Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3087/GA, 20 juli 2011, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3087/GA

betreft: [klager] datum: 20 juli 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 oktober 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zuyder Bos.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het plaatsen van klager, die een levenslange gevangenisstraf uitzit, op een afdeling met kortgestraften en arrestanten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wordt geconfronteerd met arrestanten die voor een paar dagen op de afdeling worden geplaatst. Zij komen regelrecht van het politiebureau en zijn
niet eerst medisch onderzocht. Klager wordt verder voortdurend geconfronteerd met kortgestraften, die aangeven wanneer zij in vrijheid worden gesteld. Voor klager levert dit geestelijke schade op en hij wijst de directeur op de plicht van een humane
tenuitvoerlegging. Schade tijdens detentie moet worden voorkomen.

Naar aanleiding van de door de voorzitter van de beroepscommissie ter sprake gebrachte brief van 16 oktober 2009 van de Staatssecretaris en Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, vergaderjaar
2009-2010, 32 123 VI, nr 10) heeft klager ter zitting van de beroepscommissie nog het volgende opgemerkt.
Klager heeft in 2005 meegewerkt aan een onderzoek naar de detentiesituatie van levenslanggestraften, doch heeft daarna niets meer vernomen. Hij heeft brieven geschreven aan de Minister van Justitie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Hem is elke keer
beloofd dat er een beleidsgroep zou worden samengesteld die dit probleem zou aanpakken. Er is helaas niets veranderd. Men is voornemens alle levenslanggestraften over te plaatsen naar een PPC, want er komen geen luwteafdelingen. Dit is verre van
humaan.
Klager meent dat er aparte voorzieningen moeten komen voor levenslanggestraften. Thans verblijft hij in een pseudo-huis van bewaring regime.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft geen mogelijkheden om langgestraften samen op een afdeling te plaatsen. De inrichting is aangewezen als gevangenis. De
bijzondere differentiaties, zoals de bijzondere zorgafdeling, zijn weggesaneerd. Nu wordt nog wel in extra zorg voorzien. Op elke afdeling zijn ook arrestanten en kortgestraften geplaatst. Op de afdeling van klager verblijven 35 gedetineerden van wie
er
twee onder de categorie arrestanten vallen. De gemiddelde strafduur bedraagt meer dan vier maanden. In de inrichting is geen inkomstenafdeling aanwezig. Voor de plaatsing van arrestanten is de directeur afhankelijk van de op het moment van binnenkomst
niet-bezette cellen. De directeur erkent het belang van klager zoals door hem verwoord en is bereid de discussie hierover nogmaals aan te zwengelen bij de vestigingsdirecteur en het hoofdkantoor van DJI.

3. De beoordeling
De beroepscommissie begrijpt het standpunt van klager aldus dat zijn beklag niet gericht is
tegen zijn plaatsing in de locatie Zuyder Bos. Het beklag betreft het verwijt dat de directeur in zijn zorgplicht jegens klager tekort schiet doordat de directeur klager, die levenslang gestraft is, op zijn afdeling confronteert met arrestanten en
kortgestraften. Gelet op deze stellingname is klager ontvankelijk in zijn beklag.

Naar het oordeel van de beroepscommissie brengt de zorgplicht van de directeur jegens levenslanggestraften met zich mee, dat de directeur zich inspant om een levenslanggestrafte die er moeite mee heeft in aanraking te komen met arrestanten of
kortgestraften, zoveel mogelijk afschermt van arrestanten en kortgestraften. De directeur erkent dat hij deze inspanningsverplichting heeft. Naar het oordeel van de beroepscommissie is ter zitting van de beroepscommissie door de directeur voldoende
aannemelijk gemaakt dat hij zich inspant zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wens van klager om van arrestanten en kortgestraften te worden afgeschermd, doch dat hem (thans) bij gebreke van bijzondere differentiaties en gelet op de grootte van de
afdelingen organisatorisch niet mogelijk is om de afdeling waar klager verblijft voortdurend te vrijwaren van arrestanten en kortgestraften en dat het hem evenmin mogelijk is om een afdeling te creëren waar uitsluitend langgestraften verblijven. Nu van
een jegens klager onredelijke of onbillijke beslissing van de directeur niet is gebleken, kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie leiden. Dit betekent dat het beroep ongegrond zal worden
verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie het volgende op.
Op pagina 2 van de hierboven vermelde brief van 16 oktober 2009 van de Staatssecretaris en Minister van Justitie staat (onder meer) vermeld:
“ Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat het samenplaatsen van levenslanggestraften de voorkeur heeft. Alleen als de levenslanggestrafte zelf aangeeft dat hij dat niet wenst, wordt niet tot samenplaatsen overgegaan. Dit wordt in het najaar 2009 bij
de groep levenslanggestraften geïnventariseerd. Vervolgens bepaalt de Dienst Justitiële Inrichtingen waar het mogelijk is om een aantal luwteafdelingen te creëren gericht op langdurig verblijf”.
Het hier bedoelde nieuwe beleid heeft betrekking op het centrale niveau en ziet op het samen plaatsen van alleen levenslanggestraften. De onderhavige klacht ziet hier niet op, maar heeft wel betrekking op een andere voor levenslanggestraften in het
kader van een humane behandeling belangrijke kwestie. Naar het de beroepscommissie voorkomt, verdient het aanbeveling dat op korte termijn beleid ontwikkeld wordt waarin rekening gehouden wordt met individuele wensen van levenslanggestraften over al
dan
niet samen plaatsen met kortgestraften.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.L. Brand en mr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 20 juli 2011

secretaris voorzitter

Naar boven