Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3861/GB, 5 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3861/GB

Betreft: [klager] datum: 5 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te over te plaatsen naar de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager was sedert 20 april 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de locatie Westlinge te Heerhugowaard (een inrichting zonder regimair verlof). Vanuit daar is hij op 5 november 2010 overgeplaatst naar de p.i. Lelystad, waar een regime van algehele
gemeenschap geldt. Op 11 december 2010 is hij in vrijheid gesteld.

3. De standpunten
Namens klager is gemotiveerd aangegeven dat en waarom hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de selectiefunctionaris. De selectiefunctionaris heeft de beslissing toegelicht.

4. De beoordeling
4.1. Klager verbleef in de locatie Westlinge, een inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna:
de
Regeling).

4.2. Nu binnen het regime van een inrichting als bovengenoemde aan de gedetineerden meer vrijheden worden geboden dan in een ‘reguliere’ gevangenis, dient een gedetineerde met die vrijheden op een verantwoorde manier om te gaan. Uit het
selectieadvies van de directeur is naar voren gekomen dat klagers gedrag met betrekking tot het gebruik van drugs van dien aard was, dat kon worden geoordeeld dat klager niet langer om kon gaan met de aan hem geboden vrijheden. De op de onder 3.2
genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 5 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven