Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1441/GA, 14 juli 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1441/GA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 mei 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft op basis van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verzocht om incidenteel verlof, om zakelijke persoonlijke belangen te regelen. De opsomming in artikel 22 van de Regeling is niet
limitatief.
Klagers verzoek moet daarom getoetst worden aan het criterium genoemd in artikel 21 van de Regeling. Klagers opgegeven grond voor zijn verlofverzoek valt onder dit artikel. De verlofaanvraag is op onjuiste gronden afgewezen. Verzocht wordt om
incidenteel verlof toe te kennen alsook een compensatie.

De directeur heeft daarop geantwoord dat hij volstaat met het standpunt dat hij heeft ingenomen tegenover de beklagcommissie en met de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Uit het dossier blijkt het volgende. Klager is sinds 18 maart 2011 gedetineerd wegens de verdenking van handelingen strafbaar gesteld bij de Opiumwet. Namens hem is op 28 maart 2011 verzocht om één dag verlofverlening teneinde de lopende zaken van zijn
onderneming af te handelen. De officier van justitie heeft negatief geadviseerd op de gronden dat het verzoek onvoldoende gemotiveerd is en het strafvorderlijk belang dient te prevaleren.

Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. In de
artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling wordt vervolgens een aantal gevallen opgesomd, waarvoor, mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan, incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is blijkens de Nota van toelichting bij de
Regeling niet limitatief bedoeld. Anders dan de beklagcommissie oordeelt de beroepscommissie daarom dat de Regeling niet uitsluit dat incidenteel verlof kan worden verleend voor bedrijfsdoeleinden.

De beroepscommissie overweegt dat bij een verzoek om verlofverlening wegens zakelijke omstandigheden aansluiting kan worden gezocht bij de criteria genoemd in artikel 38 van de Regeling. Die criteria zijn dat er sprake dient te zijn van dringende
omstandigheden van zakelijke aard, de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen voor de aanvang van de detentie bestonden.
In het verlofverzoek staat dat de continuïteit van klagers onderneming gevaar loopt en dat hij in persoon naar kantoor dient te gaan om de administratie en correspondentie te raadplegen. Dat verzoek is voorzien van bijlagen, die de noodzaak van het
gevraagde verlof onvoldoende onderbouwen. Gezien het vooroverwogene en het verzoek oordeelt de beroepscommissie dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van dringende omstandigheden van zakelijke aard en/of de noodzaak voor klagers
persoonlijke
aanwezigheid waarvoor verlofverlening aan de orde dient te zijn. Zij oordeelt daarom dat de directeur klagers verzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard met verbetering van gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 14 juli 2011

secretaris voorzitter

Naar boven