Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2594/GA, 28 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 10/2594/GA

betreft: [klager] datum: 28 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 12 augustus 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de Landelijke Afzonderingsafdeling (LAA) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2011, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord het plaatsvervangend afdelingshoofd en directiefunctionaris [...].
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft zij daarvan wegens ziekte geen gebruik gemaakt.
Klaagsters raadsman [...] heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om aanhouding.
Van hetgeen door de directeur ter zitting is aangevoerd is verslag gemaakt. Dit verslag is naar klaagster en haar raadsman gezonden en aan hen is de gelegenheid geboden schriftelijk te reageren. Bij brief van 17 juni 2011 heeft de raadsman hiervan
gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, het openen van geprivilegieerde post in het bijzijn van klaagster.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de directeur van de LAA in strijd met de wet heeft gehandeld door standaard, als onderdeel van het LAA-regime en zonder dat daartoe specifieke noodzaak of aanleiding bestond, de
post afkomstig van haar advocaat te openen. De door de directeur en de beklagrechter aangehaalde huisregels van de LAA zijn duidelijk in strijd met de Pbw en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens.

Namens de directie is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt ter zitting als volgt toegelicht.
Post wordt geopend in het bijzijn van de gedetineerden. Dit gebeurt niet door de directeur, maar namens de directeur door een p.i.w.er. Het openen van de post gaat niet steekproefsgewijs, maar gebeurt altijd en bij iedere gedetineerde. Aangegeven wordt
dat men voorstander is van werken op maat, maar dat dit in deze situatie niet kan worden toegepast.

3. De beoordeling
Gelet op de inhoud van het beroepschrift van klaagster én het aanvullend beroepschrift van klaagsters raadsman is het beroep opgevat als zijnde uitsluitend gericht tegen het openen van geprivilegieerde post.

Artikel 36, tweede lid, van de Pbw stelt dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de
enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. Onder die genoemde personen of
instanties valt onder meer de raadsman of -vrouw van de gedetineerde.

Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (de Regeling), is de directeur bevoegd om, indien hij dit noodzakelijk acht met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen, een poststuk
afkomstig van een in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde persoon of instantie te openen in het bijzijn van de gedetineerde. Bij het opstellen van de Regeling zijn (volgens de toelichting daarop) de uitgangspunten geweest: dat geen toezicht
wordt
uitgeoefend op de inhoud van geprivilegieerde post, dat vastgesteld moet kunnen worden wie de afzender is, dat de bevoegdheid van de inrichting de post te controleren niet gegrond behoeft te zijn op een vermoeden dat de envelop bijgesloten voorwerpen
bevat en dat de inrichting de bevoegdheid heeft om steekproefsgewijs te controleren.
Uit het voorgaande komt naar voren dat de directeur de bevoegdheid heeft om zogenaamde geprivilegieerde post bij binnenkomst in aanwezigheid van de gedetineerde te controleren op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen indien hij dit noodzakelijk
acht dan wel steekproefsgewijs.

Ter zitting is desgevraagd aangegeven dat op de LAA, waar klaagster verbleef, het openen van de post niet steekproefsgewijs, maar altijd en bij iedere gedetineerde gebeurt. Van een beoordeling of in dit geval de noodzaak tot het openen van de post
bestond, blijkt niet, terwijl evenmin sprake is van een steekproefsgewijze toepassing van die bevoegdheid. Daaruit volgt dat de gevolgde gang van zaken in strijd is met de hierboven weergegeven wettelijke regeling. Reeds daarom zal het beroep gegrond
worden verklaard. Voor het toekennen van een tegemoetkoming acht de beroepscommissie in dit geval geen grond aanwezig.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, U.P. Burke en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 28 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven