nummer: 10/3664/GA
betreft: [klager] datum: 6 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.E.M. Later, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 29 november 2010 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Zeist, en tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan klaagster ter zake van het gegrondverklaarde deel van het beklag geen tegemoetkoming toe te
kennen.
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G.E.M. Later, en [...], directeur bij voormeld detentiecentrum.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. het niet aanwezig mogen zijn van de echtgenoot bij een onderzoek in het ziekenhuis;
b. het niet verstrekt krijgen van, in verband met haar zwangerschap, geschikte voedingsproducten.
De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
Zij heeft het beklag ten aanzien van het gebruik van handboeien tijdens het vervoer naar het ziekenhuis gegrond verklaard en geen tegemoetkoming vastgesteld.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagsters raadsvrouw heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota. Voorts heeft zij nog aangevoerd dat klaagsters echtgenoot uitgenodigd had kunnen en moeten worden voor het onderzoek in het ziekenhuis. De raadsvrouw heeft
een gynaecoloog geraadpleegd en die gaf aan dat in gevallen als dat van klaagster het wenselijk was dat de echtgenoot ook bij het ziekenhuisbezoek en onderzoek aanwezig kan zijn. Klaagster was toen drie kilo te licht.
Klaagster heeft – zakelijk weergegeven – nog het volgende naar voren gebracht. Indertijd hield zij de hoogte van haar bloeddruk bij. Begin juni 2010 was de bloeddruk te laag, zo ook eind juni. Uiteindelijk was haar bloeddruk op 7 juli 2010 iets hoger
geworden. Zij heeft dit te horen gekregen van de verloskundige.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting verstrekt niet standaard extra voeding aan zwangere gedetineerden. De medische dienst, die klaagster heeft onderzocht, heeft aangegeven dat er in klaagsters geval geen aanleiding was voor het verstrekken van extra voeding. De stelling van
klaagster, dat haar is verteld dat zij maar bouillonblokjes moest eten en chocolade, is door de directeur onderzocht. De directeur heeft geen aanwijzingen gevonden voor de juistheid van die stelling. Indien er sprake is van een te lage bloeddruk, dan
zou er extra voeding zijn verstrekt. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Klaagster kreeg overigens voldoende voeding verstrekt. Bij binnenkomst in de inrichting woog klaagster 55 kilogram. Toen zij werd overgeplaatst naar het Detentiecentrum
Rotterdam, was haar gewicht 57 kilogram.
Transporten worden in beginsel niet vooraf aan de gedetineerde gemeld. Voor klaagster was een grond voor de detentie, te weten de vreemdelingenbewaring. Daarom waren er bij het vervoer twee inrichtingsmedewerkers aanwezig. Indien de partner zou worden
uitgenodigd om mee te gaan naar het ziekenhuis, zou het moment van transport bekend worden. Dat kan een onveilige instantie doen ontstaan. Om die reden is ervoor gekozen de echtgenoot niet uit te nodigen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.
Ten aanzien van onderdeel b.
Vastgesteld kan worden dat bij de verstrekking van voeding aan klaagster niet is afgeweken van het in de inrichting geldende beleid, inhoudende dat bij zwangeren niet standaard wordt afgeweken van het regulier verstrekte voedingsmiddelenpakket.
De beklagcommissie heeft naar het oordeel van de beroepscommissie op goede gronden het beklag ongegrond verklaard. De beroepscommissie zal ook dit onderdeel van het beroep ongegrond verklaren met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie overweegt nog dat zij is geconfronteerd met een uiteenlopende werkwijze in de detentiecentra van Zeist (10/3664/GA) en Rotterdam (10/3500/GA) en constateert dat over de noodzaak van het standaard verstrekken van extra voeding, met
name versproducten, aan zwangere vrouwen verschillend wordt geoordeeld door de medische diensten en in het verlengde daarvan de directeuren van deze centra. Dit is onwenselijk en leidt voor alle betrokkenen tot onzekerheid. Het verdient daarom
aanbeveling in dezen een uniforme gedragslijn vast te stellen.
Met betrekking tot het beroep tegen het niet toekennen van een financiële tegemoetkoming wegens de gegrondverklaring van het geboeid vervoeren overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om daarvoor
geen tegemoetkoming toe te kennen. Dit onderdeel van het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 juni 2011
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
secretaris voorzitter