nummer: 11/10/TB
betreft: [klager] datum: 27 mei 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 30 december 2010 namens de Staatssecretaris c.q. de Minister van (Veiligheid en) Justitie, tevens te noemen: verweerder,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 april 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. F.P. Holthuis, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Namens verweerder is klagers verzoek om hem in een inrichting voor verpleegden, niet zijnde een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC), te plaatsen, afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Bij beslissing van 22 juni 2009 is de verpleging van overheidswege van klager onder voorwaarden beëindigd.
Volgens mededeling van klagers raadsman is op 29 september 2010 een bevel tot voorlopige hervatting van de dwangverpleging afgegeven door de rechter-commissaris.
Op 26 oktober 2010 heeft de rechtbank Haarlem de behandeling van de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de tbs in een tbs met dwangverpleging en de vordering tot verlenging van klagers tbs voor onbepaalde tijd geschorst, opdat
klager zo spoedig mogelijk in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC) wordt opgenomen.
Klager verbleef in afwachting van de plaatsing in een huis van bewaring (h.v.b.), in het PPC te Den Haag en is op 14 maart 2011 in het PBC geplaatst.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verbleef voordat hij in het PBC werd geplaatst in een PPC. Plaatsing in een h.v.b. is in strijd met het karakter van het bevel van de rechter-commissaris. Klager had in een inrichting bestemd voor verpleging geplaatst dienen te worden, gelet op
het bepaalde in de artikelen 509i, derde lid, Wetboek van Strafvordering en artikel 509h, tweede lid, Wetboek van Strafvordering.
De wet bepaalt dat de Minister van Justitie beslist. Het bevel van de rechter-commissaris geeft reeds de titel waarop klager kan worden geplaatst in een inrichting bestemd voor verpleging. Door het bevel herleeft de dwangverpleging. Verwezen wordt naar
Tekst en Commentaar, zevende druk blz. 1419 bij artikel 509h Wetboek van Strafvordering, waaruit volgt dat bij aanhouding in geval van een vordering tot hervatting van dwangverpleging de Minister van Justitie zorg draagt voor terugplaatsing in dezelfde
tbs-inrichting, waarin de betrokkene voordien werd behandeld, terwijl plaatsing in een andere tbs-inrichting ook mogelijk is. Een dergelijk bevel kan slechts ten uitvoer worden gelegd in een tbs-inrichting, een psychiatrisch ziekenhuis, een forensisch
psychiatrische kliniek of een forensisch psychiatrische afdeling.
Op basis van de wetssystematiek hoort klager thuis in een behandelkliniek. Een PPC is niet met een behandelkliniek te vergelijken. Het PPC doet geen recht aan zijn status als tbs-gestelde en praktisch is plaatsing in een tbs-inrichting geen probleem.
Er
zijn in feite geen wachtlijsten.
De plaatsing in het PBC zal zeven weken duren. Daarna moet er gewacht worden op de rapportage. Al bij al kan het elf tot twaalf maanden duren voordat klager in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Klager heeft aangegeven dat hij verpietert in een
h.v.b.
Plaatsing in een tbs-inrichting heeft regimaire voordelen. Er is sprake van een therapeutisch milieu. Gesprekken met een psychiater en psycholoog zijn in een h.v.b. lastiger te realiseren.
Klager heeft aanleg voor depressies. Hij heeft eerder op een flatgebouw gestaan met een fles drank.
Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Omdat de rechter nog geen (onherroepelijke) beslissing heeft genomen over de door de officier van justitie gevorderde hervatting van klagers dwangverpleging is de besluitvorming omtrent zijn plaatsing voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Eerst nadat de rechter zich definitief over de hervatting van de verpleging heeft uitgesproken, komt de Minister in beeld. Anders dan klager stelt volgt uit artikel 509h, tweede lid, Wetboek van Strafvordering niet dat de Minister de beslissing tot
plaatsing neemt, maar slechts dat bedoelde plaatsing beperkt is tot de door de Minister aangewezen inrichtingen. In Tekst en Commentaar bij artikel 509h, tweede lid onder e wordt aangegeven dat terugplaatsing in dezelfde (TBS-)inrichting volgt of
plaatsing in een andere (TBS-)inrichting. TBS staat tussen haakjes. Hieruit volgt dat ook plaatsing in een andere inrichting volgens dit artikel mogelijk is. Uit artikel 509h, tweede lid, Wetboek van Strafvordering volgt dus niet dat klager recht zou
hebben op plaatsing in een tbs-inrichting.
Ook in het PPC wordt klager een therapeutisch milieu geboden.
Er moet bij plaatsing in een tbs-inrichting sprake zijn van een definitieve uitspraak. Niet voorstelbaar is dat een dergelijke situatie, waarin niet vaststaat dat dwangverpleging zal worden opgelegd - de rechter moet nog beslissen -, iemand reeds in
een
tbs-inrichting zou worden geplaatst. In een tbs-inrichting kunnen ze niet veel met hem. Hiervoor is het PPC opgericht.
Gelet op het feit dat verweerder in deze fase van de procedure niet bevoegd is te beslissen omtrent de plaatsing is klager niet-ontvankelijk in het beroep.
4. De beoordeling
In het kader van strafvordering is de officier van justitie belast met de overbrenging van een ter beschikking gestelde, die op zijn bevel met toepassing van artikel 509h, eerste lid, Wetboek van Strafvordering is aangehouden, naar een in het tweede
lid
van dat artikel bedoelde inrichting.
In het onderhavige geval is derhalve geen sprake van een plaatsing door de Minister als bedoeld in artikel 69, eerste lid, sub a, Bvt.
De beroepscommissie zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het beroep.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 mei 2011
secretaris voorzitter