Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1284/GB, 17 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/1284/GB

Betreft: [klager] datum: 17 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.C. van Diest, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich te melden in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) locatie Groot Bankenbosch te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Bij uitspraak van 2 februari 2011 is klager veroordeeld tot veertien dagen principale hechtenis. Op 19 april 2011 is klager opgeroepen zich op 23 mei 2011 te melden bij de b.b.i. locatie Groot Bankenbosch. Op 22 april 2011 heeft klager hiertegen een
bezwaarschrift ingediend dat op 28 april 2011 ongegrond is verklaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep, kort weergegeven, als volgt toegelicht.
Nu vaststaat dat er zowel juridisch als omtrent de feiten geen meningsverschil bestaat, kan vervolgens worden geconcludeerd dat de beroepscommissie enkel en alleen hoeft te oordelen over de vraag in hoeverre de tot drie keer toe door het Centraal
Justitieel Incasso Bureau (CJIB) gemaakte fout voor de selectiefunctionaris aanleiding behoort te zijn enige clementie te betrachten.
Klagers raadsman geeft aan geschokt te zijn door de beslissing op bezwaar. De van de rechtstaat deel uitmakende selectiefunctionaris behoort zijn best te doen rechtvaardig te zijn. Nu het CJIB als zeer gezaghebbend overheidsorgaan een onjuiste
mededeling heeft gedaan, vraagt de raadsman zich af wat zich er tegen verzet om de simpele oproeping in te trekken. Niet duidelijk is waarom klager de beslissing op het gratieverzoek niet buiten de gevangenis af mag wachten, nu met aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat hij gewoon straks een werkstraf zal mogen gaan verrichten.
Door aan te nemen dat het Bureau Capaciteit en Logistiek (BCL) niets met het CJIB te maken heeft, maakt de selectiefunctionaris een grote denkfout. Beiden zijn immers onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Een burger in Nederland mag
erop vertrouwen dat door dit Ministerie gedane mededelingen juist zijn en dat wanneer dit niet het geval blijkt, het Ministerie er alles aan doet om de door hem gemaakte fout alsnog te herstellen.
Door de foute informatie is klager ernstig in zijn belangen geschaad. Was het juiste antwoord gegeven, dan zou klager ervoor hebben gekozen de verklaring zelfmelder op een later tijdstip terug te zenden, waardoor tijd was gecreëerd om het gratieverzoek
in orde te maken.
In deze tijd van bezuinigingen neemt klagers raadsman met stijgende verbazing kennis van de handelswijze van de selectiefunctionaris. De vraag van klager was immers geen andere dan om de oproepingsbrief in te trekken en tegelijkertijd een nieuwe oproep
te verzenden. In plaats daarvan wordt ervoor gekozen een advocaat te dwingen een beroepschrift in te dienen, alles te communiceren met het Team Koninklijke Besluiten (gratiebureau) en moet zowel de beroepscommissie als het gratiebureau zich over de
kwestie buigen. Tevens zal het vrijhouden van een plek in een penitentiaire inrichting ook de nodige kosten met zich meebrengen. Met een simpele intrekking en nieuwe oproep zouden de fouten zijn gecorrigeerd en had het recht zijn beloop gehad. Klager
verwijst naar de toelichting bij het door hem ingediende gratieverzoek.

