Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2007/GB, 11 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 01/2007/GB

Betreft: [...] datum: 11 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 5 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 oktober 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 17 december 2001 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door een lid van de Raad, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de B1-afdeling van de gevangenis unit 4 te Scheveningen, ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 november 1997 gedetineerd. Na een verblijf in de locatie Zoetermeer te Zoetermeer, verbleef hij sinds 19 november 2000 in unit 2 te Krimpen aan den IJssel, een gevangenis met een regime van algehelegemeenschap. Op 17 augustus 2001 is hij overgeplaatst naar de B1-afdeling van de gevangenis unit 4 te Scheveningen, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

2.2. Klager heeft twee gevangenisstraffen van respectievelijk 6 jaar met aftrek en 4 weken ondergaan. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 23 oktober 1999. De v.i.-datum viel op 17 januari 2002. Thansondergaat hij aansluitend een subsidiaire hechtenis van 34 dagen. Aansluitend dient hij eventueel twee subsidiaire hechtenissen van elk 7 dagen en 9 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhavingverkeersvoorschriften te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Hij zou vermoedelijk medegedetineerden bedreigen en handelen in drugs, maar hij heeft in de anderhalf jaar die hij in unit 2 te Krimpen aan den IJssel heeft verbleven, nooit te maken gehad met dat soort dingen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is wegens zijn betrokkenheid bij de handel in drugs binnen de inrichting en daarmee samenhangende handelingen overgeplaatst naar een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap. De herselectiebeslissing is gebaseerd ophet selectievoorstel van de gevangenis unit 2 te Krimpen aan den IJssel. Uit die informatie is voldoende aannemelijk geworden dat klager zich met laakbare zaken heeft bezig gehouden. Dit betreft onder meer het onder druk zetten vanmedegedetineerden en betrokkenheid bij het aanwenden van fysiek geweld tegenover medegedetineerden. Hij heeft zichzelf door zijn detentie-ervaring weliswaar redelijk buiten schot weten te houden en is niet daadwerkelijk betrapt bijde handel in drugs, maar de verklaringen van medegedetineerden en de observaties van het personeel, in samenhang bezien met een door het personeel genoteerde uitspraak van klager dat hij "nu hij zelf niet meer gebruikt elke cent diehij heeft uitgegeven aan drugs bij de dealers, zal terugverdienen met de handel in drugs", hebben geleid tot het oordeel dat hij zich bezig houdt met eerdergenoemde zaken.
Bij binnenkomst in de gevangenis bleek klager zowel soft- als harddrugs in zijn bezit te hebben.
Klagers doen en laten en zijn omgang met medegedetineerden kan in een regime van beperkte gemeenschap beter gevolgd worden.

4. De beoordeling
4.1. De B1-afdeling van de gevangenis unit 4 te Scheveningen is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers gedrag en betrokkenheid bij handel in drugs binnen de inrichting en het onder druk zetten van medegedetineerden verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als eencontra-indicatie in bovenbedoelde zin.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 11 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven