Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0714/TA, 23 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/714/TA

betreft: [klager] datum: 23 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.M. van Wersch, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 maart 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.M. van Wersch om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet verlenen van incidenteel verlof voor bezoek aan het graf van de grootvader van klager.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit de beslissing volgt dat de inrichting de beslissing tot verlofweigering heeft genomen, maar niet van wie die beslissing afkomstig is. Voor klager is de inrichting en haar personeel één en ondeelbaar. De maandcommissaris heeft klager niet attent
gemaakt op de huisregels en de kennelijk bestaande wijze waarop het verlofverzoek zou moeten worden ingediend. Onduidelijk is waarom de inrichting klagers verzoek niet heeft doorgezonden als het verzoek niet op de juiste wijze is ingediend.
Het recht om, al dan niet op humanitaire gronden, te verzoeken om incidenteel verlof wordt niet betwist. Niet valt in te zien waarom een weigerachtige beslissing dan niet beklagwaardig zou zijn, ook al bestaat wellicht geen wettelijk recht om in het
kader van rouwverwerking het graf van een naast familielid te bezoeken. In dit verband wordt verwezen naar uitspraak C 99/0296/TA van de beroepscommissie, waarin een aanvankelijk toegekend rouwverlof werd ingetrokken. Evenals in die zaak, is ook in
klagers geval sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden dat hem in het kader van zijn rouwverwerking het recht zou moeten toekomen tenminste eenmaal via een begeleid verlof het graf van zijn grootvader te bezoeken. In dit verband wordt verwezen
naar
het klaagschrift van 13 januari 2011.
Verzocht wordt te bepalen dat klager ten onrechte niet in zijn klacht is ontvangen en, indachtig uitspraak 08/0914/TA van de beroepscommissie, zonodig de inrichting in overweging te geven klagers uitdrukkelijke wens het graf van zijn grootvader te
bezoeken in behandeling te nemen als een verzoek om verlof op humanitaire gronden.
Klager wil het beroep graag mondeling toelichten.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De klacht betreft geen beklagwaardige beslissing als bedoeld in de artikelen 56 en 57 Bvt.
Uit uitspraak 08/0914/TA van 7 augustus 2008 van de beroepscommissie blijkt dat noch in de Bvt noch in andere wet en regelgeving een recht op begeleiding bij rouwverwerking dan wel verlofverlening voor het afscheid nemen van een overleden familielid
dan
wel een daarmee samenhangende zorgplicht is opgenomen.
Ten overvloede geldt dat op grond van de ministeriële Verlofregeling TBS incidenteel verlof slechts kan worden verleend door de Minister vanwege dringende omstandigheden zoals het nemen van afscheid van een familielid in de eerste of tweede graad.
Klager had de laatste jaren geen contact met zijn grootouders. De inrichting heeft bovendien vernomen dat de grootouders contact met klager niet op prijs stelden. Daarom is door de inrichting geen poging ondernomen tot enig verzoek om humanitair
verlof.
.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich, gelet op de inhoud van de klacht en de bestaande wet- en regelgeving, voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Krachtens artikel 50, eerste lid, Bvt in verbinding met artikel 53, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden kan het hoofd van de inrichting alleen met machtiging van de Minister verlof verlenen.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verlofregeling TBS (Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 december 2010, nr. 5679537/10/DJI, houdende regels over de verlening van een machtiging tot verlof aan het hoofd van de
inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, Stcrt van 31 december 2010, nr. 21597) kan het hoofd van de inrichting een machtiging voor incidenteel verlof aanvragen, indien er omstandigheden zijn in de persoonlijke levenssfeer van de ter
beschikking gestelde of anderszins verpleegde, die zijn aanwezigheid op een plaats buiten de inrichting, om redenen van humanitaire aard, noodzakelijk maakt.
In bijlage 7 bij de Huisregels van de inrichting is eveneens vermeld dat voor het verlenen van incienteel verlof een machtiging van de Minister nodig is.

In artikel 56 en 57 Bvt worden de beklagwaardige beslissingen van het hoofd van de inrichting limitatief opgesomd. Daarbij gaat het om specifiek genoemde beslissingen van het hoofd van de inrichting en, ingevolge artikel 56, eerste lid onder e, Bvt,
enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat de verpleegde op grond van een bij of krachtens deze wet geschreven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend
verdrag toekomt.

Noch in de Bvt noch in andere wet- en regelgeving is een recht op het door de inrichting in behandeling nemen van een verzoek om verlof, een recht op begeleiding bij rouwverwerking dan wel een recht op verlofverlening voor het afscheid nemen van een
overleden familielid dan wel een daarmee samenhangende zorgplicht opgenomen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.
Klagers beroep op uitspraak C 99/0296/TA faalt, nu het in die zaak ging om intrekking van een reeds toegestaan verlof voor het afscheid nemen van een overleden familielid. Ook het beroep op uitspraak 08/0914/TA wat betreft het in overweging geven van
het in behandeling nemen van een verlofverzoek kan niet slagen, nu het in die zaak ging om een niet eerder dan ter zitting van de beroepscommissie door klager geuite verlofwens.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij ervan uitgaat dat passende zorg wordt geboden bij rouwverwerking en dat, indien bezoek aan het graf daarvan deel zou moeten uitmaken, de inrichting zich daarvoor inspant.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven