Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3065/GA, 14 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vervoer  v

Uitspraak

nummer: 10/3065/GA

betreft: [klager] datum: 14 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zoetermeer,

gericht tegen een uitspraak van 14 oktober 2010 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 februari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zoetermeer. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was
zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De raadsman van klager, mr. A.J. Sol, heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Dat verzoek is niet gehonoreerd. Wel is op 14 maart 2011 van klagers raadsman een schriftelijke
reactie ontvangen op het verslag van de zitting van 28 februari 2011.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het annuleren van klagers transport naar het ziekenhuis.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ondanks de gegeven waarschuwing heeft klager toch naar buiten gebeld nadat hem was medegedeeld dat hij op transport zou gaan naar het ziekenhuis.
Het transport is daarom geannuleerd. In de inrichting geldt de regel dat na een aanzegging van transport niet naar buiten gebeld mag worden. Dit is een principieel punt voor de inrichting. Het feit dat klager heeft getelefoneerd is geconstateerd door
de
teamleider die de geluidsbestanden van de telefoon heeft afgeluisterd. De teamleider heeft op ambtseed mondeling verklaard dat het telefoongesprek door klager is gevoerd. Er is geen rapport opgemaakt. Dit is de teamleider ook niet verzocht te doen. De
inrichting is een druk bedrijf dat telkens opnieuw achteraf wordt verzocht een verklaring op te stellen. Het is aan de beroepscommissie te oordelen of de mondelinge op ambtseed opgemaakte verklaring voldoende is. Klager is door de teamleider herkent
aan
zijn stem. Ook aan het nummer kan de beller geïdentificeerd worden.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klager heeft na de mededeling van het transport niet gebeld. Uit de mondelinge verklaring van de teamleider volgt niet dat klager heeft
gebeld nadat hij had vernomen over het ziekenhuistransport. De betekenis van een op ambtseed mondeling afgelegde verklaring is onduidelijk. Klager kan zich niet voorstellen dat de teamleider ten overstaan van de directeur een eed heeft afgelegd. In het
Nederlandse stelsel past het dat, indien een persoon een eed heeft gezworen c.q. belofte heeft gedaan, deze een schriftelijke verklaring mag opstellen onder verwijzing naar die eed. Het Nederlandse stelsel kent geen mondelinge verwijzingen naar een
ambtseed.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager de behandeling van het beroep aan te houden af.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie leiden. Nu klager ontkent te hebben gebeld nadat hem is medegedeeld dat hij op transport ging, acht de
beroepscommissie een schriftelijke op ambtseed opstelde verklaring van de teamleider noodzakelijk. Dat is ook gebruikelijk te achten als het gaat om het afluisteren van telefoons en het daaraan verbinden van consequenties. Immers, zonder een dergelijke
verklaring blijft in het ongewisse hoe de teamleider de identiteit van klager heeft kunnen vaststellen. Ook kan dan worden vastgesteld op welk tijdstip – voor of na de melding van het transport - is gebeld. Gelet hierop zal het beroep van de directeur
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M. Boone en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven