Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0744/TA, 2 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/744/TA

betreft: [klager] datum: 2 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 maart 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman en het hoofd van de inrichting zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel te worden gehoord. Klager, zijn raadsman en het hoofd van de
inrichting hebben laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het lid van de beroepscommissie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester was verhinderd ter zitting aanwezig te zijn en beslist mee aan de hand van de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet handelen door DV&O conform de door de inrichtingsarts gegeven medische indicatie.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De klacht ziet op het vervoer van klager van de inrichting naar de rechtbank op 21 mei 2010. Het vervoer ten behoeve van de rechtsgang geschiedt onder
verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting. Gelet hierop had klager in zijn klacht moeten worden ontvangen. De inrichtingsarts heeft een medische indicatie afgegeven met betrekking tot het vervoer van klager naar de rechtbank. Dit hield in
dat het vervoer zo kort mogelijk moest worden gehouden, gezien het feit dat klager herstellende was van een recente operatie aan de onderbuik. Het hoofd van de inrichting had er derhalve voor zorg dienen te dragen dat klager tijdens het vervoer was
bejegend conform de medische indicatie. Dit betekent dat het hoofd van de inrichting er in ieder geval voor had moeten zorgdragen dat de inhoud van de medische indicatie bekend was bij het vervoer en ook werd nageleefd. Klager acht het niet
onaannemelijk dat als de rechtbank op de hoogte was geweest van klagers fysieke situatie, zij zich had willen inspannen om het verblijf van klager op de rechtbank zoveel als redelijkerwijs mogelijk was aan te passen. Niet gebleken is dat het personeel
van DV&O tijdig en accuraat is geïnformeerd over de gezondheidstoestand van klager, alsmede over de door de inrichtingsarts geadviseerde wijze van handelen. Het hoofd van de inrichting heeft derhalve de zorgplicht geschonden van artikel 41, eerste lid
jo. vierde lid van de Bvt. Hetzelfde geldt voor het informeren van de rechtbank. Klager heeft lange tijd op een houten stoel moeten doorbrengen. Dit heeft erin geresulteerd dat klager langer pijnstillers heeft moeten slikken, alsmede dat hij na de
zitting een aantal dagen behoorlijk veel pijn heeft gehad. Klager verwijst naar het verslag van de maandcommissaris waaruit duidelijk wordt dat de kliniek een verwijt gemaakt zou kunnen worden over het informeren van de rechtbank en dat ook lering is
getrokken uit deze casus. De informatievoorziening heeft tekortgeschoten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is geen sprake van een door het hoofd van de inrichting genomen beslissing jegens klager waartegen op grond van artikel 56 van
de
Bvt beklag openstaat. Klager interpreteert artikel 50 Bvt met betrekking tot het vervoer van klager naar de rechtbank te ruim. De wettelijke verplichting voor het hoofd van de inrichting heeft betrekking op het geven van toestemming aan een verpleegde
om een gerechtelijke procedure bij te wonen, voor zover de verpleegde daarbij verplicht is te verschijnen. De inrichting heeft aan zijn wettelijke verplichting voldaan. Het vervoer is uitgevoerd door DV&O. De inrichting heeft geen invloed op de
bedrijfsvoering van DV&O en kan dan ook op geen enkele wijze verantwoordelijk worden gehouden voor de uitvoering van het betreffende vervoer. De inrichting heeft DV&O tijdig op de hoogte gebracht van de lichamelijke omstandigheden waarin klager
verkeerde. DV&O heeft daarop klager zonder de gebruikelijke omwegen direct naar de rechtbank vervoerd. Aan het advies van de inrichtingsarts is derhalve uitvoering gegeven. De inrichting kan verder niet verantwoordelijk worden gehouden voor het
verblijf
van klager op de rechtbank.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk beoordeeld. Als wordt vastgesteld dat
geen sprake is van ‘niet betrachten’ van de zorgplicht maar van ‘wijze van betrachten’ dient klager niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. De enkele stelling dat sprake is van een schending van een recht door het niet betrachten van een
zorgplicht biedt op zich zlef genomen geen deugdelijke grondslag voor ontvankelijkheid van het beklag. Er dient daadwerkelijk sprake te zijn van het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht.

Klager stelt dat een wettelijk recht is geschonden door het niet betrachten van de zorgplicht van artikel 41, vierde lid van de Bvt. Volgens dit artikel draagt het hoofd van de inrichting zorg voor onder meer de behandeling van de verpleegde op
aanwijzing van een aan de inrichting verbonden arts. Klager wijst in beroep tevens op artikel 50, vijfde lid, van de Bvt op grond waarvan het hoofd van de inrichting de verpleegde in de gelegenheid stelt een gerechtelijke procedure bij te wonen.
Op 21 mei 2010 is klager door DV&O vervoerd naar de rechtbank voor de behandeling van de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel. Uit de stukken komt naar voren dat het hoofd van de inrichting DV&O heeft geïnformeerd over de lichamelijke
omstandigheden waarin klager, die herstellende was van een buikoperatie, verkeerde. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht maar van een wijze van betrachten zoals bedoeld in artikel
56, vierde lid van de Bvt. Klager kan derhalve niet in zijn beklag worden ontvangen.

Wat betreft de stelling van klager dat het hoofd van de inrichting ook de rechtbank had dienen te informeren over de medische gesteldheid van klager merkt de beroepscommissie op dat deze klacht voor de beklagrechter niet aan de orde is geweest, zodat
dit onderdeel van het beroep feitelijke grondslag mist.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie gaat ervan uit dat de verwijzing in het dictum van de uitspraak van de
beklagrechter naar een afzonderingsmaatregel een vergissing betreft. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met uitzondering van de verwijzing in het dictum van de uitspraak naar een afzonderingsmaatregel.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven