Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2260/GV, 15 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2260/GV

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.S. Kort, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 juli 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Namens de Staatssecretaris wordt gesteld dat er geen noodzaak zou bestaan voor een verwijzing naar de behandelend vaatchirurg in het Martini Ziekenhuis in Groningen. Klager heeft evenwel geen
vertrouwen in het oordeel van de inrichtingsarts omtrent klagers complexe en sinds lange tijd bestaande klachten. Daarom zou het oordeel van de behandelend vaatchirurg de doorslag moeten geven. Om die reden wil klager die arts consulteren. Dat geldt
des
temeer nu klager vanuit dat ziekenhuis, terwijl hij nog herstellende was van een operatie en nog niet zodanig hersteld was dat hij uit het ziekenhuis zou kunnen worden ontslagen, direct is gedetineerd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om strafonderbreking in verband met het brengen van een bezoek aan de afdeling Vaatchirurgie van het Martiniziekenhuis te Groningen. Klager is op 11 mei 2011 als arrestant ingesloten in de p.i. Hoogeveen. Klager heeft op 12 en 13 mei
2011 onder begeleiding een bezoek gebracht aan het ziekenhuis, waarna hij is overgeplaatst naar het Justitieel Medisch Centrum (JMC) in Den Haag, alwaar hij tot 1 juli 2011 heeft verbleven. Uit de rapportage van de inrichtingsarts blijkt dat deze geen
aanleiding dan wel noodzaak ziet om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis in Groningen. Omdat klager medisch gezien onder controle is van de inrichtingsarts en het JMC, is er geen noodzaak voor een doorverwijzing. Het verzoek om
strafonderbreking
is daarom afgewezen.

De directeur van de p.i. Hoogeveen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat 235 dagen vervangende hechtenis in verband met een hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De wettelijk vroegst mogelijke invrijheidstelling valt op of omstreeks 15 december 2011.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof.
Ingevolge artikel 37 van de Regeling kan (onder meer) strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat
deze redenen aan de voorzetting van de detentie in de weg staan. Blijkens de inlichtingen van de directeur van de p.i. Hoogeveen stelt de inrichtingsarts zich op het standpunt dat er geen noodzaak is om klager te verwijzen naar de vaatchirurg van het
Martini Ziekenhuis.

Nu door en namens klager het standpunt van de inrichtingsarts wordt bestreden en de Staatssecretaris – blijkens de namens hem gegeven inlichtingen – niet de beschikking had over inlichtingen of rapportages van de inrichtingsarts zelf, had het voor de
hand gelegen om, alvorens op het verzoek te beslissen, advies te vragen aan de medisch adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Nu de Staatssecretaris een dergelijk advies niet heeft gevraagd, moet worden geoordeeld dat de bestreden
beslissing onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en mitsdien is genomen op een grond die deze beslissing niet kan dragen. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en aan de Staatssecretaris zal
worden
opgedragen een nieuwe beslissing te nemen binnen en hierna te stellen termijn en met inachtneming van deze uitspraak.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij stelt vast dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. Th.E.M. Wijte en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven