nummer: 11/1017/TP
betreft: [klager] datum: 3 augustus 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.F.J. Beugelsdijk, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris, om klager geen c.q. een te lage tegemoetkoming toe te kennen in verband met de duur van zijn passantentermijn.
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr.I.F.J. Beugelsdijk in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft aanvankelijk aan klager geen tegemoetkoming toegekend inzake de verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst en
vervolgens beslist dat klager een tegemoetkoming van € 225,= toekomt.
2. De feiten
Klager is bij vonnis van 2 juli 2004 van de rechtbank Breda veroordeeld tot 135 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en tbs met voorwaarden. Bij vonnis van 27 juli 2005 heeft de rechtbank Breda de voorwaarden gewijzigd. Bij arrest van 24
januari 2006 heeft het gerechtshof Arnhem bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak het vonnis van de rechtbank Breda van 27 juli 2005 vernietigd en bevolen dat klager van overheidswege zal worden verpleegd.
Sinds 24 januari 2006 heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave.
3. De standpunten
Namens klager is in beroep het volgende naar voren gebracht.
Klager heeft drie jaar gewacht op plaatsing in een tbs-inrichting. Dit betekent dat hij met aftrek van de zes maanden als vermeld in artikel 12, eerste lid, Bvt twee en een half jaar elders heeft verbleven. Verwezen wordt naar onder meer 04/1869/TP en
04/2323/TP. Verzocht wordt om hem overeenkomstig een tegemoetkoming toe te kennen.
Nu een passantentermijn van langer dan zes maanden onrechtmatig is, kan het beroep niet stuiten op het standpunt dat niet eerder een verzoek is gedaan toe verkrijging van een passantenvergoeding en is klager ontvankelijk in het beroep.
Navraag bij de officier van justitie van het arrondissementsparket Breda leerde dat klager van 17 juni 2005 tot 30 juni 2006 in het huis van bewaring heeft gewacht op plaatsing in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek. Derhalve dient klager per 17 juni
2005 te worden aangemerkt als tbs-passant. Verzocht wordt om hem primair conform 05/2964/TP een tegemoetkoming van € 600,= per maand toe te kennen, subsidiair wordt verzocht om hem op de voet van de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie een
tegemoetkoming van € 225,= per maand, na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf te verhogen met € 125,= per maand, toe te kennen.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager heeft niet eerder een verzoek tot passantenvergoeding gedaan, waarop een beslissing genomen had kunnen worden. Bij het ontbreken van een voor beroep vatbare beslissing wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht.
Klagers tbs met voorwaarden is op 24 januari 2006 omgezet in tbs met dwangverpleging. Vanaf die datum is hij aangemerkt als tbs-passant. Hij is op 30 juni 2006 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek. Volgens de vaste jurisprudentie heeft
klager
recht op een maand passantenvergoeding. Het beroep is aangemerkt als een verzoek om passantenvergoeding. Klager zal een vaststellingsovereenkomst voor een bedrag van € 225,= worden toegestuurd. Klagers belang aan dit beroep komt hiermee te vervallen.
4. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt na de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 in de zaak Brand (no. 49902/99) en het arrest van het gerechtshof
Den
Haag van 21 december 2007 (C06/194/HR, LJN BB5074) een passantentermijn die langer dan vier maanden heeft geduurd in strijd is met het recht geacht. Door de Staatssecretaris wordt ter zake een tegemoetkoming toegekend van
€ 225,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. vier maanden heeft geduurd en € 350,= per maand vanaf de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is
verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Het beroep betreft de (fictieve) weigering van de Staatssecretaris, verder te noemen de Staatssecretaris, om klager een tegemoetkoming toe te kennen in verband met de duur van zijn passantentermijn c.q. de beslissing om hem ter zake een te lage
tegemoetkoming toe te kennen.
Deze (fictieve) weigering en beslissing zijn naar het oordeel van de beroepscommissie aan te merken als beslissingen waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld.
Dat klager niet eerder om een passantenvergoeding heeft verzocht, doet daar niet aan af, te meer nu de Staatssecretaris ook ambtshalve dergelijke tegemoetkomingen aan verpleegden heeft toegekend zonder voorafgaand verzoek en/of beroep. Voorts houdt het
feit dat de Staatssecretaris inmiddels heeft beslist dat aan klager een tegemoetkoming van € 225,= toekomt niet in dat het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Klager meent immers dat hem ten onrechte een hogere tegemoetkoming wordt onthouden.
De beroepscommissie zal klager in het beroep ontvangen.
Klager wenst een tegemoetkoming te ontvangen voor de tijd dat hij ten onrechte als tbs-passant in een p.i. heeft verbleven.
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken blijkt dat klager door de rechtbank Breda op 2 juli 2004 tbs met voorwaarden is opgelegd en dat deze voorwaarden bij uitspraak van 27 juli 2005 zijn gewijzigd. Bij arrest van 24 januari 2006 heeft het
gerechtshof Arnhem het vonnis van de rechtbank Breda van 27 juli 2005 vernietigd en bevolen dat klager alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. De beroepscommissie is van oordeel dat de termijn gedurende welke klager wacht in een p.i. op
plaatsing
in een tbs-inrichting, de zogenaamde passantentermijn, op 24 januari 2006 is aangevangen.
In vaste jurisprudentie van de beroepscommissie onder andere 04/1869/TPT d.d. 4 mei 2005 en 08/2135/TP d.d. 21 november 2008 is bepaald dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte
dient
te worden vastgesteld op een bedrag van € 225,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. vier maanden heeft geduurd en € 350,= per maand vanaf de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing
in
een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.
Nu klagers passantentermijn op 24 januari 2006 is aangevangen en klager op 30 juni 2006 is geplaatst in een tbs-inrichting acht de beroepscommissie de beslissing om aan klager een tegemoetkoming van € 225,= toe te kennen juist. Zij zal derhalve het
beroep ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 augustus 2011
secretaris voorzitter