Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0230/GA, 30 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/230/GA

betreft: [klager] datum: 30 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 januari 2011 van de beklagcommissie bij de gevangenis Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering toestemming te verlenen voor het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Na tweederde hiervan uitgezeten te hebben is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld,
onder
oplegging van een aantal voorwaarden, waaronder verplicht reclasseringscontact. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat klager de opgelegde voorwaarden onvoldoende heeft nageleefd.
Het door het Openbaar Ministerie ingenomen standpunt leidt ertoe dat na een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling er nimmer sprake kan zijn van algemeen verlof of detentiefasering, omdat er vanwege schending van de voorwaarden altijd
sprake is van onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Een dergelijk standpunt is in strijd met het resocialisatiebeginsel. De veroordeelde zou hierdoor twee keer gestraft worden doordat hij alsnog zijn volledige straf dient uit te
zitten en zonder mogelijkheid van verlof.
Het Openbaar Ministerie hanteert een algemeen uitgangspunt zonder dat sprake is van voldoende individualisering. Van belang is dat klager geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De voorwaarden heeft hij wel in enige mate nageleefd. Klager moet
alsnog de resterende acht maanden uitzitten. Hij realiseert zich de consequenties van het niet naleven van de voorwaarden en dit zal hem ervan weerhouden de aan het verlof gestelde voorwaarden onvoldoende na te leven.
Voorts is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat klager tijdens de eerste 16 maanden van zijn detentie de afspraken wel voldoende is nagekomen. Hij kwam in aanmerking voor detentiefasering en is in een open inrichting geplaatst. Sinds het
herroepen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is op het gedrag van klager in de inrichting niets of onvoldoende aan te merken. Klager wordt gezien als een modelgevangene. Gesteld noch gebleken is dat door het stellen van voorwaarden de vermeende
risico’s niet kunnen worden tenietgedaan.
De inrichting stelt dat het advies van het Openbaar Ministerie zwaarwegend is. Per saldo is het advies allesbepalend. De inrichting maakt geen eigen afweging. Niet duidelijk is in hoeverre het gedrag van klager in de inrichting wordt meegewogen bij de
beslissing.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts benadrukt de directeur dat in het kader van een verlofaanvraag altijd een individuele afweging wordt gemaakt. Een aanvraag wordt uitvoerig besproken in het multi disciplinair
overleg, dat de vrijhedencommissie adviseert. Daarna volgt een definitief advies. Dit is ook gebeurd in het geval van klager.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat op 10 juni 2010 de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 15g van het Wetboek van strafrecht de vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van klager heeft toegewezen. De
rechtbank heeft gelast dat het gedeelte van de vrijheidstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog in zijn geheel moet worden ondergaan. De einddatum van klagers detentie is daarmee op 13 april 2011
komen te vallen.

Uit voormeld vonnis wordt duidelijk dat klager zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden van de reclassering. Zo heeft klager zich niet gehouden aan de meldplicht en heeft hij enkele gevraagde gegevens niet verstrekt. Gelet hierop en
artikel 4 onder d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, kan de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 30 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven