Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3500/GA, 6 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3500/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.E.M. Later, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 12 november 2010 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G.E.M. Later, en [...], afdelingshoofd bij voormeld Detentiecentrum.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het gebruik van handboeien bij een transport naar het ziekenhuis;
b. het niet aanwezig mogen zijn van de echtgenoot bij een onderzoek in het ziekenhuis;
c. het in de periode van 19 juli 2010 tot 28 juli 2010 niet verstrekt krijgen van verse voedingsproducten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota.
Klaagster heeft – zakelijk weergegeven – nog het volgende naar voren gebracht. Zij heeft bij de medische dienst navraag gedaan naar het gebruik van de handboeien bij het vervoer naar het ziekenhuis en of die boeien tijdens het onderzoek zouden worden
verwijderd. Klaagster kreeg daarop te horen dat de handboeien aan moesten blijven. Klaagster heeft toen besloten niet naar het ziekenhuis te gaan.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat haar echtgenoot bij alle onderzoeken en controles van

haar zwangerschap aanwezig zou moeten kunnen zijn. Eerder, voor haar detentie, was dat ook het geval.
Klaagster heeft begrepen dat het afdelingshoofd er vanuit ging dat haar extra voeding werd verstrekt in verband met haar zwangerschap. Dat was echter niet het geval. Overigens kon klaagster de haar wel verstrekte voeding niet binnenhouden. De medische
dienst was op de hoogte van haar problemen met de voeding. Zij heeft daarvoor niets verstrekt gekregen. Haar werd wel, in verband met haar allergie, andere voeding verstrekt. Zij heeft toen zelf voedingsmiddelen aangeschaft die zij wel binnen kon
houden.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij transporten wordt het landelijk protocol voor transporten gevolgd. Het transport zou plaatsvinden onder begeleiding van het eigen inrichtingspersoneel. Om die reden zou ook worden afgezien van het gebruik van de broekstok bij het transport. Wel
zouden daarbij zogenaamde koppelboeien worden aangelegd. Tot een en ander is besloten in verband met de algemene veiligheidseisen. De omstandigheid dat een transport naar een rechtbank zonder boeien geschiedt en een transport naar het ziekenhuis met
boeien, is verklaarbaar omdat een rechtbank een beveiligd gebied kent. Bij de behandeling in het ziekenhuis worden die boeien overigens wel afgenomen in de behandelkamer. Klaagster stelt dat de gebruikte middelen niet nodig zouden zijn geweest omdat
zij
erg gezagsgetrouw zou zijn.
In uitzonderlijke gevallen bestaat de mogelijkheid dat de echtgenoot bij een ziekenhuisbehandeling of –opname aanwezig kan zijn. Omdat het betreffende transport op voorhand door klaagster werd geweigerd, is er niets geregeld met betrekking tot de
eventuele aanwezigheid van de echtgenoot. Klaagster heeft toen overigens ook niet verzocht om de aanwezigheid van haar echtgenoot in het ziekenhuis. Aan klaagster is op voorhand uitleg gegeven over de procedure. Indien er sprake is van een bijzonder
geval, worden er door de inrichting concessies gedaan ten aanzien van het standaard beleid daaromtrent.
Klaagsters bewering dat haar geen extra voedingsmiddelen zouden zijn verstrekt, is onjuist. Aan zwangeren wordt in het Detentiecentrum Rotterdam altijd een extra voedingspakket verstrekt. In Rotterdam is doorgegaan met het in Zeist ingezette beleid.
Klaagster heeft in Rotterdam de haar aangeboden extra voeding geweigerd. Zij kwam in de inrichting binnen op een maandag. Op maandagen kan, om organisatorische redenen, een aantal zaken niet meer besteld worden. Versproducten kunnen dan niet meer
worden
besteld tot het volgende bestelmoment. Aan klaagster zijn toen wel extra vitaminen verstrekt door de inrichting. Bij de verstrekking van (al dan niet extra) voeding wordt steeds rekening gehouden met de aanwezigheid van allergieën, mits een en ander is
aangegeven door medische dienst. De medische dienst heeft voor klaagster toen geen extra voeding voorgeschreven.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
Vastgesteld kan worden dat het vervoer van klaagster zou worden uitgevoerd door personeel van de inrichting en dat er dus sprake is van zogenaamd inrichtingsvervoer. Namens de directeur is aangegeven dat tijdens het vervoer naar het ziekenhuis door de
inrichting gevolg wordt gegeven aan het bepaalde in de Regeling inrichtingsvervoer (kenmerk 671238/99/DJI) en de bijbehorende Vervoersinstructie Inrichtingsvervoer. In tegenstelling tot hetgeen namens de directeur is aangevoerd, namelijk dat altijd
handboeien aangelegd moeten worden bij inrichtingsvervoer, geeft artikel 5 (met het hoofd: gebruik dwangmiddelen) aan dat de bij ieder transport toegepaste dwangmiddelen van handboeien en een broekstok, in ieder geval niet mogen worden toegepast bij
zwangere vrouwen. Nu voorts onweersproken is komen vast te staan dat klaagster toen zwanger was, hadden geen handboeien mogen worden toegepast. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met de
wet. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard. Nu klaagster feitelijk niet naar het ziekenhuis is vervoerd en haar dus geen handboeien zijn aangelegd, acht de
beroepscommissie in dit geval de enkele gegrondverklaring van dit onderdeel van het beklag voldoende tegemoetkoming.
Ten aanzien van onderdeel b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.
Ten aanzien van onderdeel c.
De directeur heeft in beroep aangevoerd dat binnen de inrichting als vast beleid geldt dat aan zwangeren extra voeding wordt verstrekt. De beroepscommissie stelt vast dat klaagster, gelet op haar zwangerschap, onvoldoende extra voeding, met name
versproducten, verstrekt heeft gekregen toen zij op maandag in de inrichting binnenkwam. De door de directeur hiervoor aangevoerde organisatorische belemmeringen hadden kunnen en moeten worden weggenomen. De directeur heeft een extra zorgplicht ten
aanzien van zwangere gedetineerden en is hierin tekort geschoten. Gelet hierop kan de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre niet in stand blijven en dient het beklag ten aanzien van dit onderdeel alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie overweegt nog dat zij is geconfronteerd met een uiteenlopende werkwijze in de detentiecentra van Zeist (10/3664/GA) en Rotterdam (10/3500/GA) en constateert dat over de noodzaak van het standaard verstrekken van extra voeding, met
name versproducten, aan zwangere vrouwen verschillend wordt geoordeeld door de medische diensten en in het verlengde daarvan de directeuren van deze centra. Dit is onwenselijk en leidt voor alle betrokkenen tot onzekerheid. Het verdient daarom
aanbeveling in dezen een uniforme gedragslijn vast te stellen.
De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart deze onderdelen van het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 juni 2011
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

secretaris voorzitter

Naar boven