Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1461/GV, 21 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1461/GV

betreft: [klager] datum: 21 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 11 mei 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. C.W. Flokstra om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster is het er niet mee eens dat haar verzoek om incidenteel verlof is afgewezen. Klaagster heeft twee openstaande strafzaken, maar het is onduidelijk wanneer die worden behandeld. Klaagster wil haar kind in het ziekenhuis bezoeken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster heeft om incidenteel verlof verzocht om een bezoek te kunnen brengen aan haar dochter die in het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk is opgenomen in verband met een ontsteking in een gewricht. Het verzoek om incidenteel verlof is afgewezen,
omdat de medische noodzaak voor een bezoek niet aangetoond kon worden. Een medische verklaring was namelijk niet bij het verzoek gevoegd. Uit informatie van de inrichting waar klaagster thans verblijft, is gebleken dat klaagsters dochter weken in het
ziekenhuis heeft gelegen maar dat er geen sprake was van een levensbedreigende situatie. Op basis van de medische situatie kon een bezoek dus niet toegezegd worden. Wel bestond de mogelijkheid om te bekijken in hoeverre er sprake zou kunnen zijn van
een
omgekeerde bezoekregeling. Ook dit bleek niet het geval. Klaagsters dochter was namelijk eind maart nog op bezoek geweest en er bleken op de datum van de aanvraag slechts vijf weken verstreken te zijn. Er is nogmaals contact opgenomen met de locatie
Nieuwersluis te Utrecht en daaruit blijkt dat de medische noodzaak nog steeds niet aanwezig is en dat klaagsters dochter binnenkort naar een revalidatiecentrum zal gaan om daar verder te herstellen. Ook op dit moment is de termijn voor een omgekeerd
bezoek nog niet verstreken en er kan dan ook nu geen sprake zijn van het verlenen van incidenteel verlof.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening mits het onder begeleiding plaatsvindt.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens het plegen van diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 3 februari 2012.

Op grond van artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet
in
staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten. Klaagster heeft incidenteel verlof aangevraagd om haar dochter te kunnen bezoeken. Nu er geen medische noodzaak is aangetoond om klaagsters
dochter
te bezoeken en de termijn van drie maanden nog niet is verstreken, kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 21 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven