Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2145/GB, 4 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2145/GB

betreft: [...] datum: 4 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 30 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 november 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 4 januari 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 16 september 2000 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. Grave te Grave. Op 28 september 2000 werd hij op de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam geplaatst. Van daaruit werd hij op 6november 2000 overgeplaatst naar de EBI Nieuw Vosseveld te Vught.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
De verlengingsbeslissing is door een medegedetineerde voor klager vertaald, maar de bescheiden die in beroep door de selectiefunctionaris zijn verstuurd, waren te veel voor die medegedetineerde om voor klager te vertalen.
De selectiefunctionaris die klager heeft gehoord heeft hem valse hoop gegeven. Hij zei tegen klager dat alles goed was en dat klagers gedrag in de EBI goed was. Klager wil hem nu niet meer zien, omdat het horen toch alleen maar eenformaliteit blijkt te zijn, net als het horen door een lid van de beroepscommissie.
Klager heeft één week in Grave verbleven en daarna twee maanden in de Schie. In de rapportage staat dat klager een taal sprak die hij niet mocht spreken en dat hij naar de transportdata vroeg. Niemand in de Schie had hem echtergezegd dat hij geen Arabisch mocht spreken en als zijn ouders hem belden, sprak hij dus gewoon Arabisch met hen. De reden dat hij naar de transportdata vroeg was dat hij graag wilde weten wat hij dan aan moest doen en hoe de gangvan zaken dan zou zijn, omdat dit de eerste keer was dat hij een rechtszaak in Nederland had.
De verlenging van zijn verblijf in de EBI is gebaseerd op geheime informatie van twee verschillende bronnen. Er is echter geen bewijs voor die informatie en het is dan ook de vraag hoe men kan weten of die informatie juist is.Iedereen kan wel bellen om te zeggen dat klager vluchtgevaarlijk is, maar hij verblijft nu al een jaar in de EBI en hij heeft daar zich altijd correct gedragen.
De geheime informatie klopt ook niet, want klager had geen plannen om te vluchten. Hij zou liever hebben dat er gewoon eerlijk gezegd werd dat de Verenigde Staten gevraagd hebben om klager in een maximaal beveiligde inrichting teplaatsen.
Klager heeft ook geen idee wie de persoon is die met een helikopter wilde ontsnappen. Hij heeft ook geen helikopter gezien en bovendien, als die persoon wilde ontsnappen, moet híj daarvoor gestraft worden en niet klager.
Over het door hem manipuleren met betrekking tot telefoongesprekken merkt hij op dat hiervan geen sprake is geweest. Hij heeft een keer om toestemming gevraagd om per telefoon of tijdens het bezoek Arabisch te mogen praten en hijheeft daar toen toestemming voor gekregen. Die toestemming is later weer ingetrokken, omdat de EBI geen vertaler in dienst heeft die Arabisch kan vertalen.
In november 2001 was er helemaal geen probleem met de telefoon.
Verder wordt geschreven dat klager heeft gezegd hoe goed hij het financieel gezien buiten heeft en dat hij veel spullen zou hebben, maar het feit dat zijn familie buiten veel geld heeft, zou geen invloed mogen hebben op zijnplaatsing in de EBI. Bovendien slaat het nergens op, want hij zou zoiets nooit tegen een bewaarder zeggen.
Hij heeft niet getracht te ontvluchten en hij heeft zich in de EBI niet agressief gedragen of andere problemen gehad. Als dit wel zou zijn geweest, zou hij er geen probleem mee hebben gehad dat zijn verblijf in de EBI verlengd is,maar nu wel, want het verblijf in de EBI is onmenselijk.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is het volgende aangegeven.
Klager is in cassatie gegaan tegen een door de rechtbank toelaatbaar verklaard uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten. Klager kan daar een gevangenisstraf tegemoet zien van 25 jaar. Dit, samen met de beschikbare informatie tenaanzien van zijn ontvluchtingsvoornemens en de verdenking van het lidmaatschap van een internationale (criminele) organisatie – waardoor hij vermoedelijk de beschikking heeft over onbeperkte financiële middelen – maakt dat klagerbehoort tot de doelgroep van in de EBI behorende gedetineerden. Een ontvluchting zou maatschappelijk en publicitair gezien grote onrust veroorzaken. Het verblijf van klager in de EBI dient dan ook verlengd te worden.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 19 november 2001 in de EBI Nieuw Vosseveld zou spreken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager is na tien dagen in het h.v.b. Grave te hebben verbleven, overgeplaatst naar de l.a.a. De Schie te Rotterdam. De reden van deze plaatsing was dat er informatie bij het gedetineerden recherche informatie punt (Grip) binnenkwam dat klager wilde ontsnappen met hulp van buitenaf. De informatie zou voldoende betrouwbaar en actueel zijn geweest om de gepaste maatregelen te treffen. Klager zou nog vele jaren gevangenisstraf te ondergaan hebben in Amerika.De rechtbank heeft de uitlevering van klager aan Amerika toelaatbaar geacht. Klager is hiertegen in cassatie gegaan. Klager is op 6 november 2000 in de EBI geplaatst.
Op 9 mei 2001 heeft de directeur van de EBI een voorstel tot verlenging van klagers EBI-status uitgebracht.
De selectiefunctionaris heeft klager uitgenodigd voor een gesprek op 19 november 2001, maar klager heeft te kennen gegeven daar geen prijs op te stellen.
De selectiefunctionaris heeft geadviseerd tot verlenging van klagers EBI-status met zes maanden.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie, naast het gegeven dat klager onder meer verdacht wordt van lidmaatschap van een internationale criminele organisatie die zich bezig houdt met de handelin verdovende middelen, bleek dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. In dit verband is het volgende vermeld.
Op 28 september 2000 was sprake van ingekomen betrouwbare ambtsberichten waaruit onder meer bleek dat klager ontvluchtingsvoornemens had. Klager wordt verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie die zich bezig houdt metde handel in verdovende middelen. Die organisatie kan vermoedelijk beschikken over onbeperkte financiële middelen en beschikt vermoedelijk over valse identiteitsbewijzen waarmee opsporingsactiviteiten belemmerd kunnen worden.
Klager heeft zich in de Verenigde Staten onttrokken aan aanhouding. Daarna heeft hij zich, vermoedelijk onder een valse identiteit, geruime tijd kunnen ophouden in Mexico. Bij zijn aanhouding beschikte hij over meerdere valseidentiteitsbewijzen.
De Verenigde Staten hebben om klagers uitlevering verzocht in verband met de verdenking van het plegen van ernstige delicten. Hij zal wellicht geconfronteerd worden met een zeer lange gevangenisstraf (25 jaar). Klager heeftaangegeven het uitleveringsverzoek met alle kracht te zullen aanvechten.
Op 25 oktober 2000 was er wederom sprake van ingekomen, betrouwbare ambtsberichten waaruit bleek dat klager ontvluchtingsvoornemens had. Bij een ontvluchtingspoging zou sprake zijn van hulp van buitenaf, waarbij zelfs een helikopterzou worden ingezet.
Op 23 september 2000 trachtte een lid van de criminele organisatie waarvan klager verdacht wordt deel uit te maken, met hulp van buitenaf te ontvluchten uit Nederlandse detentie.
De ambtsberichten van 28 september 2000 en 25 oktober 2000 waren afkomstig uit twee verschillende bronnen.
Klager werd geplaatst op de l.a.a. De Schie.
Op 6 november 2000 is hij overgeplaatst naar de EBI. In de periode tot 9 mei 2001 is gebleken dat hij diverse malen de grenzen van de in de EBI geldende regimesrichtlijnen trachtte te verleggen dan wel trachtte de in de EBI vankracht zijnde veiligheidsmaatregelen te frustreren. Hij converseerde, ook telefonisch, in niet toegestane talen en trachtte brieven met dreigende taal uit te voeren. Hij testte meerdere malen de reacties van personeelsleden als hijde geldende regelgeving overtrad. Zo trachtte hij vaker te bellen dan is toegestaan.
Abusievelijk werd er in de verlengingsbeslissing aan klager melding van gemaakt dat hij bijzondere belangstelling zou hebben gehad voor de data van transporten en de aard van het vervoer waarmee deze zouden geschieden. Dit hadechter geen betrekking op klager, maar op een medegedetineerde.
In de periode van juni 2001 tot 19 november 2001 werd klager gewaarschuwd wegens het niet op de juiste wijze gebruik maken van de telefoon. Bovendien was het opvallend dat hij in gesprekken met personeel liet doorschemeren dat hij'het buiten goed voor elkaar had' en dat hij zich financieel dan ook geen zorgen hoefde te maken. Klager gaf de indruk vóór zijn detentie een gefortuneerd man te zijn geweest en schroomde niet deze – voor het personeel irrelevante –informatie door middel van foto's en verhalen te illustreren.
Klager wordt verdacht van het plegen van ernstige delicten, in het verlengde waarvan de Verenigde Staten hebben verzocht om zijn uitlevering. Deze uitlevering is inmiddels toelaatbaar verklaard. Hiertegen heeft klager cassatieaangetekend.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een geschokte rechtsorde, mede gelet op de ernst van de delicten van het plegen waarvan hij verdacht wordt en de maatschappelijke enpublicitaire gevoeligheid van die delicten.
De EBI-adviescommissie heeft, gehoord de selectiefunctionaris, geadviseerd tot handhaving van klager in de EBI. Er is conform dit advies beslist.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Op 28 september 2000 en 1 november 2000 was sprake van ambtsberichten van de landelijk officier van justitie (lovj) met betrekking tot vluchtgevaar en een verhoogd veiligheidsrisico ten aanzien van klager. De informatie betreftoperationele informatie afkomstig van de Regionale Criminele Inlichtingendienst van de regiopolitie Brabant-Zuid Oost en van de regiopolitie Brabant-Noord, en is gemeld aan het meldpunt Grip. De informatie is door de lovj getoetstop actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid.
De informatie genoemd in het ambtsbericht van 28 september 2000 werd voldoende actueel en betrouwbaar geacht. Voor wat betreft de concreetheid wordt aangegeven dat de informatie niet vermeldt wanneer een en ander zijn beslag zalgaan krijgen.
De informatie genoemd in het ambtsbericht van 1 november 2000 werd voldoende betrouwbaar en concreet geacht. Voor wat betreft de actualiteit wordt opgemerkt dat de informatie betrekking had op het plan om te ontsnappen uit heth.v.b. te Grave.
De beroepscommissie komt, gelet op de beschikbare informatie, tot het oordeel dat in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat klager een vluchtrisico vormt.
Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
Klager wordt verdacht van het plegen van ernstige delicten en van het lidmaatschap van een criminele organisatie. In het verleden heeft hij zich weten te onttrekken aan aanhouding en naar Mexico weten te ontvluchten.
Bovendien is door de Verenigde Staten een uitleveringsverzoek gedaan dat inmiddels toelaatbaar is verklaard. De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijkrisico vormt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. Nu niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers verblijf in de EBI, komtde beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan wordenaangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. T.M. Halbertsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 4 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven