Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3124/GA, 12 mei 2011, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3124/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.A.C. van Tuinen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 september 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.A.C. van Tuinen, en [...] toegevoegd directielid bij de p.i. Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel, wegens betrokkenheid bij een vechtpartij.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft ten onrechte besloten klager een disciplinaire straf op te leggen, aangezien hij geen agressie of geweld heeft
geïnitieerd.
Klager heeft zich alleen verdedigd toen hij werd mishandeld door medegedetineerden. De betreffende medegedetineerden zijn begonnen.
De dag voor het incident was het al uit de hand gelopen. De p.i.w.-ers wisten dit, maar hebben geen actie ondernomen. Klager voelde aan dat er iets ging gebeuren, maar heeft dat niet aan het personeel kenbaar gemaakt. Klager kon echter niet voorzien
wat
er ging gebeuren en vraagt zich af of hij dan elke gespannen houding van medegedetineerden moet melden. Het personeel had zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Klager had een heel dik oog en is naar het ziekenhuis vervoerd. Vanuit het ziekenhuis is hij direct in de strafcel geplaatst. Klager meent dat dit geen plaats is om te herstellen. Bovendien was dit een moment om de zaak met klager te bespreken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd voor zijn betrokkenheid bij een vechtpartij met drie medegedetineerden. Klager heeft erkend dat er
iets broeide en heeft daarbij ook aangegeven dat hij naar ‘Vught’ zou worden overgeplaatst. Klager heeft desgevraagd ervoor gekozen dit niet aan te geven bij het personeel en daarmee voor het personeel de mogelijkheid ontnomen preventief op te treden.
Klager heeft doelbewust gekozen zijn problemen zelf op te lossen. Door deze houding heeft klager een belangrijk aandeel in de vechtpartij gehad.
Het personeel is afhankelijk van signalen die zij van gedetineerden krijgen om hun zorgplicht goed te kunnen uitoefenen. Alhoewel klagers aandeel moeilijk is te duiden, heeft hij wel een belangrijk aandeel gehad in de vechtpartij. De andere
gedetineerden waren ook gewond. Bij het personeel was niet bekend dat de dag ervoor eveneens een vechtpartij was geweest.
Het verslag van het incident is waarschijnlijk niet aangezegd, omdat klager vanwege de opgelopen verwondingen naar het ziekenhuis is vervoerd. De schriftelijke beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf is ondertekend door de plaatsvervangend
directeur.

3. De beoordeling
Uit het bij de stukken gevoegde rapport blijkt expliciet dat het rapport niet aan klager is aangezegd, zoals verplicht gesteld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Nu aan dit formele vereiste voor strafoplegging niet is voldaan, dient het beroep
reeds
om formele redenen gegrond te worden verklaard. Het feit dat klager na de vechtpartij voor zijn verwondingen naar het ziekenhuis is vervoerd, laat onverlet dat na terugkomst uit het ziekenhuis hiervoor gelegenheid heeft bestaan.

Ten aanzien van de vechtpartij zelf, die op de cel van klager plaatsvond, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden, dat klager hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden, zoals bedoeld in artikel 51, vijfde lid,
van de Pbw. Uit het opgemaakte verslag wordt immers onvoldoende duidelijk wie welke inbreng in de vechtpartij heeft gehad. De rapporteur zag door het celraam dat vier gedetineerden “aan het vechten waren of elkaar vasthadden”. Verder is in het verslag
te lezen dat een medegedetineerde klager sloeg en hem aan zijn haren vasthad. Dit lijkt klagers stelling dat de medegedetineerden begonnen en klager zich verdedigde te bevestigen. Door de directeur is klagers stelling niet weersproken. Tegen deze
achtergrond dient het beroep ook materieel bezien gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht het toekennen van een
tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 140,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.L. Brand en mr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2011

secretaris voorzitter

Naar boven