Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1478/GA, 2 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1478/GA

betreft: [klager] datum: 2 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 mei 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 september 2010, gehouden in de penitentiaire inrichting Hoogeveen, is klager gehoord.
De directeur van de locatie Ooyerhoek heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zes dagen, welke ordemaatregel was opgelegd in een inrichting van eerder verblijf;
b. een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een strafcel, wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van medewerkers.
c. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens verstoring van de orde door instructies van het personeel niet op te volgen en het personeel te bedreigen;
d. het feit dat hij niet in staat gesteld werd contact met zijn advocaat op te nemen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op alle onderdelen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is meteen na binnenkomst in de locatie Ooyerhoek in afzondering geplaatst. Er was in de vorige inrichting wel wat gebeurd, maar klager is dientengevolge geen disciplinaire straf opgelegd maar een ordemaatregel. Vervolgens is hem op 20 en 21
december 2009 een disciplinaire straf van respectievelijk één dag opsluiting in een strafcel en vijf dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Van de straf van 20 december 2009 heeft klager nooit het verslag gehad. Uit de stukken blijkt ook niet dat
hij het wel gehad zou hebben. Hij heeft het ook niet aangezegd gekregen.
De straf van 21 december is hem opgelegd omdat hij personeel bedreigd zou hebben. Klager erkent tegen de deur getrapt te hebben en te hebben gescholden, hij was boos, maar van bedreigingen richting het personeel was geen sprake. Klager wil dat deze
valse beschuldigingen uit zijn dossier gehaald worden. Klager is niet in de gelegenheid gesteld contact met zijn advocaat op te nemen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
a. Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in de p.i. Arnhem opgelegde ordemaatregel in de locatie Ooyerhoek (verder) ten uitvoer gelegd zou moeten worden. Stukken daaromtrent ontbreken. Reeds hierom wordt geconcludeerd
dat de ordemaatregel ten onrechte is opgelegd. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel is derhalve gegrond en klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

b. Vastgesteld wordt, hetgeen de directeur tegenover de beklagrechter ook erkend heeft, dat de stukken behorende bij de op 20 december 2009 opgelegde disciplinaire straf ontbreken. Daardoor is niet te beoordelen of de straf al dan niet terecht is
opgelegd. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel eveneens gegrond worden verklaard en klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

c. Ten aanzien van de op 21 december 2009 opgelegde disciplinaire straf wordt overwogen dat de beroepscommissie, ondanks de verklaringen van klager ter zitting, geen aanleiding ziet te twijfelen aan hetgeen in het schriftelijk verslag is opgenomen. De
daarin opgenomen uitlatingen van klager vormden, mede in het licht van de gehele situatie, voldoende aanleiding klager de meergenoemde disciplinaire straf op te leggen.

d. Artikel 39, vierde lid, van de Pbw, luidt: ” De gedetineerde wordt in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.” Uit de
stukken komt naar voren dat klager aanvankelijk niet is toegestaan contact met zijn advocaat op te nemen, vanwege zijn gemoedstoestand en er in die zin op dat moment dus geen gelegenheid bestond als bedoeld in eerder genoemde bepaling. Toen zijn gedrag
weer genormaliseerd was en daardoor deze gelegenheid er wel was heeft hij, en dit is door klager niet weersproken, alsnog de gelegenheid gekregen contact met zijn advocaat op te nemen. Niet is gesteld of gebleken dat hij hierdoor in zijn belangen is
geschaad. Het beroep zal op dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag dienaangaande alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 70,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen c en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, J. Schagen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven