Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0262/GB, 8 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/262/GB

Betreft: [klager] datum: 8 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. Jansen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 januari 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot overplaatsing naar een huis van bewaring (h.v.b.) buiten de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 17 augustus 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van de locatie de Schie te Rotterdam. Op 5 februari 2010 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de Landelijke afdeling beheersgevaarlijke gedetineerden (LABG) te Vught.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager wenst het beroep mondeling toe te lichten. Klager verblijft sinds 5 februari 2010 in de LABG te Vught. Dat verblijf, dat inmiddels meer dan één jaar duurt, is voor LABG-begrippen uitzonderlijk lang. Ook voor de verdediging van klager die
vervolgd
wordt in het kader van het “Passage-proces”, is het verblijf in de LABG, gelet op de daar geldende beperkingen, bezwaarlijk. Ook verblijft klager inmiddels al sinds 17 augustus 2006 in voorarrest, hetgeen gezien kan worden als een absoluut record in
Nederland. Dat zou een reden moeten zijn om klager in een voor hem zo min mogelijk bezwarende situatie te laten verblijven. Naar aanleiding van dat verblijf is van de directeur op 14 december 2010 een selectieadvies uitgegaan strekkende tot klagers
overplaatsing naar een ander h.v.b. De behandelend Officier van Justitie heeft aangegeven dat overplaatsingsverzoek welwillend te zullen lezen. Op 26 januari 2011 heeft de selectiefunctionaris het verzoek afgewezen. De selectiefunctionaris heeft in die
beslissing op geen enkele manier aangegeven waarom zijn beslissing afwijkt van het selectieadvies. Klager is nog niet in eerste aanleg veroordeeld en dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij plaatsing
in een individueel regime noodzakelijk is. Van die noodzaak blijkt niet. Op zich was het advies indertijd om klager in een regime van beperkte gemeenschap te plaatsen. Dit bleek niet mogelijk omdat klager nog niet in eerste aanleg is veroordeeld. Het
bevreemdt daarom dat klager vervolgens in het meest bezwarende alternatief wordt geplaatst, te weten de LABG. Weliswaar heeft de beroepscommissie in haar uitspraak van 22 november 2010 het beroep tegen die plaatsing ongegrond verklaard, maar dat zag op
de toen geldende situatie. Klager heeft zich binnen de LABG opgesteld als modelgedetineerde. De directeur van de LABG bepaalt of er sprake is van een ernstig beheersrisico. Daarvan is hier volgens de directeur geen sprake meer en daarom had de
selectiefunctionaris het verzoek niet mogen afwijzen. Het advies van de directeur is uitgesproken positief en ook de meest recente rapportage ondersteunt dit. De selectiefunctionaris heeft het verzoek om overplaatsing niettemin afgewezen. Die afwijzing
dient dan wel deugdelijk te worden gemotiveerd. De selectiefunctionaris geeft twee argumenten ter motivering van de afwijzing, te weten klagers status op de GVM-lijst en zijn gedrag in de LABG. Met name dat laatste argument kan niet kloppen nu dit
juist
een reden was voor het positieve advies van de directeur. De selectiefunctionaris onderbouwt zijn stelling niet met voorbeelden van of rapportages over manipulerend en/of intimiderend gedrag van klager. Klager krijgt het gevoel tegen windmolens te
moeten vechten. Volgens klager is alleen zijn status op de GVM-lijst reden voor de afwijzing van het verzoek. Die status rechtvaardigt echter enkel de plaatsing in een goed beveiligde inrichting en vereist geen LABG-plaatsing. Gelet daarop kan noch
klagers gedrag noch zijn status op de GVM-lijst een afwijzing van een verzoek om overplaatsing rechtvaardigen. In het verweerschrift heeft de selectiefunctionaris met name verwezen naar producties die dateren van na zijn beslissing van 26 januari 2011.
Hij verwijst daarbij met name naar de formele kant van de procedure en gaat voorbij aan de inhoud van de zaak. Het selectieadvies was, anders dan de selectiefunctionaris wil doen voorkomen, intern gewogen en besproken en ook ter inzage aan cliënt
gegeven. Anders dan de selectiefunctionaris aan klager verwijt en waarop klagers manipulatieve gedrag wordt gebaseerd, is het selectieadvies niet aan klager verstrekt maar aan zijn raadsman. Dit geldt ook voor de latere gedragsrapportages. Klager heeft
daarin dus geen rol gespeeld. Voor zover er sprake is van versluierde communicatie geldt dat klager vanuit de inrichting enkel contact heeft met zijn familie en raadslieden. Omdat klager weet dat er meegeluisterd wordt zal hij bepaalde persoonlijke
zaken slechts ‘versluierd’ met hen bespreken. Voor zover klager verweten wordt manipulerend op te treden jegens het personeel, geldt dat, zoals naar voren komt uit bijvoorbeeld de melding van een personeelslid van 14 januari 2011, het personeel ook
niet
meer weet hoe klagers langer verblijf in de LABG zou moeten worden verantwoord. De selectiefunctionaris zoekt aan de ene kant zoveel mogelijk incidenten om te verantwoorden dat klager langer dient te verblijven in de LABG en daarnaast is de
selectiefunctionaris kennelijk van mening dat klager niet te beïnvloeden is. Dat zou echter betekenen dat klager nooit meer anders dan in de LABG gedetineerd kan zijn. Klager verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren en te bepalen
dat
hij wordt overgeplaatst naar een inrichting als geadviseerd in het selectieadvies, subsidiair naar een h.v.b. met een regime van beperkte gemeenschap en meer subsidiair naar de EBI te Vught.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager wordt ervan verdacht opdrachtgever te zijn geweest bij een liquidatie. Nadien is hij ook als verdachte aangemerkt in het “Passage-proces”. Deze strafzaak wordt momenteel inhoudelijk behandeld door de Rechtbank te Amsterdam. Hij is op 17 december
2008 op de GVM-lijst geplaatst met de status “verhoogd”. Naar aanleiding van een nieuwe risicoanalyse door het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) is klager toen overgeplaatst naar een kleine, goed beveiligde setting, te weten het h.v.b. te
Vught. Tijdens zijn verblijf aldaar kreeg het Grip CIE-informatie dat klager vanuit zijn detentie een liquidatie zou voorbereiden. Naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart. Het Grip stelde vast dat klager vanuit de p.i. opdrachten aan derden
verstrekt en zich bezig zou houden met (voortgezet) crimineel handelen. Een en ander heeft geleid tot bijstelling van klager status op de GVM-lijst van “verhoogd” naar “hoog”. Dat heeft tot gevolg dat een aantal specifieke toezichtmaatregelen moet
worden toegepast die onder meer betrekking hebben op de contacten met de buitenwereld. Op 4 februari 2010 heeft de directeur van het h.v.b. van de p.i. Vught geadviseerd klager over te plaatsen naar de LABG. Klager zou in extreme mate een beheersrisico
vormen als gevolg van gezagsondermijnend manipuleren. Klager is daarop overgeplaatst naar de LABG. Op enig moment heeft hij aan een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) verzocht hem uit de LABG te plaatsen. Op 14 december
2010 is daarop een selectieadvies opgesteld waarin de plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft geadviseerd klager te plaatsen in een kleine setting binnen een goed beveiligd h.v.b. buiten de p.i. Vught. Het is gebruikelijk dat de inhoud van een
selectieadvies aan de gedetineerde wordt medegedeeld. Deze kan daar pas een afschrift van krijgen als dit advies is opgenomen in het penitentiair dossier, hetgeen gebeurt na toezending aan de selectiefunctionaris. In casu heeft klager nog op dezelfde
dag dit advies ontvangen. Hierbij is door het personeel van de p.i. Vught niet de juiste procedure gevolgd. Gebruikelijk is dat het selectieadvies eerst naar de selectiefunctionaris gaat, die dan de mogelijkheid heeft middels een informatieverzoek
verduidelijking of informatie op te vragen. Pas als alles compleet is, wordt de selectiebeslissing genomen en gezonden aan de inrichting. In de onderhavige situatie was het aan klager verstrekte selectieadvies onvolledig. Ook is aan klager zogenaamde
MDO-rapportage uitgereikt, terwijl deze nog niet was opgenomen in het penitentiair dossier. Ook dit was in strijd met de terzake gemaakte afspraken.
Het selectieadvies was voorts niet voorgelegd aan het Operationeel Overleg (OO). Dat OO heeft op 12 januari 2011 klagers status op de GVM-lijst gehandhaafd. Blijkens een Grip-rapport van 28 februari 2011 was de Grip-informatie van 2 februari 2010 nog
steeds actueel en relevant. Een en ander blijkt ook uit een rapport van het Bureau Integriteit en Veiligheid van de p.i. Vught van 5 januari 2011 en dagrapporten van 18 en 21 januari 2011. Ook is gebleken dat klager de beschikking had over rapportages
die in beginsel niet worden uitgereikt aan gedetineerden. Naar aanleiding van een en ander is besloten het verzoek om overplaatsing af te wijzen. In de op 1 maart 2011 door de directeur van de p.i. Vught opgestelde aanvulling van het selectieadvies
wordt, naast de erkenning dat er een aantal onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij de verstrekking van stukken aan klager, het oorspronkelijke advies gehandhaafd met de restrictie dat klager geplaatst zou moeten worden in een kleine setting (een
groep van maximaal zes gedetineerden). Indien dit niet mogelijk zou zijn, zou klager gehandhaafd moeten worden binnen de LABG.
Voor gedetineerden als klager, met de status “hoog” op de GVM-lijst, komt slechts een klein aantal inrichtingen voor plaatsing in aanmerking. Er zijn negen inrichtingen aangewezen. Andere inrichtingen zijn niet mogelijk. Het advies van de directeur kan
niet worden opgevolgd omdat er geen h.v.b. is binnen de hiervoor genoemde groep van negen inrichtingen met een zodanig kleine setting als door de directeur genoemd. Alleen al daarom zou het beroep ongegrond moeten worden verklaard. Daarnaast is er
volgens de selectiefunctionaris nog steeds sprake van een ernstig beheersrisico. De Grip-informatie op grond waarvan tot klagers plaatsing in de LABG is overgegaan, is nog steeds actueel en relevant. Dat beheersrisico blijkt ook uit het aanvullende
selectieadvies van 1 maart 2011. Waar klager aanvoert dat zich na zijn LABG-plaatsing minder incidenten hebben voorgedaan, is dit het gevolg geweest van die LABG-plaatsing. Door de beperkte ruimte van die setting krijgt klager minder kans om
manipulatief en intimiderend op te treden. Ten aanzien van het gestelde omtrent een mogelijk positief advies van de behandelend Officier van Justitie, geldt dat deze geen toezegging heeft gedaan maar slechts heeft aangegeven welwillend te zullen kijken
naar een verzoek om overplaatsing naar een andere inrichting. Daarenboven is het positieve advies van het Openbaar Ministerie niet doorslaggevend bij de vraag of er een positieve selectiebeslissing moet worden gegeven. Klager behoort volgens de
selectiefunctionaris tot de groep gedetineerden die niet door interventies te beïnvloeden zijn en die bij uitplaatsing naar een regime met meer vrijheden terugvallen in het gedragspatroon dat een plaatsing in de LABG rechtvaardigde. Klager kan
overigens
ook niet worden geplaatst in een inrichting met een b.g.g.-regime, omdat deze inrichtingen bedoeld zijn voor gedetineerden die zijn afgestraft dan wel in eerste aanleg zijn veroordeeld. Daarvan is bij klager geen sprake.

4. De beoordeling
4.1. De LABG te Vught is een gevangenis en huis van bewaring voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Een preventief gehechte gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen voorlopig gehechte
gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van beperkte
gemeenschap
te functioneren of te verblijven.
De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing gegrond op de omstandigheid dat klagers verblijf in een regulier huis van bewaring niet passend zou zijn. Klagers gedrag in de LABG zou moeten worden gekwalificeerd als gezagsondermijnend waarbij met name
sprake is van manipulerend gedrag jegens het personeel en intimiderend gedrag jegens medegedetineerden. Een en ander in het bijzonder gezien in combinatie met klagers plaatsing op de GVM-lijst, de aard van de strafbare feiten waarvoor klager wordt
vervolgd en de mediagevoeligheid van klagers strafzaak, maken dat de selectiefunctionaris de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Dat geldt
temeer nu aannemelijk is dat er geen andere voor klager geschikte inrichting, waar sprake is van een kleine setting, gelet op de vereiste beveiliging voorhanden is. In het kader van de onderhavige procedure bestaat niet de mogelijkheid een
E.B.I.-plaatsing van klager te realiseren. Derhalve is de beslissing klager niet over te plaatsen naar een andere inrichting niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in
tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven