Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1059/STB, 15 april 2011, schorsing
Uitspraakdatum:15-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11 /1059/STB

betreft: [klager] datum: 15 april 2011

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het PPC te Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris) van 29 maart 2011, inhoudende het handhaven van de plaatsing van verzoeker in het PPC (Penitentiair Psychiatrisch Centrum) te Vught.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 8 april 2011 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Staatssecretaris van 11 april 2011.

1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht.
De toenmalige Minister van Justitie heeft op 9 juni 2010 besloten verzoeker vanuit een longstayafdeling van het FPC De Pompestichting over te plaatsen naar het PPC II te Vught. Het beroep tegen deze beslissing is op 15 december 2010, 10/1608/TB, door
de
beroepscommissie op formele en materiële grond gegrond verklaard en er is een tegemoetkoming toegekend. Deze uitspraak bracht met zich mee dat verzoeker diende te worden teruggeplaatst naar genoemde longstayafdeling.
De Minister heeft pertinent geweigerd uitvoering aan deze beslissing te geven. Kort voor het moment dat een kort geding in gang zou worden gezet heeft de Staatssecretaris besloten verzoekers plaatsing in het PPC te continueren. Nu de beslissing de
juridisch van kracht zijnde beslissing ex artikel 13 Sr van 11 januari 2000 beoogt te doen vervallen, dient de onderhavige beslissing als een beslissing ex artikel 13, eerste lid jo derde lid, Sr te worden aangemerkt.
Blijkens artikel 13 Sr jo artikel 41 Pm behoort de beslissing te worden genomen door de ‘Minister’ van Justitie. Dat is niet gebeurd en daarmee is sprake van een onbevoegd genomen beslissing., althans een beslissing in strijd met de wet.
Voorts is vereist dat er advies wordt ingewonnen bij twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater. Uit de beslissing blijkt niet dat een psychiater heeft geadviseerd.
De raadsman verwijst naar eerdergenoemde uitspraak van de beroepscommissies van 15 december 2010 en hij verzoekt de beleidsnotitie ten behoeve van die procedure als hier ingelast te beschouwen. Weliswaar kent de wet thans niet meer de eis dat
terugplaatsing slechts kan geschieden indien het hoofd van de inrichting daartoe adviseert, maar dat laat onverlet dat de overige (zelfstandige) gronden om het beroep op 15 december 2010 gegrond te verklaren onverkort van kracht zijn. De situatie van
verzoeker is onveranderd. Nog altijd heeft hij te maken met negatieve reacties van medegedetineerden. Nog altijd past verzoeker niet binnen de doelgroep en kan niet worden gezegd dat het PPC een geschikte omgeving is voor verzoeker.
Door de voortdurende onrust vanwege zijn huidige detentieplek en de stress ten gevolge van onzekerheid en juridische procedures, is het psychisch welzijn van verzoeker aanzienlijk achteruit gegaan. Het is de vraag of deze wijze van tenuitvoerlegging
niet dermate inhumaan is dat sprake is van schending van artikel 3 EVRM. De Staatssecretaris heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat de inhoudelijke casus wezenlijk verschilt ten opzichte van de casus waarin de beroepscommissie haar uitspraak
heeft gedaan. De beslissing van 15 december 2010 maakt voorts duidelijk dat er een spoedeisend belang is. Niet voor niets is in deze uitspraak bepaald dat verzoeker ‘ten spoedigste’ moest worden teruggeplaatst.
De Staatsecretaris heeft overwogen dat de bestreden beslissing mede beoogt onnodige overplaatsingen te voorkomen. Het is echter juist aan de Minister te wijten dat verzoeker de afgelopen jaren van plek naar plek is verhuisd. Het kan bezwaarlijk zo zijn
dat door een handeling in strijd met de beslissing van het hoogste rechtsorgaan (verzoeker niet terugplaatsen), de legitimering van de voortzetting van die handeling wordt gevonden. Het feit dat er besluitvorming gaande is betreffende het creëren van
een voorziening ten behoeve van levenslanggestraften vormt eveneens niet een voldoende argument voor de beslissing. Niet valt in te zien waarom verzoeker een ‘eventuele’ plaatsing in een ‘eventuele’ voorziening in het PPC zou moeten afwachten in plaats
van op een longstayafdeling.
De bestreden beslissing is evident onredelijk en onbillijk, als ook in strijd met de wet- en regelgeving.
De raadsman verzoekt om het schorsingsverzoek te laten beoordelen door de voorzitter of een van de leden van de beroepscommissie die de uitspraak van 15 december 2010 heeft gedaan.

Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris komt het volgende naar voren.
Verzoeker is na de uitspraak van de beroepscommissie van 15 december 2010 nader onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Voorts heeft de commissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (GGG) advies uitgebracht over verzoekers
plaatsingsmogelijkheden. Uit de opgemaakte rapportages en het advies van de commissie GGG blijkt niet dat verzoeker detentieongeschikt is. Zijn opname in het PPC Vught is derhalve niet in strijd met artikel 3 EVRM. Uitgangspunt is dat de
tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf plaatsvindt binnen het gevangeniswezen. Plaatsing in een speciale voorziening voor (levens)langgestraften heeft hierbij volgens de commissie GGG de voorkeur. Nu hierover reeds concrete
besluitvorming
gaande is, is de beslissing tot een voortgezet verblijf van verzoeker in het PPC Vught in afwachting van plaatsing in deze speciale voorziening gerechtvaardigd.
Uit het besluit Taakomschrijving Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 december 2010, houdende bekendmaking van de taak waarmee de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie meer in het bijzonder zal zijn belast blijkt dat de
Staatsecretaris is belast met de besluitvorming inzake DJI-aangelegenheden. Van een onbevoegd genomen besluit is geen sprake.

2. De beoordeling
De beroepscommissie heeft op 15 december 2010, 10/1608/TB, verzoekers beroep tegen de beslissing van 9 juni 2010 van de toenmalige Minister van Justitie tot plaatsing van verzoeker in het PPC II te Vught op formele en materiële grond gegrond verklaard
en de bestreden beslissing vernietigd. De beroepscommissie heeft bepaald dat verzoeker ten spoedigste zal moeten worden teruggeplaatst naar de longstayafdeling van De Pompestichting te Vught.
Nu de Staatssecretaris met de beslissing van 29 maart 2011 feitelijk de plaatsing uit een longstayvoorziening handhaaft, acht de schorsingsvoorzitter verbonden aan de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 Bvt zich naar haar voorlopig oordeel
bevoegd om over onderhavig schorsingsverzoek te oordelen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Staatssecretaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.

Gelet op genoemd besluit ‘Taakomschrijving Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie’ van 17 december 2010 is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen sprake van een onbevoegd genomen beslissing.

Aan de orde is de vraag of de beslissing tot handhaving van de plaatsing van verzoeker in het PPC II te Vught waartegen beroep is ingesteld in strijd is met het recht dan wel zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan
tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Zoals aangegeven heeft de beroepscommissie op 15 december 2010 beslist dat verzoeker ten spoedigste zal moeten worden teruggeplaatst naar de longstayafdeling van De Pompestichting te Vught.
In de pro justitia rapportage van [A], GZ-psycholoog, van 15 februari 2011 wordt geconcludeerd dat de overplaatsing naar het PPC niet ten goede lijkt te komen aan de psychische stabiliteit van betrokkene. Uit de pro justitia rapportage van [B],
psychiater, van 16 februari 2011 komt naar voren dat de huidige PPC-afdeling geen goede verblijfplek is voor verzoeker, het risico voor verder afglijden in depressieve symptomatologie en dus onnodige detentieschade is reëel aanwezig. Indien er geen
afdelingen binnen het gevangeniswezen aanwezig zijn die voldoen aan de door de hoofdbehandelaar van de longstayafdeling van De Pompestichting geformuleerde criteria wordt ter voorkoming van verdere psychische ontregeling, geadviseerd verzoeker terug te
plaatsen naar de longstayafdeling van De Pompestichting.
De adviescommissie GGG heeft op 25 februari 2011 aangegeven dat voor verzoeker op dit moment geen plaats beschikbaar is die voldoet aan de eisen die in de multidisciplinaire rapportages zijn geformuleerd. Zij heeft geadviseerd verzoeker te plaatsen op
een longstayafdeling in een inrichting voor tbs-gestelden.
De Staatsecretaris heeft gesteld dat reeds concrete besluitvorming gaande is voor een speciale voorziening van (levens)langgestraften en dat de beslissing tot een voortgezet verblijf van verzoeker in het PPC Vught in afwachting van plaatsing in deze
speciale voorziening gerechtvaardigd is. Hierbij is echter niet aangegeven op welke termijn een dergelijke voorziening gereed zal zijn.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Staatssecretaris, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 15 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven