Nummer: 11/1826/SGA
Betreft: [klager] datum: 22 juni 2011
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen (p.i.) Vught.
Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. d.d. 14 juni 2011, inhoudende de oplegging van een
ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht, ingaande op 14 juni 2011 om 17.00 uur en eindigende op 28 juni 2011 om 17.00 uur. Deze beslissing is genomen op basis van informatie aangaande verzoekers
voorgeschiedenis waarin verzoeker mogelijk suïcidale uitlatingen heeft gedaan. De directeur is genoodzaakt maatregelen te treffen zodat verzoekers persoonlijke veiligheid gewaarborgd wordt. In de komende weken zal verzoeker worden geobserveerd en de
gedragsdeskundigen zullen verzoeker regelmatig bezoeken en spreken. Op basis hiervan zal verzoekers detentieroute worden bepaald.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 17 juni 2011 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 20 juni 2011. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft nog niet gereageerd op het
verzoek om inlichtingen.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoekers raadsvrouw mr. Sandrk en de directeur hebben hun standpunt ten aanzien van het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht. Klagers raadsvrouw heeft met name verwezen naar de inhoud van het klaagschrift. Namens de directeur zijn door de
gedragsdeskundige telefonisch nadere inlichtingen verstrekt.
2. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter. Nu namens verzoeker een kopie van het ingezonden klaagschrift bij het schorsingsverzoek is gevoegd, acht de voorzitter voldoende aannemelijk dat een
klaagschrift is ingediend. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
Namens verzoeker is naar voren gebracht dat niet is voldaan aan de eis dat de schriftelijke mededeling van de beslissing van de directeur, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw onverwijld aan verzoeker is uitgereikt. Uit de stukken blijkt
vooralsnog dat inderdaad niet kan worden gezegd dat die beslissing onverwijld aan verzoeker is uitgereikt. De vraag is evenwel of dat niet onverwijld uitreiken in dit geval, daarbij rekening houdende met alle in aanmerking komende belangen en
omstandigheden, moet leiden tot een schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Dit kan daarom niet leiden tot een toewijzing van het verzoek.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel is opgelegd in verband met de noodzaak van de bescherming van de veiligheid van klager. Naar het voorlopig oordeel van de
voorzitter is de toepassing van die ordemaatregel – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – vooralsnog niet zodanig onredelijk of onbillijk, dat dit een schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan zou kunnen rechtvaardigen. Het verzoek
zal
daarom in zoverre worden afgewezen.
De voorzitter gaat er daarbij vanuit dat de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel van afzondering niet langer zal duren dan strikt noodzakelijk.
Ten aanzien van de aanvullende maatregel van cameraobservatie overweegt de voorzitter het navolgende.
Blijkens artikel 24a, tweede lid van de Pbw wint de directeur – alvorens hij beslist omtrent cameraobservatie - het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint
de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
De voorzitter heeft de directeur op 20 juni 2011 om nadere inlichtingen verzocht. Met name heeft hij aan de directeur verzocht om hem kenbaar te maken of hij voorafgaand of kort na aan het nemen van de beslissing advies heeft ingewonnen van de
inrichtingsarts of de gedragsdeskundige. Uit de telefonische inlichtingen van de gedragsdeskundige van 22 juni 2011 komt naar voren dat de directeur niet voor of zo spoedig mogelijk na het ingaan van het cameratoezicht om advies heeft gevraagd aan de
gedragsdeskundige of de inrichtingsarts. De gedragsdeskundige heeft voorts gemeld dat, naar het oordeel van de gedragsdeskundigen en de inrichtingsarts er thans geen noodzaak bestaat voor dat cameratoezicht. Gelet daarop is – naar het voorlopig oordeel
van de voorzitter – de noodzaak voor de voortduring van dat cameratoezicht, voor zover daar eerder al sprake van zou zijn geweest, thans niet meer aanwezig. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel.
Hij wijst het verzoek toe ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het cameratoezicht. Die tenuitvoerlegging wordt met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het klaagschrift zal hebben beslist.
Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2011.
secretaris voorzitter