Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3850/GB, 15 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3850/GB

Betreft: [klager] datum: 15 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gessel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 5 maart 2010 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de locatie De Berg te Arnhem. Op 4 mei 2010 is hij geplaatst in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, waar een regime van
algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager noch zijn raadsman heeft beschikking gehad over de (selectie)rapportage(s). Gelet op het procesverloop van de strafzaken is de afwijzing van klagers verzoek onredelijk. Op 28 augustus 2009 hebben de strafzaken gediend. De voorlopige hechtenis
is
toen opgeheven. De zaken zijn vervolgens behandeld op 17 februari 2010 en bij vonnis van 3 maart 2010 is klager veroordeeld. Klager was van 28 augustus 2009 tot en met 3 maart 2010 in vrijheid gesteld. In die periode is niet gebleken van enige
omstandigheden die in de weg staan van klagers detentiefasering. Klager heeft zich vrijwillig gemeld naar aanleiding van het bevel gevangenneming. Het Hof Den Haag heeft de voorlopige hechtenis op 22 april 2010 verlengd. Tevens wordt gewezen op het
beginsel ‘het vermoeden van onschuld’ als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het IVBPR en als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Klager is nog steeds een verdachte en de wetgever heeft besloten dat ook onherroepelijk veroordeelden in
aanmerking moeten komen voor detentiefasering. De bezwaren van de Procureur-Generaal, de politie en het bureau TR voor detentiefasering zijn met name gebaseerd op de veroordeling in eerste aanleg en feiten waarvoor klager eerder is veroordeeld. In 2001
is een zaak geseponeerd en in 2003 is klager veroordeeld tot betaling van een geldboete. Er is geen sprake van verslavingsproblematiek. Klager is in 2007 veroordeeld voor waarschijnlijk ‘mogelijk drugsgebruik en handel/smokkel van drugs’. Op basis van
het vorenstaande kan niet bepaald worden dat de kans op recidive groot is. Daarbij wordt het risicoprofiel van klager op ‘normaal’ ingeschat. De politie heeft het verlofadres in orde bevonden. Een politiefunctionaris van het team huiselijk geweld heeft
vermoedens en aanwijzigen gegeven die negatief zijn, terwijl onbekend is waarop dat gebaseerd is.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het verzoek om plaatsing in een b.b.i. is afgewezen overeenkomstig het negatieve advies van de inrichting. De Advocaat-Generaal, de politie en het bureau TR adviseren negatief over plaatsing in een b.b.i. De politie heeft gemotiveerd aangegeven dat het
verre van wenselijk wordt geacht dat klager in een inrichting met regimair verlof wordt geplaatst. Klager is in eerste aanleg veroordeeld en zijn fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 6 juni 2012.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcrt. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Uit het selectieadvies van de p.i. Krimpen aan den IJssel van 14 december 2010 blijkt dat klager in eerste aanleg is veroordeeld wegens – kort gezegd – misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, mishandeling en tot betaling van een
schadevergoeding van € 10.000,-. Klager had op grond van de objectieve criteria (de veroordeling in eerste aanleg en het strafrestant) voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking kunnen komen. Echter, gezien de inhoud van de daaromtrent gegeven adviezen
in combinatie met het/de gepleegde delict(en) (waaronder ook van de eerdere onherroepelijke veroordelingen), acht de beroepscommissie de op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 15 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven