Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1387/TA, 22 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1387/TA

betreft: [klager] datum: 22 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 25 juli 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.R. Lonterman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 juli 2001 van de beklagcommissie bij het Centrum voor Forensisch-psychiatrische behandeling Oldenkotte te Eibergen (Oldenkotte), verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 januari 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, en namens het hoofd van voormeldetbs-inrichting [...] en [...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de plaatsing van klager op de afdeling voor intensieve zorg voor de duur van zes maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is in 2000 in Oldenkotte gekomen. Bij de verlengingszitting van de rechtbank Amsterdam is aangegeven dat resocialisatie van klager noodzakelijk is. Hij kwam in Oldenkotte dan ook aan met, bij wijze van spreken, ‘deresocialisatiepapieren in de hand’. Desondanks werd hij op de gesloten afdeling ‘De Hilde’ geplaatst. Daar zat hij 21 en een half uur per dag achter een gesloten deur. Hij heeft daar zes maanden achtereen verbleven.
Door Oldenkotte is nooit duidelijk aangegeven waarom klager op De Hilde werd geplaatst. Juridisch gezien kan klager daar slechts zijn geplaatst met het oog op artikel 32, eerste lid, onder b, Bvt, ‘handhaving van de orde enveiligheid in de inrichting’. Dit is echter nooit als zodanig door de inrichting op papier gezet, noch nader geconcretiseerd. Dat is des te vreemder, nu klager dertien weken in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft verbleven, zonderdat daar problemen zijn ontstaan die betrekking hadden op de orde en veiligheid in die inrichting.
De inrichting heeft inmiddels laten weten dat klagers plaatsing op ‘De Hilde’ niet was gebaseerd op artikel 32 Bvt, maar haar grondslag vond in reorganisatieproblemen bij de inrichting. Daarvan uitgaande had de beklagcommissieklager echter in het gelijk moeten stellen: de beslissing van het hoofd van de inrichting had moeten worden vernietigd, aangezien deze in strijd met de wet is genomen.
Hetzelfde geldt voor de terugplaatsing van klager op ‘De Hilde’ toen klager terugkwam uit het PBC. Hij had in Oldenkotte net zo veel belang om zich gedeisd te houden als in het PBC. Hij heeft bij binnenkomst in Oldenkotte aangegevente willen praten over zijn tijd in het PBC, om aldus te kunnen benadrukken dat ook in het PBC was gebleken dat hij klaar is voor resocialisatie. Het PBC zou echter zelf al contact opgenomen hebben met Oldenkotte en mondeling hebbentoegezegd dat het noodzakelijk was klagers resocialisatie in gang te zetten. Als er ook toen geen andere reden dan plaatsgebrek was om klager op De Hilde te plaatsen, en dus ook de orde en veiligheid van de inrichting niet in hetgeding was, had men sneller moeten toewerken naar plaatsing in een andere inrichting. Eerst toen men de officiële rapporten van het PBC had ontvangen, kwam er verandering in klagers situatie; hij kreeg iets meer vrijheden op DeHilde. Door de wijze waarop Oldenkotte heeft gehandeld, is het onmogelijk voor buitenstaanders om formele onjuistheden aan de orde te stellen. Klager heeft een verschrikkelijke tijd gehad op De Hilde en dat moet erg zwaar meewegenin het uiteindelijke oordeel van de beroepscommissie. In de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: de Van Mesdagkliniek) is klager gelukkig van meet af aan op een gewone afdeling geplaatst.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Na terugkomst van het PBC is klager weliswaar wederom op De Hilde geplaatst, maar daar genoot hij veel meer vrijheden dan voorheen. De Hilde was zeker niet de best passende plaats voor klager, maar iets anders was niet mogelijk,gezien de reorganisatie van de inrichting. Er gold overigens wel een aangepast regiem voor klager. In Oldenkotte was men toen bovendien nog niet op de hoogte van de uitkomst van de rapporten van het PBC. Die uitslagen kunnen ookniet mondeling worden opgevraagd, zonder klagers toestemming. Er is wel overleg geweest met klager en naar aanleiding daarvan is er nagedacht over hoe klagers resocialisatie vorm te geven. Klagers gedrag in het PBC doet overigensniet ter zake, aangezien hij er in die situatie baat bij had zich goed te gedragen. Zodra in Oldenkotte de rapporten van het PBC betreffende klager waren binnengekomen, is klager aangeboden aan de Van Mesdagkliniek. Op 17 april 2001is er een afwijzing van de Van Mesdagkliniek gekomen. Daarna is alles in het werk gesteld om klager toch alsnog in de Van Mesdagkliniek geplaatst te krijgen. Uiteindelijk is die plaatsing op 5 juli 2001 gerealiseerd. Op 7 juli 2001,bijna tegelijkertijd met de overplaatsing van klager, is er een afdeling in Oldenkotte gesloten.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 32, eerste lid, Bvt kan het hoofd van een inrichting een verpleegde op een als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve zorg plaatsen, indien hij dit noodzakelijk acht met het oog op:
a) de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b) de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c) de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

Uit de Memorie van toelichting bij dit artikel blijkt dat de afdeling voor intensieve zorg is bedoeld voor verpleegden die nog niet in staat zijn om te profiteren van een leefgroepsituatie waarin zich voortdurend allerlei socialeleermomenten voordoen.

Ten overstaan van de beklagcommissie is van de zijde van de inrichting aangevoerd dat klager op de afdeling voor intensieve zorg is geplaatst, aangezien hij door zijn „dreigende houding en stemmingswisselingen moeilijk in teschatten“ is voor de staf. Daarnaast zou klager „voortdurend behandelaars tegen elkaar proberen uit te spelen“. Om klagers veiligheid en de veiligheid van zijn omgeving te waarborgen was plaatsing op De Hilde noodzakelijk. Deschriftelijke mededeling van deze maatregel tot plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg (voor de duur van zes maanden) dateert van 11 januari 2001 en is op diezelfde datum aan klager uitgereikt.
Nadat klager in het PBC had verbleven, waar men had vastgesteld dat hij toe was aan resocialisatie, hetgeen ook overigens tijdens een verlengingszitting bij de arrondissementsrechtbank Amsterdam is benadrukt, is klager echterwederom op De Hilde geplaatst. Bij de beklagcommissie is aangegeven dat de inrichting zich hiertoe mede genoodzaakt zag door plaatsgebrek ten gevolge van een interne reorganisatie.
Anders dan ten overstaan van de beklagcommissie is in dit verband namens het hoofd van de inrichting tegenover de beroepscommissie verklaard dat klagers plaatsing op De Hilde niet gebaseerd was op een maatregel als bedoeld inartikel 32 Bvt, maar uitsluitend het resultaat was van een tekort aan verblijfplaatsen in Oldenkotte.

De beroepscommissie wijst met betrekking tot het vorenstaande allereerst op het belang van een consistente motivering van beslissingen van de kant van de inrichting. De behandeling van klachten wordt ernstig belemmerd als degrondslag van de beslissingen die door of namens het hoofd van de inrichting zijn genomen onduidelijk blijft, voorzover uit een gewijzigde motivering al niet blijkt dat de aanvankelijke grondslag ondeugdelijk was.
Nu evenwel aannemelijk is geworden dat er geen andere plaats was voor klager in Oldenkotte dan een verblijfplaats op de afdeling voor intensieve zorg De Hilde, overweegt de beroepscommissie dat de inrichting die, zoals niemand,gehouden is om het onmogelijke te doen, aanvullende middelen had kunnen aanwenden om tegemoet te komen aan klagers indicatie voor plaatsing op een resocialisatie-afdeling. Naast het bewerkstelligen van een zo spoedig mogelijkeplaatsing van klager in de Van Mesdagkliniek, had de inrichting klager op De Hilde een uitgebreider dagprogramma kunnen aanbieden dan zij heeft gedaan, om op die manier invulling te geven aan zijn behandelmogelijkheden. Daarbij isvan belang dat de inrichting hier direct na klagers terugkeer uit het PBC al een aanvang mee had kunnen maken, als zij vooruitlopend op de rapportage van die laatste inrichting telefonisch had geïnformeerd naar de geadviseerdeindicatie. Dat de inrichting eerst geleidelijk met de verruiming van klagers dagprogramma is begonnen nadat de schriftelijke rapportages van het PBC aan haar waren overgelegd, moet naar het oordeel van de beroepscommissie in hetlicht van het vorenstaande als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. In zoverre zal de beroepscommissie het beroep dan ook gegrond verklaren.
Zij acht geen termen voor een tegemoetkoming aanwezig, omdat Oldenkotte thans een afgesloten hoofdstuk vormt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot klagers plaatsing op De Hilde en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden, in zoverre.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond met betrekking tot het aanbieden van een tekortschietend dagprogramma aan klager, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag in zoverre alsnoggegrond. Zij acht geen termen aanwezig om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F.A.M. Kortmann en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 22 februari 2002.

secretaris voorzitter

nummer: 01/1387/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 18 januari 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: dr. F.A.M. Kortmann en dr. E. Rood-Pijpers.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. D.R. Kruithof.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Lonterman, en namens het hoofd van het Centrum voor Forensisch-psychiatrische behandeling Oldenkotte te Eibergen, [...] en [...].

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager is in 2000 in Oldenkotte gekomen. Bij de verlengingszitting van de rechtbank Amsterdam is aangegeven dat resocialisatie van klager noodzakelijk is. Hij kwam in Oldenkotte dan ook aan met, bij wijze van spreken, ‘deresocialisatiepapieren in de hand’. Desondanks werd hij op de gesloten afdeling ‘De Hilde’ geplaatst. Daar zat hij 21 en een half uur per dag achter een gesloten deur. Hij heeft daar zes maanden achtereen verbleven.
Door Oldenkotte is nooit duidelijk aangegeven waarom klager op De Hilde werd geplaatst. Juridisch gezien kan klager daar slechts zijn geplaatst met het oog op artikel 32, eerste lid, onder b, Bvt, ‘handhaving van de orde enveiligheid in de inrichting’. Dit is echter nooit als zodanig door de inrichting op papier gezet, noch nader geconcretiseerd. Dat is des te vreemder, nu klager dertien weken in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft verbleven, zonderdat daar problemen zijn ontstaan die betrekking hadden op de orde en veiligheid in die inrichting.
De inrichting heeft inmiddels laten weten dat klagers plaatsing op ‘De Hilde’ niet was gebaseerd op artikel 32 Bvt, maar haar grondslag vond in reorganisatieproblemen bij de inrichting. Daarvan uitgaande had de beklagcommissieklager echter in het gelijk moeten stellen: de beslissing van het hoofd van de inrichting had moeten worden vernietigd, aangezien deze in strijd met de wet is genomen.
Hetzelfde geldt voor de terugplaatsing van klager op ‘De Hilde’ toen klager terugkwam uit het PBC. Hij had in Oldenkotte net zo veel belang om zich gedeisd te houden als in het PBC. Hij heeft bij binnenkomst in Oldenkotte aangegevente willen praten over zijn tijd in het PBC, om aldus te kunnen benadrukken dat ook in het PBC was gebleken dat hij klaar is voor resocialisatie. Het PBC zou echter zelf al contact opgenomen hebben met Oldenkotte en mondeling hebbentoegezegd dat het noodzakelijk was klagers resocialisatie in gang te zetten. Als er ook toen geen andere reden dan plaatsgebrek was om klager op De Hilde te plaatsen, en dus ook de orde en veiligheid van de inrichting niet in hetgeding was, had men sneller moeten toewerken naar plaatsing in een andere inrichting. Eerst toen men de officiële rapporten van het PBC had ontvangen, kwam er verandering in klagers situatie; hij kreeg iets meer vrijheden op DeHilde. Door de wijze waarop Oldenkotte heeft gehandeld, is het onmogelijk voor buitenstaanders om formele onjuistheden aan de orde te stellen. Klager heeft een verschrikkelijke tijd gehad op De Hilde en dat moet erg zwaar meewegenin het uiteindelijke oordeel van de beroepscommissie. In de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: de Van Mesdagkliniek) is klager gelukkig van meet af aan op een gewone afdeling geplaatst.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Na terugkomst in het PBC is klager weliswaar wederom op De Hilde geplaatst, maar daar genoot hij veel meer vrijheden dan voorheen. De Hilde was zeker niet de best passende plaats voor klager, maar iets anders was niet mogelijk,gezien de reorganisatie van de inrichting. Er gold overigens wel een aangepast regiem voor klager. In Oldenkotte was men toen bovendien nog niet op de hoogte van de uitkomst van de rapporten van het PBC. Die uitslagen kunnen ookniet mondeling worden opgevraagd, zonder klagers toestemming. Er is wel overleg geweest met klager en naar aanleiding daarvan is er nagedacht over hoe klagers resocialisatie vorm te geven. Klagers gedrag in het PBC doet overigensniet ter zake, aangezien hij er in die situatie baat bij had zich goed te gedragen. Zodra in Oldenkotte de rapporten van het PBC betreffende klager waren binnengekomen, is klager aangeboden aan de Van Mesdagkliniek. Op 17 april 2001is er een afwijzing van de Van Mesdagkliniek gekomen. Daarna is alles in het werk gesteld om klager toch alsnog in de Van Mesdagkliniek geplaatst te krijgen. Uiteindelijk is die plaatsing op 5 juli 2001 gerealiseerd. Op 7 juli 2001,bijna tegelijkertijd met de overplaatsing van klager, is er een afdeling in Oldenkotte gesloten.

secretaris voorzitter

Naar boven