Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1911/TA, 20 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1911/TA

betreft: [klager] datum: 20 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 18 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 5 oktober 2001 van de beklagcommissie bij Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 november 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], staffunctionaris algemene enjuridische zaken. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de separatie van 13 april 2001 tot en met 22 april 2001 met het oog op het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij heeft bezwaar tegen de separatie zelf, tegen de duur ervan en het gebrek aan informatie over voortzetting van de separatie. Slechts zijn harddruggebruik ligt ten grondslag aan de separatie, niet zijn gedrag tijdens de separatie.Hij erkent zeer boos te zijn geweest, omdat hij eerst om 18.30 uur op Goede Vrijdag in de separeerruimte is bezocht, terwijl hij daar al vanaf 12 uur verbleef. Dat late tijdstip van bezoek had tot gevolg dat pas na Pasen hetpersoneel in een werkbespreking de duur van zijn separatie zou bespreken. Hij is niet gehoord. Het hoofd behandelzaken en het afdelingshoofd hebben hem slechts de beslissing medegedeeld. Uiteindelijk heeft het hoofd behandelzakenklager 20 april 2001 opnieuw bezocht en beslist dat klager op 22 april 2001 naar de afdeling mocht terugkeren.
Eerst na de separatie heeft klager de brochure 2000 gezien, waarin wordt gesproken over gele en rode kaarten bij druggebruik. Helaas kan hij deze brochure niet overleggen, maar hij weet zeker dat daarin geen onderscheid wordtgemaakt tussen het gebruik van soft- en harddrugs. Evenmin wordt separatie als sanctie genoemd. Bij een rode kaart - na een tweede positieve uitslag van een urinecontrole binnen twee weken- krijgt een verpleegde twee wekenafdelingsarrest met een minimumregime, waarbij alle elektrische apparatuur moet worden ingeleverd. Die apparatuur kan men terugkrijgen na het schrijven van een stuk over druggebruik. Daarna is men nog twee maanden veroordeeld totslechts de eigen afdeling.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, als volgt toegelicht.
Klager is, anders dan de BVT voorschrijft, niet gehoord door de plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting, die de beslissing tot separatie heeft genomen, maar door de door klager genoemde personeelsleden. Op grond vanpraktische overwegingen wordt het horen altijd overgelaten aan het afdelingshoofd, dat, als het goed is, daarover overleg heeft met de beslisser. Niet te achterhalen is, waarom na de positieve uitslag van de urinecontrole nog eendag is gewacht met klagers separatie.
De heer Siebering beschikt ondanks zijn verzoek daartoe niet over de beleidsstukken terzake van druggebruik, zoals deze op de desbetreffende afdelingen voorhanden zijn. Hij is mondeling geïnformeerd over het beleid terzake. Niet inde algemene huisregels, maar in de regelgeving op afdelingsniveau zijn de gevolgen van druggebruik vastgelegd. Klager heeft bij de beklagcommissie blijk ervan gegeven het beleid in dezen te kennen. Ingeval van een rode kaart wegensharddruggebruik wordt een verpleegde voor de duur van maximaal twee weken gesepareerd.
Klager is binnen twee weken tweemaal positief bevonden op druggebruik. Dat levert risico's op voor wat betreft de benaderbaarheid van klager en heeft ook te maken met het totale drugsgebeuren in de inrichting en de rol van klagerdaarin. Tevens riepen klagers geldopnames vragen op. In dit geval ligt aan de separatie dan ook de handhaving van de orde en veiligheid in algemene zin ten grondslag. In verband met het totale drugsgebeuren vindt, ongeacht depersoon van de verpleegde, altijd separatie plaats. De minder vergaande maatregel van afzondering op de afdeling of in de eigen verblijfsruimte verdraagt zich niet of nauwelijks met het inrichtingsstreven om een verpleegde zo langmogelijk op de afdeling te houden, zodat ingeval verblijf op de afdeling echt niet meer kan tot separatie wordt overgegaan. Gevraagd naar het geval van klager veronderstelt de [staffunctionaris algemene en juridische zaken] dat deinteracties met klager dusdanig zijn geweest dat afzondering een gepasseerd station was en wegens de eerder geschetste omstandigheden op goede gronden tot separatie is beslist.

3. De beoordeling
In de eerste plaats overweegt de beroepscommissie dat artikel 34, eerste lid, BVT juncto artikel 7, vierde lid sub b., BVT, voorzover in beroep van belang, bepaalt dat de bevoegdheid een verpleegde te separeren, indien ditnoodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, BVT, is voorbehouden aan het hoofd van de inrichting, terwijl krachtens het derde lid van artikel 34 BVT het hoofd van de afdeling waar de verpleegdeverblijft bij dringende noodzakelijkheid de beslissing tot separatie voor ten hoogste vijftien uren kan nemen. Op grond van artikel 7, vijfde lid, onder c, BVT is de hoorplicht als bedoeld in artikel 53 BVT eveneens voorbehouden aanhet hoofd van de tbs-inrichting, voorzover dat hoofd de onderliggende beslissing zelf neemt of heeft genomen.
Klager is op 13 april 2001 te 12.00 uur gesepareerd met het oog op het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting wegens de vaststelling op 12 april 2001 middels een urinecontrole van niet door klagerbetwist harddruggebruik voor de tweede keer binnen twee weken. De schriftelijke mededeling d.d 13 april 2001 vermeldt de naam van de plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting, maar is "Voor deze" ondertekend door "dienstdoendmanager" K., afdelingshoofd, terwijl vaststaat dat klager niet is gehoord door de plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting.
Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat het plaatsvervangend hoofd van de inrichting in casu de separatiebeslissing heeft genomen en is evenmin gebleken dat het hoofd van klagers afdeling op grond van dringendenoodzakelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 34, derde lid, BVT. Dit leidt ertoe dat het beroep op formele gronden gegrond zal worden verklaard.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.
Artikel 8, eerste lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden d.d. 20 januari 2000, nr. 809264/99/DJI bepaalt, voorzover in beroep van belang, dat in de huisregels wordt vermeld wat de gevolgen kunnen zijn van de vaststelling inhet urineonderzoek dat er sprake is geweest van het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. De inrichting heeft haar beleid inzake urinecontrole niet in de algemene huisregels, maar in per afdeling verschillende beleidsstukkenvastgelegd. Het schriftelijk vastgelegde beleid van klagers afdeling inzake urineonderzoek en eventuele gevolgen van de vaststelling van gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen is, ondanks een verzoek daartoe, niet overgelegd. Welis na de zitting van de beroepscommissie namens de Raad van Bestuur van de kliniek de 'Patiëntenfolder Alcohol en drugsbeleid IC-afdelingen Schildmeer' nagezonden. Deze folder heeft in dezen echter onvoldoende status. Deberoepscommissie kan dan ook geen rekening houden met de voor de afdeling van klagers verblijf vastgelegde beleidsregels terzake.
Naar namens het hoofd van de inrichting ter zitting is verklaard is de beslissing klager op 13 april 2001 te separeren genomen in verband met het algemene druggebruik in de inrichting met het oog op de handhaving van de orde enveiligheid in algemene zin, ongeacht de persoon van klager en wist klager daarenboven dat hem bij twee positieve urinecontroles binnen twee weken separatie te wachten stond.
Wat er ook zij van het ter zitting gestelde beleid terzake van druggebruik, de wet biedt geen ruimte voor automatisch inwerking tredende maatregelen van afzondering of separatie; elk geval dient afzonderlijk op zijn merites teworden beoordeeld, waartoe behoort het tevoren horen van betrokkene door de daartoe aangewezen functionaris. Nu klager eerst de dag na de uitslag van de urinecontrole is gesepareerd, was kennelijk geen sprake van dringendenoodzakelijkheid die het hoofd van de afdeling bevoegd maakte klager te horen en te separeren, noch van noodzaak klager te separeren met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid van artikel 32 BVT. Evenmin kan hetaangekondigde onderzoek naar klagers geldopnames en de besteding van dat geld, van welk onderzoek overigens niet is gebleken, de bestreden beslissing dragen. Door het ontbreken van rapportage omtrent de van 13 april 2001 tot 22april 2001 durende separatie is de beroepscommissie niet in staat gesteld de noodzaak tot voortzetting van het verblijf in de separeerruimte te toetsen.
Voorts overweegt de beroepscommissie -gelet op de zinsnede in de schriftelijke mededeling d.d. 13 april 2001 dat klagers geconstateerde druggebruik een zeer ernstige verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting is en geletop de feitelijke gang van zaken rond de vertraagde separatie van klager- dat deze veeleer als disciplinaire straf voor betrokkenheid bij een feit dat onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting lijkt te zijntoegepast dan als orde- of veiligheidsmaatregel. De positieve uitslag van het urineonderzoek op harddruggebruik door klager zou inderdaad het hoofd van de inrichting gerede aanleiding hebben kunnen geven klager -met inachtneming vande voorschriften van artikel 48 BVT- een disciplinaire straf op te leggen, waarvan onder andere de duur bepaald dient te zijn.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing ook materieel in strijd is met de wet. Zij zal het beroep ook materieel gegrond verklaren.
De beroepscommissie is, gehoord het hoofd van de inrichting, van oordeel dat nu het beroep gegrond zal worden verklaard en de gevolgen daarvan niet meer ongedaan zijn te maken, enige tegemoetkoming aan klager dient te wordengeboden. Zij bepaalt de geldelijke, ten laste van de inrichting komende tegemoetkoming, gelet op de duur van de separatie van 13 april 2001 tot 22 april 2001, op € 100,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 100,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 20februari 2002

secretaris voorzitter

nummer: 01/1911/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 27 november 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: mr. Y.A.J.M. van Kuijck en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord zijn klager en namens het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Klager heeft bezwaar tegen de separatie zelf, tegen de duur ervan en het gebrek aan informatie over de voortzetting van de separatie. Slechts zijn harddruggebruik ligt ten grondslag aan de beslissing tot separatie, niet zijn gedragtijdens de separatie. Hij erkent zeer boos te zijn geweest, omdat hij eerst om 18.30 uur op Goede Vrijdag in de separeerruimte is bezocht, terwijl hij al vanaf 12 uur daar verbleef. Dat late tijdstip van bezoek had namelijk totgevolg dat pas na Pasen in een werkbespreking van het personeel de duur van zijn separatie besproken zou worden. Hij is niet gehoord. Het hoofd behandelzaken en het afdelingshoofd hebben hem slechts de beslissing medegedeeld.Uiteindelijk heeft het hoofd behandelzaken klager 20 april 2001 opnieuw bezocht en beslist dat klager op 22 april 2001 naar de afdeling terug mocht.
Eerst na de separatie heeft klager de brochure 2000 gezien, waarin wordt gesproken over gele en rode kaarten bij druggebruik. Helaas kan hij deze brochure niet overleggen, maar hij weet zeker dat daarin geen onderscheid wordtgemaakt tussen het gebruik van soft- en harddrugs. Evenmin wordt separatie als sanctie genoemd. Bij een rode kaart - na een tweede positieve urinecontrole binnen twee weken- krijgt een verpleegde twee weken afdelingsarrest met eenminimumregime, waarbij alle elektrische apparatuur moet worden ingeleverd. Die apparatuur kan men terugkrijgen na het schrijven van een stuk over druggebruik. Daarna is men nog twee maanden veroordeeld tot slechts de eigen afdeling.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager is, anders dan de BVT voorschrijft, niet gehoord door de plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting, die de beslissing tot separatie genomen heeft, maar door de door klager reeds genoemde personeelsleden. Op grond vanpraktische overwegingen wordt het horen altijd overgelaten aan het afdelingshoofd, dat, als het goed is, daarover overleg heeft met de beslisser. Niet te achterhalen is, waarom na de positieve uitslag van de urinecontrole nog eendag is gewacht met klagers separatie.
De heer [staffunctionaris algemene en juridische zaken] beschikt ondanks zijn verzoek daartoe niet over de beleidsstukken terzake van druggebruik, zoals deze op de desbetreffende afdelingen voorhanden zijn. Hij is mondelinggeïnformeerd over het beleid terzake. Niet in de algemene huisregels, doch in de regelgeving op afdelingsniveau zijn de gevolgen van druggebruik vastgelegd. Klager heeft bij de beklagcommissie blijk ervan gegeven het beleid in dezente kennen. Ingeval van een rode kaart wegens harddruggebruik wordt een verpleegde voor de duur van maximaal twee weken gesepareerd.
Klager is binnen twee weken tweemaal positief bevonden op druggebruik. Dat levert risico's op voor wat betreft de benaderbaarheid van klager en heeft ook te maken met het totale drugsgebeuren in de inrichting en de rol van klagerdaarin. Tevens riepen klagers geldopnames vragen op. In dit geval ligt aan de separatie dan ook de handhaving van de orde en veiligheid in algemene zin ten grondslag. In verband met het totale drugsgebeuren vindt, ongeacht depersoon van de verpleegde, altijd separatie plaats. Afzondering op de afdeling of in de eigen verblijfsruimte verdraagt zich niet of nauwelijks met het inrichtingsstreven om een verpleegde zo lang mogelijk op de afdeling te houden,zodat ingeval verblijf op de afdeling echt niet meer kan tot separatie wordt overgegaan. Gevraagd naar het geval van klager veronderstelt de heer Siebering dat de interacties met klager dusdanig zijn geweest dat afzondering eengepasseerd station was en wegens de eerder geschetste omstandigheden op goede gronden tot separatie is beslist.

secretaris voorzitter

Naar boven