Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0269/GA, 6 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/269/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2011 van de beklagcommissie bij de locatie De Boschpoort Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klager.
De directeur van de locatie De Boschpoort is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het verstoren van de orde en veiligheid binnen de inrichting door aangegeven te hebben geen urine te kunnen produceren ten behoeve van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft wat men noemt een schuwe blaas. De dag voor de onderhavige zitting gebeurde wederom hetzelfde: klager kon niet onder toezicht urineren. Klager is toen apart gezet om alsnog te urineren.
Door het personeel is destijds begrip getoond voor klagers situatie. Later leest klager dat hij op het moment dat hij moest urineren niets zou hebben aangegeven. Klager heeft een gesprek gehad met het afdelingshoofd en de directeur. Bij de
beklagcommissie werd aangegeven dat men van niks wist, dit klopt dus niet. Tijdens een eerdere detentie heeft klager door dit probleem wel zes maanden in afzondering doorgebracht.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Artikel 3, vierde lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen stelt dat indien een gedetineerde niet direct tot afgifte van de urine in staat is, hij gedurende een periode van vier uur alsnog in de gelegenheid wordt gesteld onder
direct visueel toezicht urine af te staan.
In de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf staat het volgende vermeld: “Deze beslissing is genomen op grond van de volgende overweging(en): U aangegeven heeft geen urine te kunnen produceren tbv het afnemen van een UC. Hiermee heeft u
de orde en veiligheid binnen de inrichting verstoord”.
Een verslag van de afname van de urinecontrole ontbreekt bij de stukken en kon op verzoek van de beroepscommissie door de inrichting ook niet alsnog worden geproduceerd. Ter zitting van de beroepscommissie is verder niet weersproken hetgeen klager
heeft
aangevoerd omtrent de voor hem bestaande belemmering van medisch/psychologische aard om onder direct toezicht urine te produceren en over het feit dat hij dat als reden heeft opgegeven toen hij niet kon voldoen aan de opdracht om urine af te staan. De
stukken houden verder niets in waaruit kan volgen dat klager in staat is gesteld op een andere manier en binnen de wettelijke termijn van vier uur alsnog urine te produceren. Noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft de directeur dat ook
aangevoerd. Dit klemt temeer nu de directeur in de brief aan de beklagcommissie van 8 december 2010 heeft geschreven dat er in situaties dat gedetineerden een belemmering ondervinden om onder visueel toezicht te urineren er mogelijkheden zijn om op een
andere wijze urine af te staan. Naar het oordeel van de beroepscommissie had aan klager een dergelijke mogelijkheid dan ook geboden dienen te worden althans is niet aannemelijk geworden dat er goede gronden waren om klager een andere mogelijkheid niet
te bieden.
Het beroep zal, gelet op het hiervoor overwogene, gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, U.P. Burke en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 6 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven