Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3330/TA en 10/3380/TA, 17 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3330/TA en 10/3380/TA

betreft: [klager] datum: 17 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager, en

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting

gericht tegen een uitspraak van 3 november 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord. Het hoofd van de inrichting heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens verlof niet bij zich mogen hebben van een paspoort of identiteitskaart.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Buiten de inrichting geldt de regel dat iedereen te allen tijde een geldig identiteitsbewijs bij zich moet dragen. De beklagcommissie gaat er ten onrechte
van uit dat klager met een verlofpas en bijbehorend document de straat op mag. Een verlofpas is echter geen officieel identiteitsbewijs.
De aanpak van de inrichting is kwetsend. Klager zit in de eindfase van zijn resocialisatietraject en zal binnen afzienbare tijd weer een plek in de maatschappij innemen. Toch vindt de inrichting het niet verantwoord dat klager met een geldig
identiteitsbewijs de straat opgaat. Klager vindt de aanpak ook stigmatiserend. Op het moment dat hij zich dient te legitimeren, wordt duidelijk dat hij een terbeschikkinggestelde is. Klager werkt in een jongerenhotel. Het kan zijn, dat bij overlast
klager zich zal moeten legitimeren. Over het dragen van een identiteitsbewijs hanteren de inrichtingen geen eenduidig beleid. Toch stelt het hoofd van de inrichting dat de huisregels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Voor het bijwonen van de
zitting van de beroepscommissie heeft klager overigens wel zijn identiteitsbewijs meegekregen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie had klager niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren. Er is geen sprake van een recht om een
legitimatiebewijs bij zich te dragen.
Er dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 44, tweede lid, van de Bvt over het bezit van voorwerpen in de inrichting. In onderdeel 4.1.4 van de huisregels is opgenomen dat de identiteits- en waardepapieren van een patiënt bij binnenkomst bij de
patiëntenadministratie worden ingeleverd. De patiënt mag deze alleen zelf in zijn bezit hebben als dit geen gevaar oplevert voor de orde en veiligheid en als de directie hiervoor toestemming heeft gegeven. Er moet dan wel een dringende reden aan ten
grondslag liggen. Het hoofd van de inrichting verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie van 29 december 2009 met nummer 09/2471/TA waarin wordt overwogen dat in de Bvt noch in andere wet- en regelgeving een recht op het bezit van een paspoort
en/of identiteitskaart tijdens verlof of een zorgplicht is opgenomen. De beslissing van het hoofd van de inrichting is een algemene voor iedere verpleegde in de inrichting geldende huisregel, waartegen geen beklag openstaat.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag van klager ongegrond verklaard. Nu daarmee de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing intact zijn gebleven, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting geen belang heeft bij het instellen
van
beroep. Het hoofd van de inrichting zal derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

Wat betreft het door klager ingestelde beroep, zullen alle door de directeur aangevoerde gronden worden aangemerkt als verweer tegen het beroep van klager.

Klager klaagt erover dat hij tijdens verlof geen paspoort of ander identiteitskaart bij zich mag hebben.

Op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de Wet) is een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, verplicht op de eerste vordering van een opsporingsambtenaar, een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Het
niet voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld in artikel 447e Wetboek van Strafrecht. In artikel 1 van de Wet worden de documenten aangewezen waarmee de identiteit van personen kan worden vastgesteld, zoals een paspoort en een rijbewijs. Een
verlofpas wordt hierin niet genoemd. In het tweede lid van voornoemd artikel 1 is bepaald dat de Minister van Justitie andere documenten kan aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen. Nu niet is gebleken dat een dergelijke aanwijzing
ten
aanzien van de door het hoofd van de inrichting verstrekte verlofpas heeft plaatsgevonden, is de bestreden beslissing in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep van klager om die reden gegrond verklaren en de beslissing van de
beklagcommissie vernietigen. Klager kan in zijn klacht worden ontvangen en dit beklag zal gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het hoofd van de inrichting niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Zij verklaart het beroep van klager gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 17 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven