Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0109/TF C, 19 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:19-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/109/TF

betreft: [...] datum: 19 oktober 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen appellant,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft op 12 februari 1999 beslist tot terugplaatsing van appellant, die is veroordeeld tot gevangenisstraf, vanuit een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) in een penitentiaireinrichting.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- het beroepschrift d.d. 3 maart 1999 van appellant, waarbij hij in beroep komt tegen de beslissing d.d. 12 februari 1999 van de Minister van Justitie (de Minister) tot terugplaatsing in een penitentiaire inrichting, ingekomenop het secretariaat d.d. 8 maart 1999;
- de bestreden beslissing d.d. 12 februari 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 30 juni 1999 van de Minister over de aangevochten beslissing, met onder meer als bijlagen de notulen van de Adviescommissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (Commissie GGG)d.d. 14 december 1998 en 4 februari 1999, de afwijzende reactie van de Minister d.d. 22 december 1998 op het verzoek van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen d.d. 5 november 1998 tot terugplaatsing van appellant naar eenpenitentiaire inrichting, het aan de Minister gerichte verzoek van voornoemde kliniek tot herselectie van appellant d.d. 23 december 1998, het verzoek van de Minister aan het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) d.d. 19 januari 1999 totherselectie van appellant en het advies d.d. 29 januari 1999 van het MI aan de Minister;

Hoewel voor vervoer van appellant naar de zitting van de beroepscommissie d.d. 30 augustus 1999 was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik willen maken. Zijn raadsman mr. J. Knap heeft schriftelijk medegedeeld niet tertoelichting van het beroep ter zitting te zullen verschijnen.

De Minister is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3. De feiten
Appellant is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is aangevangen op 14 december 1991. Appellant zal op z'n vroegst voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld op of omstreeks 4 januari 2001. De Minister heeft appellant op advies van hetPenitentiair Selectie Centrum en van de Commissie GGG en na selectie door het MI met toepassing van artikel 120 Gevangenismaatregel (GM) op 19 november 1997 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Na een verzoek totterugplaatsing d.d. 5 november 1998, respectievelijk verzoek tot herselectie d.d. 23 december 1998 door laatstgenoemde kliniek heeft het MI de Minister geadviseerd om appellant niet naar een andere tbs-inrichting over te plaatsen,maar hem terug te plaatsen naar een penitentiaire inrichting. De Minister heeft, gehoord de Commissie GGG, conform dit advies beslist. Appellant is op 16 februari 1999 in de gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap van hetPenitentiair Complex Scheveningen geplaatst.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van appellant
Appellant kan zich niet verenigen met zijn terugplaatsing. Daartoe is door en namens appellant aangevoerd dat hij zeer gemotiveerd is voor een behandeling, waarbij wordt verwezen naar de rapportages en de toekenning van verlof. Hemzijn de gronden voor zijn terugplaatsing onbekend.

4.2. Het standpunt van de Minister
De Minister heeft besloten tot appellants terugplaatsing in een penitentiaire inrichting op grond van artikel 13, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen licht de Minister zijnbeslissing als volgt toe:
Appellant is op 29 november 1991 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van preventieve hechtenis. Appellant heeft verzocht met toepassing van artikel 120 GM in aanmerking te komen voor plaatsing in eentbs-inrichting. Na onderzoek in het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) en bespreking van het positieve advies van het PSC in de Commissie GGG is appellant door het MI geselecteerd voor de Dr. S. van Mesdagkliniek, alwaar hij op 19november 1997 is geplaatst. Blijkens de informatie van laatstgenoemde kliniek hield appellant zich vrij snel na zijn opname bezig met handel in en gebruik van drugs. Dit was voor het behandelend team reden om met appellant te komentot nadere afspraken en voorwaarden. Het niet nakomen ervan zou appellants terugplaatsing naar een penitentiaire inrichting tot gevolg hebben. Appellant heeft zich niet aan de afspraken gehouden en was mede daardoor een gevaar voorde orde en veiligheid in de inrichting. Op 5 november 1998 verzocht de Dr. S. van Mesdagkliniek de Minister om appellant terug te plaatsen in een penitentiaire inrichting. Terzake van dit verzoek heeft de Commissie GGG geadviseerddaaraan geen gevolg te geven, daar de inrichting naast een behandelfunctie ook een verpleegfunctie heeft, welke een bijdrage kon leveren aan het voorkomen van een verslechtering van appellants toestand. Dit advies is door deMinister overgenomen. Ommegaand verzocht de Dr. S. van Mesdagkliniek de Minister om herselectie van appellant. Het MI heeft op 29 januari 1999 hiertoe advies uitgebracht, waaruit bleek dat terugplaatsing naar een penitentiaireinrichting het meest wenselijk was. Appellant volhardde namelijk in zijn activiteiten betreffende drughandel en –gebruik; ter beteugeling daarvan genomen maatregelen leidden tot verzet en verdere ontregeling van appellant. Van eennieuwe behandelpoging in een andere kliniek viel weinig of niets te verwachten, gelet op de noodzakelijke nadruk op beheersing in plaats van op behandeling en verpleging alsmede gelet op mogelijke verdere ontregeling van appellant.De Commissie GGG is na het MI-advies overtuigd geraakt van de noodzaak appellant terug te plaatsen en heeft de Minister in die zin geadviseerd, waarna de Minister bij schrijven van 12 februari 1999 appellant heeft medegedeeld dathij werd teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting.

5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang artikel 13 Sr, artikel 73 en de bepalingen van hoofdstuk XVI van de BVT en de artikelen 43 en 44 van de Penitentiaire Maatregel (PM).

5.2. Artikel 13, derde lid, Sr luidt: De plaatsing en beëindiging daarvan geschieden volgens regels, bij algemene maatregel van bestuur te stellen, op last van de Minister van Justitie, gegeven na een met redenen omkleed,gedagtekend en ondertekend advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines –waaronder een psychiater- die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk danwel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.

5.3. Artikel 44 PM -voorzover van belang in deze zaak- luidt: Aan de gedetineerde wordt van de beslissing van Onze Minister tot plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en tot beëindiging van zijnverblijf in die inrichting onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondergetekende mededeling gedaan.

5.4. Op grond van het in het derde lid van artikel 13 Sr bepaalde heeft de Minister op 19 januari 1999 het MI gevraagd hem te adviseren terzake van de wijze van verder verblijf van appellant in een tbs-kliniek. Gebleken is datappellant ten behoeve van dit advies in de Dr. S. van Mesdagkliniek is onderzocht door een psychologe van het MI, die het mede door de geneesheer-directeur van het MI ondertekende advies heeft opgesteld. Niet gebleken is dat in ditkader appellant is onderzocht door een psychiater, zodat niet is voldaan aan het in artikel 13, derde lid, Sr bepaalde.

5.5. De Minister heeft bij schrijven van 12 februari 1999 appellant slechts medegedeeld dat besloten is appellant conform het advies van de Commissie GGG op grond van artikel 13, lid 3, Sr terug te plaatsen naar eengevangenis/penitentiaire inrichting. Genoemde mededeling van de bestreden beslissing ontbeert enige motivering, zodat evenmin is voldaan aan de vereisten ex artikel 44 PM.

5.6. Op grond van het onder 5.4 en 5.5. overwogene wordt het beroep op formele gronden gegrond verklaard. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemenmet inachtneming van deze uitspraak.

5.7. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie nog dat op grond van de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat het appellant ontbreekt aan behandelmotivatie, dat hij zich niet aan afspraken houdt en dat hij door zijnaanhoudende handel in en gebruik van harddrugs een beheersprobleem heeft gecreëerd. Het vorenstaande heeft ertoe geleid dat er geen aanknopingspunten zijn voor voortzetting van de behandeling en/of verpleging van appellant, noch inde Dr. S. van Mesdagkliniek, noch in een andere tbs-inrichting. De beslissing van de Minister tot terugplaatsing van appellant in een penitentiaire inrichting wordt bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet alsonredelijk of onbillijk aangemerkt. Op materiële gronden is het beroep dan ook ongegrond.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
Zij verklaart op formele gronden het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de Minister.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. T. Jongsma en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 19 oktober 1999.

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/109/TF

Betreft: [...], verder appellant te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 30 augustus 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "De Leuvense Poort" te 's-Hertogenbosch.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: drs. T. Jongsma en dr. E. Rood-Pijpers.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Appellant, noch zijn raadsman mr. J Knap heeeft van de gelegenheid gebruik gemaakt het beroepschrift mondeling toe te lichten.

De Minister is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

secretaris voorzitter

Naar boven