Nummer: 11/75/GB
Betreft: [klager] datum: 7 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.I.A. Schröder, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 januari 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 6 mei 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Nieuwegein. Op 9 december 2010 is hij overgeplaatst naar de p.i. Lelystad.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 22 november 2010 heeft klager van de directeur te horen gekregen dat er aanwijzingen zouden zijn dat klager zich schuldig zou maken aan het onder druk zetten en afpersen van medegedetineerden. De directeur zou dit hebben vernomen van zowel
gedetineerden als personeel. Naar aanleiding hiervan is besloten klager in afzondering te plaatsen. Klager ontkent dat hij medegedetineerden onder druk heeft gezet dan wel heeft afgeperst. Hiervan is in het geheel geen sprake geweest. Klager wist dan
ook niet wat hij hoorde en heeft dit aan de directeur meegedeeld. De door de directeur gegeven toelichting was zeer summier. Bovendien werd aangegeven dat het slechts vermoedens waren en dat er geen sprake was van concrete aanwijzingen dan wel feiten.
Klager was hierover zeer ontdaan en reageerde inderdaad boos. Hij werd namelijk ten onrechte beschuldigd. Klager ontkent echter dat hij zich dreigend en agressief tegenover de directeur of het personeel heeft gedragen. Hij ontkent niet dat hij met zijn
vuisten tegen de celdeur heeft geslagen.
Klager stelt dat hij ten onrechte is overgeplaatst. De geuite beschuldigingen zijn onvoldoende gefundeerd. Het had in de rede gelegen dat de directeur, indien er sprake zou zijn van verwijtbare gedragingen, klager met concrete feiten en aanwijzingen
had
geconfronteerd. Dit is echter niet het geval geweest. Het is niet terecht dat klager op uitsluitend vermoedens is overgeplaatst. De overplaatsing is voor klager zeer onwenselijk, mede omdat zijn familie en vrienden in de omgeving van Nieuwegein wonen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er zijn signalen richting de directie gekomen die duidelijk maken dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan het afpersen en onderdrukken van medegedetineerden. Tevens heeft hij diverse bedreigingen geuit richting het personeel en liep hij op
dreigende en agressieve wijze naar de directeur. Op grond van de uitgebreide rapportage in het selectieadvies is de selectiefunctionaris tot de conclusie gekomen dat klager niet langer te handhaven was in de p.i. Nieuwegein.
4. De beoordeling
4.1. Aan klagers overplaatsing lag de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering ten grondslag. Tegen deze beslissing van de directeur van de p.i. Nieuwegein heeft klager beklag ingediend. Hierop is nog niet beslist door de
beklagcommissie.
4.2. Blijkens het selectieadvies zouden er signalen zijn dat klager medegedetineerden onder druk zou zetten en af zou persen en dat hij een bedreigende houding jegens de directeur heeft aangenomen. De directeur heeft klager met deze beschuldigingen
geconfronteerd. Klagers reactie daarop is dusdanig geweest dat reeds om die reden besloten kon worden klager over te plaatsen naar een andere inrichting. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 7 juni 2011
secretaris voorzitter