3.2. De selectiefunctionaris verwijst naar de beslissing op bezwaar. Voorts geeft hij, als reactie op hetgeen in beroep naar voren is gebracht, het volgende aan. In veel gevallen schort een gratieverzoek de tenuitvoerlegging van de detentie op. In
een dergelijk geval wordt een veroordeelde niet opgeroepen, totdat op het gratieverzoek is beslist. In gevallen waarin geen (tijdig) gratieverzoek is ingediend, is de selectiefunctionaris in beginsel niet bereid om uitstel te verlenen zodat er alsnog
om
gratie kan worden verzocht.
Het is niet de schuld van het CJIB dat er nog geen gratieverzoek was ingediend ten tijde van de oproep. Klager had, nadat zijn veroordeling op 17 februari 2011 onherroepelijk was geworden (omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt
was verstreken), ruimschoots de tijd om een gratieverzoek in te dienen. Na ondertekening en verzending van de verklaring zelfmelder op 4 april 2011 wist klager dat hij een oproep kon verwachten. Dit is voor hem echter geen aanleiding geweest om zo
spoedig mogelijk om gratie te verzoeken.
Klagers raadsman had kunnen en behoren te weten dat zelfmelders door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden opgeroepen - dit staat bovendien op de verklaring zelfmelder - en dat hij zijn vraag derhalve aan DJI had moeten stellen. Voorts hebben
medewerkers van het CJIB slechts een indicatie gegeven en geen toezegging gedaan van de termijn waarop zij dachten dat een oproep wordt verstuurd. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Het feit dat klager vervolgens nog wacht met het indienen
van
het gratieverzoek komt voor zijn rekening en risico.
De omstandigheid dat het CJIB en DJI onder hetzelfde ministerie vallen kan niet tot een ander oordeel leiden. Klager heeft voldoende gelegenheid gehad om voor de oproep van 19 april 2011 een gratieverzoek in te dienen. Daarnaast heeft klager genoegen
genomen met een indicatie van het CJIB, wetende dat dit bestuursorgaan geen zelfmelders oproept.
De suggestie dat het besluit niet past in een rechtstaat wordt door de selectiefunctionaris verworpen. De niet onderbouwde stelling dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid positief zal worden beslist op het gratieverzoek deelt de
selectiefunctionaris niet, dit temeer omdat er in principe geen gratie wordt verleend indien het vonnis nog niet drie maanden onherroepelijk is.

4. De beoordeling
Artikel 1, eerste lid, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen stelt: “Ten behoeve van de beoordeling of een gratieverzoek opschortende werking heeft als bedoeld in artikel 558a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering,
wordt als aanvangsdatum van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel aangemerkt de handeling van de bevoegde instantie zoals deze in de artikelen 2 tot en met 5 nader wordt aangeduid, gericht op het ten uitvoer leggen van de straf of
maatregel.”
Artikel 2, aanhef en onder 1 van dit Besluit vermeldt: “Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van hoofdstraffen wordt onderscheiden: a. de vrijheidsstraf, waarvan de tenuitvoerlegging aanvangt 1. op de datum van de dagtekening van de aan de
veroordeelde gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden bij de penitentiaire inrichting”.

Klagers veroordeling is op 17 februari 2011 onherroepelijk geworden. Op 4 april 2011 ondertekent klager na ontvangst van de zogenaamde zelfmelderbrief een verklaring zelfmelder waarmee hij te kennen geeft bereid te zijn zich na een oproep te melden.
Bij
brief van 19 april 2011 wordt klager opgeroepen zich op 23 mei 2011 te melden. Op 22 april 2011 wordt een gratieverzoek ingediend. Uit het bezwaarschrift komt naar voren dat klager op dat moment de oproep tot melden al had ontvangen.
De beroepscommissie gaat ervan uit dat vanwege het CJIB aan klager en zijn raadsman kennelijk zelfs tot drie keer toe inlichtingen zijn verstrekt waaruit ze hebben kunnen afleiden dat verzending van een oproep tot melding niet eerder gebeurt dan acht
tot twaalf weken na ontvangst van de zelfmelderbrief. Gelet daarop was er dus in de ogen van klager en zijn raadsman een ruime termijn voor indiening van een gratieverzoek met als gevolg dat de tenuitvoerlegging van de straf zou worden opgeschort.
In de kern wordt geklaagd over het niet verlenen van opschortende (of schorsende) werking aan de indiening van een gratieverzoek. Het hoort niet tot de taak en bevoegdheid van de beroepscommissie daarover te beslissen. De beroepscommissie volstaat hier
met de constatering dat het gratieverzoek is gedaan nadat klager de oproep heeft ontvangen.
De beslissing van de selectiefunctionaris om de plaatsingsbeslissing te handhaven en niet in te trekken is niet in strijd met de wet of onredelijk of onbillijk. Daarbij moet enerzijds in aanmerking worden genomen dat geenszins gebleken is dat het niet
mogelijk was in de periode tussen 4 en 19 april 2011 een verzoek tot gratie in te dienen, terwijl anderzijds onjuiste inlichtingen van het CJIB –dat niet tot plaatsing en oproeping bevoegd is- de bevoegde instantie te weten de selectiefunctionaris niet
zonder meer kunnen binden.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 17 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven