Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3926/GM, 26 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3926/GM

betreft: [klager] datum: 26 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 december 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 9 maart 2011 in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 juli 2010, betreft het tegen zijn zin van de wachtlijst voor het penitentiair psychiatrische centrum (p.p.c.) afhalen en het niet afgeven van een rapport inzake
zijn psychische gesteldheid.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn beroep en zijn verzoek om bemiddeling niet nader toegelicht.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager is besproken in het pmo. De beslissing of iemand in aanmerking komt voor overplaatsing naar het p.p.c. is niet aan de gedetineerde zelf maar aan de psychiater. Wanneer klager inzage wil in zijn medisch dossier kan hij zich met een schriftelijk
verzoek daartoe wenden tot de behandelaar.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 28 juli 2010 een verzoek om bemiddeling heeft ingediend tegen het feit dat hij van de wachtlijst voor het p.p.c. zou worden afgehaald. Hierbij wordt verondersteld dat klager, voor zover het niet betreft het
gegeven dat hij van de lijst werd afgehaald, bedoeld heeft bemiddeling te vragen inzake de weigering hem op de wachtlijst voor het p.p.c. te plaatsen.
Eerst op 6 augustus 2010 heeft klager een gesprek met de psychiater. Daarbij heeft de psychiater, zoals uit de rapportage naar voren komt, geen aanleiding gezien klager op de lijst voor het p.p.c. te plaatsen. Nu klager hier geen andere deskundige
rapportage tegenover heeft gezet, bestaat er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de psychiater genomen beslissing.
Voor zover het beroep mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het niet afgeven van de medische rapportage wordt overwogen dat klager recht heeft op inzage in de rapportage, maar dat niet is gesteld of gebleken dat hij hierom verzocht heeft.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 26 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven