Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0665/GB, 11 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/665/GB

Betreft: [klager] datum: 11 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een gevangenis, bij voorkeur de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam, afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 juli 2009 gedetineerd. Hij verblijft in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De Schie.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft ten onrechte beslist dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een gevangenis. Hij is bij uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 11 oktober 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee
jaar
en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. Klager heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De selectiefunctionaris heeft ten onrechte de beslissing gegrond op artikel 9 van de Pbw. Dit artikel is alleen van toepassing op personen die enkel tot de maatregel van tbs zijn veroordeeld. Voor personen, die evenals klager tot een vrijheidsstraf
zijn
veroordeeld, geldt dit artikel niet.
Artikel 10 van de Pbw bepaalt in dit verband dat gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen, die al dan niet onherroepelijk, tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld. Klager is een dergelijke persoon. Uit de tweede volzin van artikel 10 van de
Pbw blijkt vervolgens nog de mogelijkheid dat tot gevangenisstraf veroordeelden aan wie tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging is opgelegd na het einde van de vrijheidsstraf in een gevangenis kunnen verblijven zolang opname in de voor hen
bestemde plaats niet mogelijk is. Ook hieruit blijkt dus wel de mogelijkheid van plaatsing van klager in een gevangenis.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
“Als passant TBS-er komt u niet in aanmerking voor doorplaatsing naar de gevangenis (artikel 9 PBW)”.
De nadere toelichting van de selectiefunctionaris behelst het volgende. Klager verblijft in het h.v.b. van de locatie De Schie. Hij is op 11 oktober 2010 door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en tbs met
dwangverpleging en heeft diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Op 26 november 2010 zat zijn straf erop en werd hij tbs-passant in afwachting van de behandeling in hoger beroep.
Klagers gedrag in detentie is naar behoren. Hij scoorde meermalen op het gebruik van softdrugs.
Hij is nooit ter selectie aangeboden, omdat de opgelegde straf vrij snel na veroordeling in eerste aanleg is uitgezeten en klager tbs-passant werd. Dit is de reden voor afwijzing van klagers verzoek.

4. De beoordeling
4.1. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en tbs met dwangverpleging en heeft tegen deze veroordeling hoger beroep aangetekend.

4.2. Artikel 9, tweede lid, van de Pbw luidt, voor zover hier van belang:
“Huizen van bewaring zijn bestemd voor de opneming van:
a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven en die in afwachting zijn van berechting in eerste aanleg;
b. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven en aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is opgelegd, maar die niet tevens tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, (..);
(..)
i. alle anderen aan wie krachtens een rechterlijke uitspraak of beschikking door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hem is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk
is.”

Artikel 10, eerste lid, van de Pbw luidt:
“Gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die, al dan niet onherroepelijk, tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld. Tot gevangenisstraf veroordeelden aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van
overheidswege is opgelegd, kunnen na het einde van de vrijheidsstraf in een gevangenis verblijven, zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.”

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot artikel 9 van de Pbw houdt onder meer het volgende in:
Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Pbw wordt in die zin aangepast dat duidelijk wordt dat huizen van bewaring bestemd zijn voor personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven tot aan het moment van veroordeling in
eerste aanleg.”
en tevens:
“In plaats van het huidige artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de Pbw komt een nieuw onderdeel b dat betrekking heeft op personen aan wie in eerste aanleg de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging of de maatregel tot
plaatsing
in een inrichting voor de opvang van verslaafden is opgelegd en die in hoger beroep of cassatie zijn gegaan. De wijziging die dit wetsvoorstel aanbrengt in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, heeft tot gevolg dat voor deze categorie gedetineerden geen
specifieke bestemming in een penitentiaire inrichting is bepaald voor zo lang het opleggen van de genoemde maatregelen nog niet onherroepelijk is en niet tevens een vrijheidsstraf is opgelegd. Op grond van het nieuwe onderdeel b is het huis van
bewaring
voor deze categorie gedetineerden bestemd.”
(Kamerstukken II, 2003/04, 29 519, nr.3, artikelsgewijs)

4.3. Nu klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging bestaat op grond van artikel 9, tweede lid onder b, van de Pbw geen verplichting klager op te nemen in een huis van bewaring. Onderbrenging van klager in een huis van
bewaring kan uitsluitend worden gebaseerd op artikel 9, tweede lid onder i, van de Pbw.
Het eerste lid van artikel 10 van de Pbw, dat onder meer inhoudt dat de bepaling het oog heeft op al dan niet onherroepelijk veroordeelden, doelt kennelijk op de situatie waarbij een persoon, aan wie zowel een gevangenisstraf als een tbs met bevel tot
verpleging is opgelegd, in een gevangenis is geplaatst maar dat op het moment dat de gevangenisstraf expireert nog niet in een tbs-inrichting kan worden opgenomen.
Dat roept de vraag op of die bepaling uitsluit dat een verdachte die in een huis van bewaring verblijft en die in eerste aanleg is veroordeeld tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging, in een gevangenis kan worden geplaatst nadat de voorlopige
hechtenis de duur van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf heeft overschreden. Gelet op de bedoeling van de wetgever zoals deze uit de memorie van toelichting naar voren komt, moet worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke doorplaatsing
niet heeft willen uitsluiten. Dat betekent dat in een dergelijk geval voor de selectiefunctionaris de keuze bestaat tussen plaatsing in een huis van bewaring en een gevangenis. Nu de bestreden beslissing erop neerkomt dat wordt uitgegaan van het
bestaan
van een verplichting klager in een huis van bewaring op te nemen, dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven