Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2148/GV, 15 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2148/GV

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 juli 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is verdachte. De cassatieprocedure kan nog jaren duren. De conditie van klagers ouders is slecht. Zij zijn zeer hulpbehoevend. De keren dat zij klager hebben bezocht, was met hulp van klagers broer. Klagers broer woont in Noorwegen en dat is
bekend in de inrichting. Er is sprake van tijdsdruk nu sprake is van een hoge leeftijd en medische gebreken. De bezoekregeling is noodzakelijk omdat de ouders van klager geen alternatief hebben. Klager mag zijn ouders zien. Dit is de eerste keer in
vijf jaar detentie dat klager om verlof verzoekt. Er is geen enkele reden om te vrezen dat het verlof niet goed zal gaan. Tevens zal er begeleiding zijn. Klager vindt de term ‘maatschappelijke onrust’ overdreven. De ouders van het slachtoffer en
klagers
ouders hebben elkaar gesproken bij een diploma-uitreiking. Dit wil overigens niet zeggen dat ze het ermee eens zullen zijn dat klager zijn ouders bezoekt, maar er is geen mogelijkheid dat zij klager zullen treffen bij omgekeerd bezoek nu de reisafstand
bijna twee uur is. Ook klager zelf heeft last van ongevraagde trauma’s.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 8 september 2006 in detentie en is op 13 november 2009 geplaatst in het PPC Haaglanden te Den Haag. Hij verzoekt om omgekeerd bezoek aan zijn ouders. Dit verzoek is afgewezen omdat verlofverlening in deze fase van het strafproces
(geen onherroepelijke veroordeling en een opgelegde vrijheidsstraf van 20 jaar) wel heel vreemd overkomt bij de nabestaanden van het slachtoffer, alsook bij anderen in de maatschappij. Dit geldt te meer nu er geen directe noodzaak is voor een bezoek.
Klagers ouders zijn op 1 maart 2011 voor het laatst bij klager op bezoek geweest. Klagers broer was hierbij aanwezig. De medische conditie van klagers ouders is verre van optimaal, maar niet zodanig dat bezoek onmogelijk is onder begeleiding van
bijvoorbeeld klagers broer.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het PPC Haaglanden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De Medisch Adviseur acht omgekeerd bezoek op medische gronden geïndiceerd.
De klinisch psycholoog van het PPC Haaglanden heeft vanuit behandelperspectief positief geadviseerd.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Bosch heeft aangegeven dat het niet verantwoord is dat klager op verlof gaat gezien de aard en ernst van het delict, de executie indicator en de maatschappelijke onrust. In de strafzaak is nog niet
onherroepelijk beslist.

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – moord en het wegmaken van een lijk. Klager heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 4 januari
2020.

In het dossier bevinden zich twee inrichtingsadviezen. Uit het selectieadvies van 26 oktober 2009 van de p.i. Leeuwarden volgt dat klager regelmatig bezoek heeft ontvangen van zijn ouders en zus. Bij de sluiting van de beveiligd individuele
begeleidingsafdeling (b.i.b.a.), heeft klager zijn voorkeur uitgesproken voor een inrichting in Zuid-Holland zodat hij meer bezoek van zijn ouders kan ontvangen. Hij heeft aangegeven akkoord te zijn met een overplaatsing naar het PPC Den Haag. Klager
verblijft sinds 13 november 2009 in het PPC Den Haag.

Op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling wordt vervolgens expliciet een aantal gebeurtenissen vermeld. Op grond van artikel 25 van de Regeling kan verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde
levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.

Klager heeft incidenteel verlof aangevraagd om zijn ouders te kunnen bezoeken. Uit het bezoekersoverzicht van de periode 13 november 2009 tot en met 14 juli 2011 blijkt dat klager in voornoemde periode vijfmaal familie/relatiebezoek heeft ontvangen.
Drie bezoeken daarvan zijn van zijn ouders geweest, te weten op 24 december 2009, 6 september 2010 (zonder begeleiding) en 1 maart 2011. Klager heeft zijn ouders drie maanden niet kunnen ontmoeten. De beroepscommissie overweegt dat, gezien de inhoud
van
de verklaring van de huisarts en advies van de Medisch Adviseur, de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk dient te worden geacht. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager een
tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. J.M.M. van Woensel en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 15 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven