Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2024/GB, 29 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01\2024\GB

betreft: [...] datum: 29 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 5 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens

[...], geboren op [1964], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 oktober 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, op 7 december 2001 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 1 oktober 1997 gedetineerd. Op 16 januari 1998 werd hij vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam.Vanuit hier werd hij op 2 februari 1998 overgeplaatst naar het h.v.b. Torentijd te Middelburg. Op 11 mei 1998 is hij opnieuw naar de l.a.a. De Schie overgeplaatst. Op 25 juni 1998 is hij op advies van de EBI-adviescommissie alspreventief gehechte in de EBI geplaatst. Op 26 oktober 2000 is op advies van de EBI-adviescommissie beslist klagers verblijf in de EBI te verlengen, waarna klager, die inmiddels onherroepelijk was veroordeeld, is geplaatst in degevangenis van de EBI. Bij beslissing van 23 oktober 2001 is klagers verblijf aldaar laatstelijk verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 5september 2000. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 januari 2011.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
De argumenten voor de recente verlengingsbeslissing zijn mager. Het vermoeden dat klager vluchtplannen zou koesteren of gekoesterd zou hebben, is gebaseerd op 'zachte' informatie. Klager heeft zich immers nooit schuldig gemaakt aaneen ontvluchting of poging daartoe. Hij ontkent ook categorisch ontvluchtingsvoornemens te hebben of te hebben gehad. Reeds eerder is namens hem betoogd dat slechts op basis van verkeerd begrepen informatie of vage dan welonbetrouwbare geruchten aangenomen wordt dat hij vluchtgevaarlijk is.
Ook de adviezen die de inrichting over klager heeft uitgebracht laten zien dat concrete gegevens over ontvluchtingsplannen van klager ontbreken. De inrichting stelt weliswaar dat klager in bepaalde periodes recalcitrant enintimiderend gedrag vertoont, maar dat zegt niets over eventuele vluchtgevaarlijkheid. Voor de opstandige houding die de inrichting signaleert, is overigens alle reden. De omstandigheden waaronder klager gedetineerd zit in de EBIzijn uiterst belastend. Waar de andere gedetineerden nog enig menselijk contact ervaren, verblijft klager reeds zeer lange tijd in (vrijwel volledige) afzondering.
De directie stelt dat klager in de periode van november 2000 tot 11 april 2001 dreigementen zou hebben geuit aan het adres van het personeel. Die dreigementen zouden hebben bestaan uit de mededeling van klager dat de directie en deinrichtingsarts zouden boeten voor wat ze hem aandoen. Deze mededeling kan echter zeer wel anders dan als dreigement beschouwd worden. In dit verband wordt ook verwezen naar het advies van de heer [...], psycholoog bij hetpenitentiair selectie centrum (PSC), waaruit blijkt dat hij van klager begrepen heeft dat hij suïcide overweegt en ervan uitgaat dat de inrichting er de schuld van zal moeten dragen als hij doodgaat. Uit het selectieadvies van deinrichting van 10 oktober 2001 blijkt in ieder geval dat er in de afgelopen periode in het geheel geen aanwijzingen geweest zijn dat klager zou willen ontsnappen.
Door de selectiefunctionaris wordt geconcludeerd dat klager beseft dat hij niets meer te verliezen heeft en in het verlengde daarvan elke gelegenheid zal aangrijpen om te ontvluchten. Dit is onjuist. Het moge zo zijn dat anderendenken dat klagers situatie uitzichtloos is, maar zelf ziet hij dat niet op die manier. Hij heeft inmiddels al een substantieel deel van zijn straf ondergaan en tegen de (toegestane) uitleveringen ziet hij helemaal niet op. Hijverwacht in Duitsland beslist niet veroordeeld te worden, omdat zijn onschuld in de strafzaak waarvoor de uitlevering aan Duitsland is toegestaan, eenvoudig is aan te tonen. Ook de uitlevering aan België vreest hij niet, want deBelgische zaak waarvoor hij uitgeleverd zal worden, betreft volgens hem dezelfde feiten als waarvoor hij in Nederland reeds berecht is. Hij kan zich dan ook niet voorstellen dat hij ook in België tot gevangenisstraf veroordeeld zalworden.
