Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2161/GA, 14 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2161/GA

betreft: [klager] datum: 14 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.H. van den Elzen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 april 2010 van de beklagcommissie bij de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman en de directeur van de p.i. Dordrecht zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 28 februari 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam te worden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen,
heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman en de directeur van de p.i. Dordrecht hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een tas van het merk Hugo Boss.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De beklagcommissie stelt dat klager direct na het constateren van de vermissing in beklag had moeten gaan. Klager meent dat hem niet kan
worden tegengeworpen dat hij eerst zelf heeft getracht te achterhalen wat er is misgegaan. Pas toen hij overal nul op het rekest kreeg en niemand bereid vond hem te helpen, heeft hij beklag ingediend. Dit is de juiste aanpak van een dergelijk probleem.
De regel dat je eerst moet klagen en dan pas vragen, kan klager dan ook niet volgen. Klager weet niet wat er mis is gegaan. Klager heeft de tas in de p.i. Dordrecht ingevoerd, maar in de p.i. Alphen aan den Rijn niet ontvangen. Men zou nagaan wat er
was
gebeurd. Uiteindelijk wist niemand het.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze
termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de gedetineerde niet in verzuim is geweest.
Klager klaagt op 22 augustus 2009 over de vermissing van een Hugo Boss tas na zijn overplaatsing op 29 januari 2009 van de p.i. Dordrecht naar de p.i. Alphen aan den Rijn. In het licht van het vorenstaande is het beklag dus te laat ingediend. Klager
stelt echter onweersproken dat hij eerst zelf heeft getracht de vermiste tas te achterhalen. Pas toen dat niets heeft opgeleverd, heeft hij beklag ingediend. De beroepscommissie deelt deze opvatting en handelwijze van klager. Nu de beroepscommissie
ambtshalve bekend is met het feit dat nazending van goederen enige tijd kan duren, is de overschrijding van de beklagtermijn met enige maanden in dit geval verschoonbaar. Het beroep is derhalve gegrond, de uitspraak van de beklagcommissie dient te
worden vernietigd en klager dient alsnog ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard.

De verantwoordelijkheid voor vermiste goederen van de gedetineerde in de inrichting berust in beginsel bij de gedetineerde, tenzij de directeur een verwijt kan worden gemaakt. Uit de stukken komt naar voren dat klager op 20 juli 2007 een ‘Hugo
Boss-zakje’ heeft ingevoerd. In het verweerschrift van de directeur voor de beklagcommissie van 29 oktober 2009 komt naar voren dat de badmeester bij navraag nog goed bekend was met de betreffende tas. Het betrof één tas die in eerste instantie in de
fouillering van klager werd opgeborgen. Op het moment van klagers overplaatsing is deze tas mogelijk weggegooid omdat het slechts om een plastic draagtasje van het merk Hugo Boss ging en alleen als verpakkingsmateriaal werd aangemerkt. Het ging volgens
de badmeester om een plastic draagtasje, gelijkend op een plastic draagtas van Albert Heijn of Mexx. Wat er ook zij van het soort voorwerp dat in de fouillering werd opgeslagen, het is niet aan de inrichting om zelfstandig te besluiten geregistreerde
voorwerpen weg te gooien. Het beklag is derhalve gegrond.

Nu door en namens klager geen stukken zijn overgelegd, waaruit kan blijken wat voor soort tas is ingevoerd, laat staan wat de waarde hiervan is, volstaat de beroepscommissie met een gegrondverklaring. Klager komt derhalve niet in aanmerking voor een
tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M. Boone en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven