nummer: 11/57/GA
betreft: [klager] datum: 20 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Iwema, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 januari 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Noordsingel te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, voornoemd, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Bij de inrichting zijn inlichtingen
opgevraagd. Ontvangen is een voorbeeld van een huurovereenkomst zoals die in de inrichting wordt gebruikt en deze is ter kennisneming naar klager en zijn raadsman gestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens de aanwezigheid van een grote hoeveelheid medicijnen op klagers cel;
b. het feit dat klager gedurende die disciplinaire straf de huur van zijn televisie moest doorbetalen.
De beklagcommissie heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard met betrekking tot de strafmaat, waarbij een tegemoetkoming is vastgesteld van € 22,50, en klachtonderdeel b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Artikel 51 van de Pbw bevat een limitatieve opsomming van disciplinaire straffen. Het verwijderen van de televisie van de cel als disciplinaire straf staat niet opgenomen in artikel 51 van de Pbw en is daarmee een verzwaring van de disciplinaire straf.
Het doorbetalen van de huur voor de televisie is een extra strafverzwaring van de disciplinaire straf. Dit is onrechtmatig. Dat het verwijderen van de televisie voortvloeit uit de opgelegde disciplinaire straf en dat die verwijdering gericht zou zijn
op
de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, is niet aangevoerd door de directie. Klager kan niet inzien waarom het verwijderen van de televisie zou voortvloeien uit een straf die staat omschreven in artikel 51 van de Pbw. Immers, dan zou
het verwijderen van allerlei zaken kunnen voortvloeien uit artikel 51 van de Pbw. Ook het doen doorlopen van de huur kan niet als voortvloeiend uit de opgelegde maatregel worden beschouwd; het is juist daarmee in tegenspraak. Het is een eenzijdig
opgelegde huurovereenkomst waarover niet valt te onderhandelen. De huurovereenkomst is in de beklagprocedure niet overgelegd door de directie. Klager acht het in strijd met de goede procesorde dat de raadsman de inhoud niet op het verweer van de
directie heeft kunnen onderzoeken. Klager doet primair een beroep op de vernietigbaarheid van de desbetreffende clausule in de huurovereenkomst van de tv op cel op grond van artikel 6:236, sub c en sub d, van het Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede van
artikel 6:237, sub c en sub d, BW, voor zover deze clausule in algemene voorwaarden staat opgenomen. Subsidiair beroept klager zich op de onredelijke bezwarendheid bij wege van reflexwerking en het wilsgebrek van artikel 3:44 BW, misbruik van
omstandigheden.
De uitspraak is onvoldoende zorgvuldig voorbereid, niet voorzien van een voldoende dragende motivering en in strijd met de Pbw. Verzocht wordt klager te compenseren voor de verloren huurpenningen en een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe
te kennen.
De directeur heeft daarop als volgt gereageerd.
Het verwijderen van de televisie van cel bij een sanctie op cel is usance, die inderdaad niet is vastgelegd in artikel 51 van de Pbw, maar gebaseerd is op hetgeen in de modelhuisregels vermeld staat. Dat de betaling van de huur doorloopt is, zoals ook
vastgelegd in de uitspraak van de beklagcommissie, geregeld in de huurovereenkomst. Voor al het overige verwijst de directer naar wat reeds eerder schriftelijk en mondeling als verweer is ingebracht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van beklagonderdeel a. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van beklagonderdeel b. verwijst de directeur naar de huurovereenkomst en naar hetgeen reeds eerder schriftelijk en mondeling als verweer naar voren is gebracht. De directeur meent dat doorbetaling van de huur geregeld is in de
huurovereenkomst. De beroepscommissie heeft de huurovereenkomst opgevraagd. Ontvangen is een voorbeeldovereenkomst zoals die gebruikt wordt in de inrichting. In de huurovereenkomst wordt vermeld dat de huurperiode loopt van zondag tot en met zaterdag
en
dat de huur altijd per week vooruit wordt betaald. Daaruit vloeit voort dat ook huur moet worden betaald indien binnen die periode een disciplinaire straf moet worden uitgezeten waarbij is vastgesteld dat de televisie van de verblijfsruimte wordt
verwijderd.
Namens klager zijn ter onderbouwing van het beroep op vernietigbaarheid van de clausule in de overeenkomst, bepalingen uit het BW aangevoerd. Deze bepalingen die consumentenrecht betreffen, zijn niet van toepassing in het onderhavige geval. Van
misbruik
van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW is zonder nadere toelichting niet gebleken.
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van beklagonderdeel b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.P. Balkema, leden, in tegenwoordigheid van C.J. ten Ham, secretaris, op 20 juni 2011
secretaris voorzitter