De medeverdachte in klagers strafzaak die ook geruime tijd in de EBI heeft verbleven, is inmiddels uitgeplaatst. Zijn uitgangspositie is in belangrijke mate vergelijkbaar met die van klager en klager ziet dan ook niet in waaromhijzelf na drie en een half jaar EBI nog niet is uitgeplaatst.
De omstandigheden waaronder klager gedetineerd zit moeten als inhumaan worden gekwalificeerd. Het regime in de EBI is onverenigbaar met het EVRM, met name de artikelen 3 en 8 daarvan. Het regime is door het samenstel van uiterstrestrictieve regels die de dagelijkse gang van zaken bepalen inhumaan. Het regime is in strijd met artikel 8 EVRM omdat er – zonder noodzaak – vergaande inbreuken worden gemaakt op het recht op gezinsleven en het recht op een priv-leven. Zo wordt klager stelselmatig gevisiteerd zonder dat zulks vanuit een oogpunt van veiligheid geboden is. Verder worden alle gangen van EBI-gedetineerden nagegaan, vinden er zeer frequent celinspecties plaats, et cetera.
Door twee andere (ex-) EBI-gedetineerden is een klacht bij het Europees Hof voor de rechten van de mens ingediend met betrekking tot het regime in de EBI. De commissie heeft die klacht(en) inmiddels ontvankelijk verklaard.
Voor klager zijn de detentie-omstandigheden voorts nog zwaarder en ongunstiger dan voor veel medegedetineerden in de EBI. Hij verblijft namelijk al zeer lange tijd in nagenoeg volledige afzondering. In mei 2001 is hij in eenzogenaamd individueel regime geplaatst, omdat zijn veiligheid door de inrichting niet gewaarborgd kan worden als hij met medegedetineerden in contact komt. De beslissing om hem in een individueel regime te houden, wordt sindsdieniedere 14 dagen verlengd. Hierdoor verblijft hij bijna continu alleen op cel. Ook daarvoor heeft hij al vele maanden nagenoeg continu in afzondering verbleven, omdat hij suïcidepogingen ondernomen had. Het sociaal isolement in deinrichting valt hem erg zwaar. Daar komt bij dat hij (behalve ambtelijk bezoek) geen bezoek krijgt en ook anderszins geen contact met mensen buiten de inrichting heeft.
Uit de inrichtingsrapportage blijkt dat het isolement waaraan klager sinds mei 2001 onderworpen is geen gunstig effect heeft op zijn psychische conditie. De inrichting signaleert dat hij (in juli) het contact met de realiteit lijktte verliezen. Verbazingwekkend is dat de psycholoog van het PSC, die met klager gesproken heeft, de ernst van de psychische problemen die klager ervaart, lijkt te onderschatten. Hij neemt wel erg makkelijk aan dat klager(uitsluitend) door manipulatieve bedoelingen wordt geleid. Zo ziet hij in de suïcidepogingen en opmerkingen van klager over suïcide vooral manipulatieve bedoelingen terwijl toch moeilijk ontkend kan worden dat die pogingen voorhetzelfde geld hadden kunnen slagen. Ook maakt hij zich – ten onrechte – geen zorgen over het feit dat klager regelmatig in een donkere cel blijft liggen, hetgeen toch onmiskenbaar duidt op een depressieve gemoedstoestand. Verdermiskent hij dat de negatieve emoties die hij bij klager signaleert (woede, gekrenktheid, onmacht, vernedering) wel degelijk kunnen duiden op ernstige en wellicht zelfs onherstelbare psychische schade, veroorzaakt door het verblijfin de EBI. Er wordt lichtvaardig geoordeeld dat het regime van de EBI geen psychische schade oplevert.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is aangegeven dat klager gezien de redenen van zijn plaatsing in de EBI, de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de gepleegdedelicten, de daarmee samenhangende zeer ernstig geschokte rechtsorde en de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van een eventuele ontvluchting uit detentie, alsmede gelet op de lengte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, blijftbehoren tot de in de EBI behorende doelgroep. Hierbij is mede gelet op de toelaatbaar verklaarde uitleveringsverzoeken van België en Duitsland. Bepaald is dat klager eerst aan België zal worden uitgeleverd.

3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt het volgende vermeld. In vorige adviezen van het PSC werd aanvankelijk gesteld dat klager zich ondanks het perspectief van een lange gevangenisstrafredelijk staande wist te houden. Na juni 2000 was er gedurende enkele maanden sprake van een turbulente periode met een suïcidepoging van klager, het door klager dreigen met suïcide, een honger- en dorststaking enwoede-uitbarstingen. Sinds medio september 2000 leek zijn toestand weer redelijk gestabiliseerd. Hij bleef zich echter eisend en dwingend opstellen. Hij werd gemeden door medegedetineerden. Begin mei 2001 raakte hij betrokken bijeen vechtpartij met een medegedetineerde. Sindsdien verblijft hij in een individueel regime. Hij neemt nauwelijks deel aan de hem aangeboden individuele activiteiten en verblijft voornamelijk op zijn, door hem verduisterde, cel enweigert contacten met hulpverleners.
De laatste weken lijkt hij vriendelijker en opgewekter in zijn contacten met personeelsleden, hij neemt weer deel aan de arbeid en ontvangt bezoek van de rabbijn.
Op 17 oktober 2001 is hij door een psycholoog van het PSC bezocht.
Uit dit gesprek wordt duidelijk dat hij vooral veel woede ervaart met betrekking tot zijn veroordeling en plaatsing in de EBI. Hij ontkent stellig het delict te hebben gepleegd en ontvluchtingsplannen te hebben gesmeed. Daarnaastspelen gekrenktheid, onmacht en vernedering ook een rol. Hij plaatst zichzelf in een slachtofferrol en lijkt hiermee vooral manipulatieve bedoelingen te hebben. Hij is voortdurend bezig, letterlijk of in zijn hoofd, met hetaanklagen van het justitieapparaat. Hij wil zijn 'recht' halen, op welke manier dan ook. Vanuit zijn oogpunt is het verblijf in de EBI niet alleen zwaar en moeilijk, maar vooral onterecht en daarmee bijzonder krenkend.
Klager imponeert als een bijzonder kwade man, gedreven en strijdbaar.
Er lijkt thans geen sprake van duidelijk depressieve symptomen. Uitspraken omtrent suïcide lijken vooral voort te komen uit woede en gericht te zijn op het 'bestraffen' van zijn omgeving.
Gaande het gesprek ontstaat de indruk dat klager een man is bij wie sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek met vooral narcistische en antisociale trekken.
Na een moeilijke periode lijkt de situatie rond klager thans redelijk gestabiliseerd. Hij is wat makkelijker in de omgang met het personeel. Hulpverleners wil hij in het algemeen niet zien, hoewel hij wel aangeeft dat het met hem op17 oktober 2001 gevoerde gesprek hem goed doet, in de zin dat hij zijn problemen een keer heeft kunnen bespreken.
3.4. De selectiefunctionaris die klager op 15 oktober 2001 in de EBI Nieuw Vosseveld heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
Klager gaf aan het niet eens te zijn met het voorstel van de inrichting. Hij bestrijdt passages in de rapportage omtrent zijn positieve gedragsverandering. Blijkbaar is klager van mening dat justitie geen positieve rapportage moetleveren. Hij gaf tevens aan geen vertrouwen te hebben in alles wat met justitie te maken heeft en stipte terzijde aan dat hij door zijn vroegere vriend en mededader in dezelfde strafzaak in de huidige situatie terecht zou zijngekomen.
Klager gaf ook aan dat dit de laatste keer zou zijn geweest dat de selectiefunctionaris hem gesproken had. Hij wilde niet verduidelijken wat hij daar precies mee bedoelde. Het zou kunnen duiden op een mogelijke ontvluchting, maarook op het feit dat hij de mogelijkheid van suïcide open houdt. Klager is in zijn mimiek heftig en theatraal en soms gaat er een dreigende houding van hem uit, echter zonder daarbij verbaal bedreigend te worden. Hij bleef verbaalzelfs heel netjes.
Hij krijgt geen bezoek en heeft geen contacten met mensen buiten de inrichting.
Gezien de redenen van zijn plaatsing in de EBI en zijn ontwikkeling gedurende de afgelopen periode blijft hij tot de doelgroep van de EBI behoren. Hij is veroordeeld voor zeer gewelddadige delicten, die veel maatschappelijke onrusthebben veroorzaakt en zeer publiciteitsgevoelig zijn. Een eventuele ontvluchting, op welke manier dan ook, zal voor zeer veel deining zorgen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI laatstelijk aan de orde was in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 18 oktober 2001.
Uit de ten aanzien van klager beschikbare informatie bleek, behalve klagers lidmaatschap van een criminele organisatie, dat hij moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Ter zake wordt het volgende bericht.
Klager is gedetineerd wegens het, met anderen, plegen van zéér ernstige, geruchtmakende delicten die de rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt. Hij is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Bovendienwordt hij van het plegen van zéér ernstige delicten in diverse andere Europese landen verdacht. In het verlengde daarvan zijn door de rechtbank te Breda de door België en Duitsland gevraagde uitleveringen toelaatbaar verklaard. Deverwachting is dat hij in deze landen met lange gevangenisstraf(fen) zal worden geconfronteerd. Klager zal worden uitgeleverd aan België.
Voorts bleek uit de beschikbare informatie nog het volgende.
Op 16 januari 1998 was sprake van aanwijzingen waaruit bleek dat klager voornemens was (met anderen) te ontvluchten uit het h.v.b. De Boschpoort te Breda, waarbij het de bedoeling was dat personeelsleden zouden worden gegijzeld.Klager zou hierin een centrale rol hebben vervuld. Bovendien zou klager reeds eerder vanuit dit h.v.b. hebben willen ontsnappen met behulp van een bezoekerspas.
Op 16 januari 1998 werd klager geplaatst op de l.a.a. van de p.i. De Schie te Rotterdam, van waaruit hij op 2 februari 1998 werd overgeplaatst naar het h.v.b. Torentijd te Midddelburg. Op 11 februari 1998 meldde klager bij hetinrichtingspersoneel dat hij bij invoer kleding en sportschoenen had ontvangen die niet van hem waren. In de sportschoenen bevond zich een knipmes van 23-35 centimeter. Op 4 april 1998 sloeg klager zijn celraam in. Op 6 mei 1998 wassprake van ingekomen berichten volgens welke klager voornemens zou zijn geluidsapparatuur een telefoon en/of wapens de inrichting binnen te smokkelen. Op 11 mei 1998 werd hij, in afwachting van overplaatsing naar de EBI, geplaatstop de l.a.a. van De Schie. Op 25 juni 1998 is hij geplaatst in de EBI. Hij bleek bijzondere belangstelling te hebben voor de beveiliging en tot tweemaal toe trachtte hij de veiligheidsmaatregelen in de EBI te frustreren. In deperiode van januari 2000 tot juni 2000 manifesteerde hij zich als recalcitrant en grensverleggend, met name waar het de geldende regimesrichtlijnen betrof.
In de periode van juli 2000 tot oktober 2000 uitte hij dreigementen ten aanzien van diverse personen, onder wie een rechter. Hij gaf in dit verband aan dat hij buiten nog mensen kende die dit wel voor hem op zouden knappen.
Hij uitte in de periode van november 2000 tot april 2001 ook dreigementen ten opzichte van personeelsleden van de EBI. Hij stelde dat de directie en de inrichtingsarts schuldig waren aan de situatie waarin hij verkeert. Hierbij gafhij aan dat zij zullen boeten voor de dingen die zij hem, volgens hem, zouden hebben aangedaan.
Gelet op het vorenstaande is de veronderstelling gerechtvaardigd dat klager (beseft dat hij) niets meer te verliezen heeft, en in het verlengde daarvan, elke gelegenheid zal aangrijpen om te ontvluchten.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Gelet op het vorenstaande en op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klager gepleegde, zéér ernstige delicten, als gevolg waarvande rechtsorde in ernstige mate is geschokt, is beslist klagers verblijf in de EBI te handhaven.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is wegens het plegen van zeer ernstige, maatschappelijk en publicitair gevoelige delicten, strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf vantwintig jaar. Daarnaast wordt hij verdacht van het plegen van ernstige delicten in andere Europese landen waarvoor België en Duitsland om uitlevering van klager hebben verzocht. Beide uitleveringsverzoeken zijn toelaatbaarverklaard. De verwachting is dat hij in deze landen zal worden geconfronteerd met lange gevangenisstraffen.
De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Zij acht het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt. Zij concludeert dan ook datklager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. Nu niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers verblijf in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeeldat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 29 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven