Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3823/GB, 29 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3823/GB

Betreft: [klager] datum: 29 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.D. den Hartogh, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de locatie Esserheem te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 27 november 2004 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Alphen aan den Rijn. Op 23 november 2011 is hij overgeplaatst naar de locatie Esserheem, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager wordt hetgeen in bezwaar is aangevoerd, herhaald. Daaraan wordt nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd. Klager verblijft weliswaar zonder verblijfstitel als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet in Nederland,
maar de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft uitdrukkelijk de strekking vreemdelingen ter voorbereiding van hun vertrek over te plaatsen. Nu er geen sprake is van vertrek uit Nederland, biedt de
Regeling geen grond over overplaatsing. Het zoeken naar een ‘derde land’ kan vanwege de vaststelling dat klager ‘titelloos wordt gedoogd’ geen enkele rol spelen. Het gedogen berust immers op uitgebreid onderzoek waarbij de beschikbaarheid van een derde
land is betrokken. Het zoeken naar een derde land kan daarom geen reden zijn voor overplaatsing op grond van artikel 20b van de Regeling. Er is wel degelijk sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Eerder is immers overwogen dat van een
dergelijke schending geen sprake was, omdat uitzetting van klager niet aan de orde was. Met een overplaatsing ter fine van uitzetting, kan aan deze mogelijke schending echter niet voorbij worden gegaan. De plaatsing in Esserheem is bovendien een
inbreuk
op klagers gezinsleven. Gezien de reistijd en kosten vormt plaatsing in Esserheem een ernstige beperking van de bezoekmogelijkheden. Klagers partner heeft bovendien geen rijbewijs en het reizen met de trein, taxi, bus en nog een stuk lopen is in
verband
met de gezondheid van klagers partner een vrijwel onoverkomelijke drempel.
Namens klager wordt verzocht om een veroordeling in de door klager gemaakte proceskosten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft de zaak voorgelegd aan de afdeling Juridische zaken van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) en de afdeling Juridische zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Uit de uitspraak van de Vreemdelingenkamer is
volgens Juridische zaken onder meer op te maken dat, omdat klager niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst en hij geen verblijfsvergunning krijgt voor Nederland hij wordt gedoogd.
In het bestuursrecht bestaat een beginselplicht tot handhaving. Dat wil zeggen dat onrechtmatige situaties moeten worden gehandhaafd. In zijn algemeenheid wordt een einde aan de onrechtmatigheid gemaakt door de situatie in overeenstemming te brengen
met
de vergunningsvoorwaarden of de situatie op een andere manier te beëindigen. In de tijd dat men bezig is met het legaliseren van de situatie kan er tijdelijk worden gedoogd. Er moet dan wel concreet zicht zijn op een vergunning. Als er niet
gelegaliseerd kan worden, dan moet er op zo’n kort mogelijke termijn worden gezorgd dat de situatie op een andere manier wordt beëindigd. DT&V heeft een dergelijke manier gevonden, namelijk door klager uit te zetten naar een derde land. DT&V is juist
in
Esserheem aanwezig om mensen te begeleiden en de uitzetting te regelen, ook in geval van een situatie waarin klager verkeert. Plaatsing uit Esserheem zou een streep door de reeds in gang gezette voorbereidingshandelingen zetten, hetgeen voor klager zou
betekenen dat hij wederom in een vacuüm en onzekerheid terecht zal komen. Hij zal immers nimmer een rechtmatig verblijf in Nederland verkrijgen.
Naar de mening van de selectiefunctionaris wil klagers raadsman aan de tussenzin van de beslissing van de Vreemdelingenkamer (“eiser wordt titelloos gedoogd”) een eeuwigdurend recht ontlenen om klager titelloos in Nederland te laten verblijven. Daarmee
kent hij aan deze tussenzin teveel gewicht toe.

4. De beoordeling
4.1. De locatie Esserheem is aangewezen als inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Dit is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, als bedoeld in artikel 20b,
tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling.

4.2. Bovengenoemd artikel creëert blijkens de nota van toelichting (Stcrt. 23 maart 2009, nr. 56) bijzondere opvang voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in
Nederland.

4.3. Klager is tot ongewenst vreemdeling verklaard en heeft na zijn vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. Daaraan doet niet af het feit dat hij in het verleden titelloos werd gedoogd. Bovendien heeft klager een strafrestant van meer
dan vier maanden. Voor dergelijke gedetineerden zijn de locaties Esserheem en Norgerhaven bestemd. Bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt. Het feit dat het voor klagers gezin lastiger
zal zijn klager in Veenhuizen te bezoeken in verband met de reisafstand en de hieraan verbonden kosten, is niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid aan te merken. De beroepscommissie hecht bovendien waarde aan het feit dat klager in Esserheem
wordt ondersteund bij het zoeken naar een zogenaamd derde land en wordt voorbereid op een uitzetting naar dat land. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.4. Voor zover namens klager is verzocht om een veroordeling van de door klager gemaakte proceskosten, geldt dat de Pbw een dergelijke voorziening niet kent. De beroepscommissie wijst dit verzoek af.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 29 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven