Gelet op artikel 57, eerste lid, onderdeel e, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beleidsregels vast met betrekking tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen van een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in artikel 56a van de Wmg.
Op grond van artikel 56a, tweede lid, onder a, van de Wmg geeft de NZa op aanvraag toepassing aan artikel 56a, eerste tot en met negende lid, van de Wmg. Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg, heeft de minister van VWS, ten behoeve van de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist als bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze beleidsregel, een vijftal aanwijzingen op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzingen dateren van 17 september 2012, 17 oktober 2013, 6 juli 2016, 26 juni 2018 en 6 juli 2020 en hebben respectievelijk als kenmerk MC-U-3131142, 132010-106827-MC, 984591-152516-MC,1355023-177350-PZo en 1713658-207569-PZo. Deze aanwijzingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant onder nummer 20041, 30705, 36918, 37253 en 37007.
Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg, heeft de minister van VWS, ten behoeve van de ziekenhuisopleidingen als bedoeld in artikel 1.3 van deze beleidsregel, een aanwijzing op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzing dateert van 28 juni 2013 en heeft als kenmerk 125996-105636-MC.
Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg heeft de minister van VWS, ten behoeve van de medische opleidingen tot sportarts, klinisch neuropsycholoog en arts voor verstandelijk gehandicapten, een aanwijzing op grond van artikel 7 Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzing dateert van 30 juni 2015 en heeft als kenmerk 776201-137544-MC.
Op de beschikbaarheidbijdrage zijn titel 4.2 ('subsidies') en 4.4 ('bestuursrechtelijke geldschulden') van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG van toepassing. De beschikbaarheidbijdrage wordt beschikbaar gesteld uit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) en het Fonds langdurige zorg (Flz).
1 Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt, tenzij anders vermeld, verstaan onder:
1.1 Medische (vervolg) opleidingen
De (medische) vervolgopleidingen waarop deze beleidsregel van toepassing is, zijn te verdelen in twee categorieën:
1.2 Vervolgopleidingen tot (medisch) specialist
De vervolgopleidingen tot (medisch) specialist zijn:
-
De 28 erkende medisch specialismen: anesthesiologie, cardiologie, cardio-thoracale chirurgie, dermatologie en venerologie, heelkunde, interne geneeskunde, keel-neus-oorheelkunde, kindergeneeskunde, klinische genetica, klinische geriatrie, longziekten en tuberculose, maag-darm-leverziekten, medische microbiologie, neurochirurgie, neurologie, nucleaire geneeskunde1, obstetrie en gynaecologie, oogheelkunde, orthopedie, pathologie, plastische chirurgie, psychiatrie, radiologie, radiotherapie, reumatologie, revalidatiegeneeskunde, sportgeneeskunde en urologie;
-
De technische zorg specialismen: klinische chemie, klinische fysica en ziekenhuisfarmacie;
-
De tandheelkundige specialismen: orthodontie en kaakchirurgie;
-
De overige specialismen: arts voor verstandelijk gehandicapten, SEH-arts, huisarts, specialist ouderengeneeskunde en verslavingsarts;
-
Gezondheidszorgpsycholoog, klinisch neuropsycholoog, klinisch psycholoog en psychotherapeut;
-
Verpleegkundig specialist in de ggz.
1.3 Ziekenhuisopleidingen
De vervolgopleidingen tot gespecialiseerd verpleegkundige en medisch ondersteunend personeel zijn:
-
Deskundige infectiepreventie, gipsverbandmeester en gespecialiseerd verpleegkundigen, te weten: IC-verpleegkundige, IC-neonatologieverpleegkundige, IC-kinderverpleegkundige, kinderverpleegkundige, dialyseverpleegkundige, oncologieverpleegkundige2, SEH-verpleegkundige en obstetrie-verpleegkundige;
-
Operatieassistent, anesthesiemedewerker, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant en klinisch perfusionist.
1.4 Opleidende zorgaanbieder
De zorgaanbieder die door de daartoe bevoegde instantie is erkend voor het verzorgen van een (deel van een) (medische) vervolgopleiding.
1.5 Beschikbaarheidbijdrage
Bijdrage als bedoeld in artikel 56a Wmg.
1.6 Subsidiabele opleidingsplaats
Een opleidingsplaats die in aanmerking komt voor een subsidie.
1.7 Minister
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1.8 Fte
Full time equivalent (voltijdse plaats).
1.9 Startmoment van de opleiding
Het startmoment van de opleiding is dat moment waarop de (medisch) specialist in opleiding met zijn opleiding begint.
1.10 Jaar t
Jaar t is het lopende subsidiejaar waarin de opleiding plaatsvindt.
1.11 Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa
Het Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa omschrijft de uniformeprocedure die gehanteerd wordt ten aanzien van de verstrekking van alle beschikbaarheidbijdragen door de NZa. Dit kader is ook van toepassing op de beschikbaarheidbijdrage voor de (medische) vervolgopleidingen. In enkele gevallen geldt een uitzondering op de uniforme procedure. Deze uitzondering staat dan omschreven in deze beleidsregel.
Begripsbepalingen vervolgopleiding tot (medisch) specialist
Artikel 1.12 tot en met 1.23 beschrijven de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist zoals genoemd in artikel 1.2.
1.12 Opleidingen met een vooropleiding
-
Om de opleidingen longziekten en tuberculose, maag-, darm- en leverziekten, cardiologie, klinische geriatrie of reumatologie te mogen volgen, dient de (medisch) specialist in opleiding tevens de vooropleiding interne geneeskunde te volgen.
-
Om de opleidingen orthopedie, urologie en plastische chirurgie te mogen volgen, dient de (medisch) specialist in opleiding tevens de vooropleiding heelkunde te volgen.
1.13 Instroomplaats
Opleidingsplaats voor (medisch) specialist in opleiding die:
-
In het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist begint op een subsidiabele opleidingsplaats, of;
-
Voorafgaand aan het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een niet-subsidiabele opleidingsplaats, maar in jaar t alsnog op een subsidiabele instroomplaats de opleiding vervolgt.
1.14 Doorstroomplaats
Opleidingsplaats voor (medisch) specialist in opleiding die:
-
In een eerder jaar met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een subsidiabele instroomplaats of;
-
In het jaar t met een vervolgopleiding tot (medisch) specialist is begonnen op een subsidiabele instroomplaats en om inhoudelijke redenen in jaar t doorstroomt naar een andere opleidende zorgaanbieder.
1.15 Instroomjaar
Het kalenderjaar (jaar t) waarin de (medisch) specialist in opleiding start met de opleiding op een subsidiabele opleidingsplaats.
1.16 Boventallige (medisch) specialist in opleiding
Een boventallige (medisch) specialist in opleiding is iemand die wordt opgeleid voor eigen rekening, voor rekening van de opleidende zorgaanbieder of voor rekening van derden. Deze (medisch) specialist in opleiding is niet subsidiabel en de zorgaanbieder kan voor deze (medisch) specialist in opleiding geen beschikbaarheidbijdrage ontvangen.
1.17 Registratiecommissies voor medische specialismen
De registratiecommissies voor medische specialismen zijn:
-
Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG);
-
Stichting Opleiding Klinisch Fysicus (OKF);
-
Specialisten Registratiecommissie (SRC) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP);
-
Registratiecommissie van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC);
-
Registratiecommissie Tandheelkundig Specialismen (RTS) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT);
-
Commissie Registratie en Toezicht (CRT) van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt);
-
Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV) van de Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN).
1.18 Erkennende opleidingsinstituten voor medische specialismen
De opleidingsinstituten zijn instituten die erkenningen afgeven aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2.
-
De RGS van de KNMG geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub a en d.
-
De Stichting OKF geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, klinische fysica.
-
De SRC van de KNMP geeft erkenningen af aan de opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, ziekenhuisfarmacie.
-
De Registratiecommissie van de NVKC geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub b, klinische chemie.
-
De RTS van de KNMT geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub c.
1.19 Erkennende opleidingsinstituten voor ggz-opleidingen
-
De daartoe bevoegde instantie geeft erkenningen af aan de opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van opleidingen als genoemd in artikel 1.2 sub e.
-
De RSV van V&VN geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van de opleiding als genoemd in artikel 1.2 sub f.
1.20 Werkgevers voor specifieke opleidingen
Voor enkele opleidingen geldt dat de (medisch) specialist in opleiding niet in dienst is bij een opleidende zorgaanbieder, maar bij een stichting die verantwoordelijk is voor het gehele proces van de beschikbaarheidbijdrage en financiering van de opleiding. Deze wordt in deze beleidsregel beschouwd als opleidende zorgaanbieder en is verantwoordelijk voor het gehele proces van aanvragen van de beschikbaarheidbijdrage en financiering van deze opleidingen.
Deze stichtingen zijn:
-
De SBOH. De SBOH is de werkgever van huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten en verslavingsartsen in opleiding3.
-
De Stichting Beroepsopleiding tot Sportarts (SBOS). De SBOS is de werkgever van sportartsen in opleiding.
1.21 Opleidingsoverzicht
Overzicht uit het opleidingsregister van de per opleiding tot (medisch) specialist gerealiseerde opleidingsplaatsen per opleidende zorgaanbieder, uitgesplitst naar instroomplaatsen (medisch) specialist en doorstroomplaatsen (medisch) specialist.
1.22 Gerealiseerde opleidingsplaats
Het aantal uren dat de (medisch) specialist in opleiding feitelijk heeft besteed aan zijn opleiding. Hierbij gaan wij uit van de berekening zoals genoemd in artikel 4.3.
1.23 Verdeelplan
Overzicht van de verdeling van het maximaal aantal instroomplaatsen en bijbehorende fte voor de vervolgopleidingen tot (medisch) specialist per specialisme per opleidende zorgaanbieder, zoals dat is opgesteld door de Minister.
Begripsbepalingen ziekenhuisopleidingen
In de artikelen 1.24 tot en met 1.28 zijn de begripsbepalingen beschreven die van toepassing zijn op de ziekenhuisopleidingen als genoemd in artikel 1.3.
1.24 Instroomplaats
Opleidingsplaats voor een natuurlijk persoon die voor de eerste keer aanvangt met een volledige ziekenhuisopleiding bij een opleidende zorgaanbieder.
1.25 Gediplomeerde
Natuurlijk persoon die met goed gevolg een volledige ziekenhuisopleiding heeft voltooid bij een erkende opleidende zorgaanbieder en een diploma heeft van het CZO. Dit betreft alle ziekenhuisopleidingen.
1.26 Registratiecommissie voor ziekenhuisopleidingen
De registratiecommissie voor ziekenhuisopleidingen is het College Zorg Opleidingen (CZO).
1.27 Erkennend opleidingsinstituut voor ziekenhuisopleidingen
Het CZO geeft erkenningen af aan opleidende zorgaanbieders voor het verzorgen van ziekenhuisopleidingen als genoemd in artikel 1.3.
1.28 Opleidingsopgave van CZO
De NZa ontvangt van het CZO een opgave van het gerealiseerde aantal ingestroomde en gediplomeerde personen in jaar t uitgesplitst naar ziekenhuisopleidingen en door het CZO erkende zorgaanbieders.
TOELICHTING
Algemeen
Om zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz) beschikbaar te hebben, zijn (medische) vervolgopleidingen noodzakelijk. In het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG (een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 56a van de Wmg) zijn daarom de (medische) vervolgopleidingen aangewezen die in aanmerking kunnen komen voor een beschikbaarheidbijdrage (artikel 2 van het Besluit en onderdeel B, onder 1, van de bijlage bij het Besluit).
Het 'Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa' geldt als algemene beleidsregel voor meerdere beschikbaarheidbijdragen die de NZa verstrekt, waaronder de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen. Dit betekent dat de NZa in beginsel haar beleid uitvoert volgens dit uniform kader, tenzij deze beleidsregel iets anders voorschrijft.
Artikelsgewijs
Artikel 1.12
Door middel van onderstaand voorbeeld wordt de vooropleiding uitgelegd:
De afdeling 'maag-darm-leverziekten' (mdl) verzorgt de opleiding tot mdl-arts. De opleiding tot mdl-arts duurt zes jaar en bestaat uit twee jaar (voor)opleiding interne geneeskunde en vier jaar (eind)opleiding mdl. Dit betekent dat de (medisch) specialist in opleiding niet de volledige opleiding interne geneeskunde dient af te ronden, maar twee jaar van deze opleiding volgt.
De vooropleiding hoeft niet per definitie voorafgaand aan de 'eindopleiding' te worden gevolgd.
Artikel 1.14 sub b
Als een (medisch) specialist in opleiding om inhoudelijke redenen doorstroomt naar een andere opleidende zorgaanbieder, wordt dit vastgelegd bij de desbetreffende registratiecommissie. Een (medisch) specialist in opleiding op een doorstroomplaats kan niet worden vervangen.
Artikel 3
Deze beleidsregel is van toepassing op alle erkende opleidendezorgaanbieders die de (medische) vervolgopleidingen verzorgen.
Artikel 4.1
-
Nadat de NZa een aanvraag heeft ontvangen van een erkende opleidende zorgaanbieder, beoordeelt zij deze en geeft beschikkingen af. De NZa geeft afzonderlijke beschikkingen af voor opleidingen die bekostigd worden uit het Zvf (vanuit de Zvw gefinancierde opleidingen) en het Flz (vanuit de Wlz gefinancierde opleidingen). De beschikbaarheidbijdrage wordt per kalenderjaar verstrekt.
-
De (medisch) specialist in opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten, specialist ouderengeneeskunde, gezondheidszorgpsycholoog voor gehandicaptenzorg en verpleeghuizen, klinisch psycholoog voor gehandicaptenzorg en psychotherapeut voor gehandicaptenzorg worden bekostigd uit het Flz. De andere in het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG genoemde opleidingen worden bekostigd uit het Zvf.
Artikel 4.2
Alleen opleidende zorgaanbieders die erkend zijn, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidbijdrage. Een opleidende zorgaanbieder ontvangt van een registratiecommissie een erkenning om een vervolgopleiding tot (medisch) specialist te verzorgen. Het college van de betreffende registratiecommissie stelt eisen aan een opleiding en de betreffende registratiecommissie controleert of opleidende zorgaanbieders zich hieraan houden.
Artikel 4.3
Alleen de uren waarin een (medisch) specialist in opleiding is, vallen onder de beschikbaarheidbijdrage. Stel dat een arts in opleiding meer uren werkt dan hij/zij in opleiding is, bijvoorbeeld bij een parttime opleiding maar met een volledige deelname in het dienstenrooster, dan tellen deze extra uren naast de parttime-opleidingsuren niet mee in het gerealiseerde aantal fte.
Enkele rekenvoorbeelden voor het berekenen van fte's:
Pieter is in een jaar fulltime in opleiding tot cardioloog in een UMC. Pieter is daar in dienst. Voor de fte bepaling in een UMC wordt een werkweek van 36 uur voor een AIOS gehanteerd. De tweede helft van het jaar (dat staat gelijk aan 0,5 jaar) doet Pieter zijn opleiding in een algemeen ziekenhuis, waar de cao een werkweek voor een AIOS van 38 uur omvat. De cao van het ziekenhuis waar Pieter in dienst is (het UMC met een 36-urige werkweek), blijft gedurende zijn opleidingsjaar leidend voor de fte berekening. De berekening van het aantal gerealiseerde fte voor het hele jaar is als volgt:
0,5 * 36/36 = 0,5 fte voor het eerste half jaar
0,5 * 36/36 = 0,5 fte voor het tweede half jaar
Totaal voor het jaar = 1 fte
Nog een rekenvoorbeeld:
Jantine is 1 september 2020 gestart met haar opleiding tot klinisch psycholoog. Ze heeft in 2020 voor 4 maanden opleiding gevolgd, dat staat gelijk aan 0,33 jaar. Ze is voor 32 uur per week in dienst, maar wordt 27 uur per week opgeleid (dit is het maximum conform het opleidingsregister). Uit de geldende cao blijkt dat een fulltime plaats 36 uur omvat. Het aantal fte dat voor Jantine in de aanvraag ingevuld mag worden is dan:
0,33 * 27 / 36 = 0,25 fte
Nog een rekenvoorbeeld:
Hans is in een jaar fulltime in opleiding tot cardioloog in een algemeen ziekenhuis. Hans is daar in dienst. Voor de fte bepaling in een algemeen ziekenhuis wordt een werkweek van 38 uur voor een AIOS gehanteerd. De tweede helft van het jaar (dat staat gelijk aan 0,5 jaar) zet Hans zijn opleiding voort in een UMC, waar de cao een werkweek van 36 uur voor een AIOS omvat. De cao van het ziekenhuis waar Hans in dienst is (het algemeen ziekenhuis met een 38-urige werkweek), blijft gedurende zijn opleidingsjaar leidend voor de fte berekening. De berekening van het gerealiseerde aantal fte voor het hele jaar is als volgt:
0,5 * 38/38 = 0,5 fte voor het eerste half jaar
0,5 * 38/38 = 0,5 fte voor het tweede half jaar
Totaal voor het jaar = 1 fte
Artikel 4.5 sub e
Het is mogelijk om een boventallige doorstromer aan een instroomplaats toe te wijzen. Vanaf het moment dat de boventallige doorstromer is toegewezen aan een rechtmatige instroomplaats, kan deze persoon na afloop van dat jaar subsidiabel doorstromen. Dit moet bij de betreffende registratiecommissie kenbaar gemaakt en geregistreerd worden.
Artikel 4.5 sub f
Een aanvraag mag alleen worden ingediend door de opleidende zorgaanbieder bij wie de (medisch) specialist in opleiding geregistreerd staat volgens de registratiecommissie.
Artikel 4.7 Fusie en overname
Hieronder vindt u twee voorbeelden van een fusie tussen twee opleidende zorgaanbieders9, waaruit duidelijk wordt hoe de opleidende zorgaanbieders de aanvragen in moeten dienen in geval van fusie/overname en hoe de NZa beschikkingen afgeeft.
Voorbeeld 1:
Zorgaanbieder A (NZa-nummer 100) en zorgaanbieder B (NZa-nummer 150) fuseren op 10 juli 2020 tot zorgaanbieder C (NZa-nummer 200). Zij dienen als volgt aanvragen in:
-
Verlening 2020
Beide zorgaanbieders dienen een aanvraag in voor hun eigen beschikbaarheidbijdrage. Vóór 1 oktober 2019 dient zorgaanbieder A een aanvraag in tot verlening onder NZa-nummer 100 en zorgaanbieder B onder NZa-nummer 150. De NZa geeft op basis van deze aanvragen een beschikking af.
-
Vaststelling 2020
Beide zorgaanbieders dienen een aanvraag in voor hun eigen beschikbaarheidbijdrage. Vóór 1 juni 2021 dient zorgaanbieder A een aanvraag in tot vaststelling onder NZa-nummer 100 en zorgaanbieder B onder NZa-nummer 150. De NZa geeft op basis van deze aanvragen een beschikking af.
-
Verlening 2021 (en verdere verleningen)
De gefuseerde zorgaanbieder C dient vóór 1 oktober 2020 een aanvraag in onder NZa-nummer 200. De NZa geeft op basis van deze aanvraag één beschikking af.
-
Vaststelling 2021 (en verdere vaststellingen)
Zorgaanbieder C dient vóór 1 juni 2022 een aanvraag in onder NZa-nummer 200. De NZa geeft op basis van deze aanvraag één beschikking af.
Voorbeeld 2:
Zorgaanbieder A (NZa-nummer 300) en zorgaanbieder B (NZa-nummer 350) fuseren op 1 januari 2020 tot zorgaanbieder C (NZa-nummer 400).
Zij dienen als volgt aanvragen in:
-
Verlening 2020 (en verdere verleningen)
De gefuseerde zorgaanbieder C dient vóór 1 oktober 2019 een aanvraag in onder NZa-nummer 400. De NZa geeft op basis van deze aanvraag één beschikking af.
-
Vaststelling 2019
Beide zorgaanbieders dienen een aanvraag in voor hun eigen beschikbaarheidbijdrage. Vóór 1 juni 2020 dient zorgaanbieder A een aanvraag in onder NZa-nummer 300 en zorgaanbieder B onder NZa-nummer 350. De NZa geeft op basis van deze aanvragen een beschikking af.
-
Vaststelling 2020 (en verdere vaststellingen)
De gefuseerde zorgaanbieder C dient vóór 1 juni 2021 een aanvraag in onder NZa-nummer 400. De NZa geeft op basis van deze aanvraag één beschikking af.
Artikel 4.8
Het vergoedingsbedrag van de (medisch) specialist is gedurende de gehele opleiding gekoppeld aan het hoofdspecialisme. Voorbeeld: een psychiater in opleiding is in het kader van zijn of haar opleiding drie maanden in opleiding bij de afdeling neurologie. Bij het berekenen van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage wordt het aantal gerealiseerde fte vermenigvuldigd met het vergoedingsbedrag van de opleiding psychiatrie. Ook voor de drie maanden dat de psychiater in opleiding bij de afdeling neurologie in opleiding is, moet bij de berekening van het aantal gerealiseerde fte worden uitgegaan van het vergoedingsbedrag dat hoort bij psychiatrie.
Artikel 5
-
De NZa streeft er naar om de aanvraagformulieren uiterlijk vijf weken voor het verstrijken van de deadline te publiceren. De aanvrager dient het formulier tijdig en volledig in te vullen. Het is daarbij belangrijk dat de aanvrager de toelichting zorgvuldig leest, zodat de NZa een complete aanvraag ontvangt. De aanvrager gebruikt één formulier voor alle (medische) vervolgopleidingen gefinancierd uit het Zorgverzekeringsfonds en uit het Fonds langdurige zorg. Het formulier is voor zowel de opleidingen tot (medisch) specialist als de ziekenhuisopleidingen.
-
De aanvraag is volledig als het formulier helemaal is ingevuld. De bestuursverklaring is rechtsgeldig wanneer deze is ondertekend door de Raad van Bestuur of bevoegde vertegenwoordiger van de opleidende zorgaanbieder. U kunt de volledige procedure voor het aanvragen van de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen teruglezen op de informatiekaart 'Aanvraagproces beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen', te vinden op https://puc.overheid.nl/nza.
-
De deadline voor de verlening van de beschikbaarheidbijdrage is 1 oktober van jaar t-1. De NZa neemt, conform de Algemene wet bestuursrecht, ook aanvragen die vanaf 1 oktober van jaar t-1 tot en met en 31 december van jaar t zijn ingediend, in behandeling. Zorgaanbieders die een aanvraag hebben ingediend in die periode en waarvan deze aanvraag vervolgens wordt gehonoreerd, komen niet voor bevoorschotting in aanmerking. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 Awb, kan de NZa hiervan afwijken.
-
Met de verleningsbeschikking ontvangt de opleidende zorgaanbieder een voorlopige aanspraak op de beschikbaarheidbijdrage voor het verzorgen van de (medische) vervolgopleidingen.
Artikel 6.1
De Minister legt jaarlijks het maximum aantal instroomplaatsen (in personen en fte) voor opleidingen tot (medisch) specialist per specialisme per opleidende zorgaanbieder vast in het verdeelplan. De NZa toetst de individuele aanvragen van opleidende zorgaanbieders aan het verdeelplan. Wanneer de aanvraag het maximum aantal opleidingsplaatsen (medisch) specialist per opleiding van de opleidende zorgaanbieder in het verdeelplan overschrijdt, zal de NZa deze overschrijding afwijzen. Uitzondering hierop vormen de (opleidingen met een) vooropleidingen.
Artikel 6.2
Bij het berekenen van de beschikbaarheidbijdrage worden de instroomplaatsen (medisch) specialisten van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding niet meegenomen, omdat van tevoren niet duidelijk is waar de vooropleiding wordt gevolgd. Dit betekent dat de instroomplaatsen (medisch) specialist van vooropleidingen en opleidingen met een vooropleiding niet worden bevoorschot gedurende het jaar. De realisatie van deze instroomplaatsen berekent en verrekent de NZa bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage na afloop van het jaar waarin de vooropleiding of de opleiding met een vooropleiding is verzorgd.
Artikel 6.4
Het salaris van de (medisch) specialist in opleiding of de medisch beroepsbeoefenaar wordt betaald door het ministerie van Defensie. Bij de aanvraag tot verlening voor de medisch specialist in opleiding geeft de opleidende zorgaanbieder per specialisme het aantal personen en fte's op dat wordt opgeleid voor Defensie. De beschikbaarheidbijdrage voor deze aios zal worden verleend op het aantal fte maal het vergoedingsbedrag minus een salariscomponent.
Artikel 6.7
Om recht te doen aan de verschillen in kosten tussen kleine en grote instellingen, met kleine en grote aantallen opleidelingen, wordt voor de ggz-opleidingen gebruik gemaakt van drie staffels. Het gaat om de volgende opleidingen: de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychiater in de ggz, klinisch geriater in de ggz, de verpleegkundig specialist in de ggz. De staffel geldt per opleiding.
Een zorgaanbieder ontvangt voor de eerste 10 fte opleidelingen van één van bovengenoemde opleidingen het vergoedingsbedrag uit de eerste staffel, vanaf 10 tot en met 23 fte opleidelingen het vergoedingsbedrag uit de tweede staffel en boven 23 fte opleidelingen het vergoedingsbedrag uit de derde staffel.
Drie voorbeelden:
-
Een zorgaanbieder die 15,2 fte gezondheidszorgpsycholoog opleidt, ontvangt 10 keer het vergoedingsbedrag voor de gezondheidszorgpsycholoog uit de eerste staffel en 5,2 keer het vergoedingsbedrag uit de tweede staffel.
-
Een zorgaanbieder die 8 fte gezondheidszorgpsycholoog opleidt en 4 fte verpleegkundig specialist in de ggz, ontvangt acht keer het vergoedingsbedrag uit de eerste staffel voor de gezondheidszorgpsycholoog en vier keer het vergoedingsbedrag uit de eerste staffel voor de verpleegkundig specialist in de ggz.
-
Een zorgaanbieder die 34 fte gezondheidszorgpsycholoog opleidt, ontvangt 10 keer het vergoedingsbedrag voor de gezondheidszorgpsycholoog uit de eerste staffel, 13 keer het vergoedingsbedrag voor de gezondheidszorgpsycholoog uit de tweede staffel en 11 keer het vergoedingsbedrag voor de gezondheidszorgpsycholoog uit de derde staffel.
Artikel 6.8
-
Voor indexering van de vergoedingsbedragen voor de opleiding tot medisch specialist en de ziekenhuisopleidingen wordt de verhouding aangehouden van 70% van de index voor de personele kosten en 30% van de index voor de materiële kosten.
-
Voor indexering van de vergoedingsbedragen voor de ggz-opleidingen wordt de verhouding aangehouden van 72% van de index voor personele kosten, 21% van de index voor de materiële kosten en 7% van de index voor het NHC-deel.
-
Voor de vergoedingsbedragen voor de opleiding tot huisarts, specialist ouderengeneeskunde en arts verstandelijk gehandicapten wordt de verhouding gehanteerd van 93% van de index voor de personele kosten en 7% van de index voor de materiële kosten.
De index voor de personele kosten is gebaseerd op het percentage dat de overheid vaststelt: de overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (ova). Het Centraal Planbureau berekent het percentage op basis van de cao's en loonkostenontwikkeling in de markt.
De index voor de materiële kosten is gebaseerd op het prijsindexcijfer particuliere consumptie uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau.
De index voor de nhc is vastgesteld op 2,5 % volgens de beleidsregel 'Normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) gespecialiseerde ggz, forensische zorg en langdurige zorg'.
De vergoedingsbedragen worden afgerond op een veelvoud van 100 euro.
Artikel 7.1
De NZa ontvangt van het CZO voor de verlening van jaar t een overzicht met opleidingsgegevens van het jaar t-2. Dit overzicht wordt in februari van jaar t-1 door het CZO opgesteld over het voorgaande subsidiejaar. In dit overzicht staat per opleidende zorgaanbieder voor welke ziekenhuisopleiding(en) zij in aanmerking komt voor een beschikbaarheidbijdrage. De opleidende zorgaanbieder dient een aanvraag in voor de ziekenhuisopleidingen.
Artikel 7.2
De NZa verleent een beschikbaarheidbijdrage voor instroomplaatsen en gediplomeerden van ziekenhuisopleidingen wanneer deze zijn opgenomen in de opleidingsopgave van het CZO van jaar t-2.
Met de beschikking ontvangt de opleidende zorgaanbieder een verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor het bekostigen van de instromers en gediplomeerden. Het opleidingsoverzicht van het CZO wordt voor de verlening opgesteld over jaar t-2. Dit betekent dat de subsidie voor instromers en gediplomeerden niet in het opleidingsjaar zelf wordt ontvangen, maar een of twee jaar erna, afhankelijk van het moment van ontvangst van het diploma. Dit wordt in figuur 1 en met het voorbeeld toegelicht:
CZO
Realisatiecijfers 2019
|
CZO
Realisatiecijfers 2020
|
CZO
Realisatiecijfers 2021
|
CZO
Realisatiecijfers 2022
|
|
VA19
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VA20
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VE21
|
|
|
|
|
|
VA21
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VE22
|
|
|
|
|
|
VA22
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VE23
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
Figuur
1. Schematische weergave verlening en vaststelling ziekenhuisopleidingen
Voorbeeld:
Figuur 1 laat het verband zien tussen de ontvangst van de gegevens van het CZO door de NZa en het verlenen van de beschikbaarheidbijdrage voor ziekenhuisopleidingen:
-
De verlening 2022 vindt plaats in oktober 2021.
-
De meest recente realisatiecijfers in oktober 2021 zijn de realisatiecijfers over het jaar 2020. Deze cijfers ontvangt de NZa in februari 2021 van het CZO.
-
2022 = jaar t.
-
2020 = jaar t-2.
Artikel 8.1
Opleidende zorgaanbieders worden gedurende het jaar tot 85% bevoorschot zodat het merendeel van de opleidende zorgaanbieders na afloop van het jaar zo min mogelijk hoeft terug te betalen.
Artikel 8.3
De opleidende zorgaanbieder kan met de verleningsbeschikking op grond van artikel 56a WMG een beschikbaarheidbijdrage in rekening brengen bij Zorginstituut Nederland door het formulier 'Opgave Bankrekeningnummer beschikbaarheidbijdrage' van Zorginstituut Nederland in te vullen en naar het Zorginstituut op te sturen, met een kopie van de verleningsbeschikking en een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel (niet ouder dan 3 maanden) waaruit de tekenbevoegdheid van de ondertekenaar blijkt bijgevoegd.
Zorginstituut Nederland is de beheerder van het Zvf en het Flz en is verantwoordelijk voor het verzorgen van de betalingen.
Artikel 9.1
Vanwege het grote belang van tijdig indienen, kan de NZa een kortingsmethodiek hanteren indien de aanvraag voor vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage niet tijdig en/of niet compleet wordt ingediend. De kortingsmethodiek staat beschreven in het 'Uniform kader beschikbaarheidbijdrage NZa'.
Artikel 9.3
Het verleende bedrag exclusief ziekenhuisopleidingen is bepalend voor de grens van €125.000.
Voorbeeld:
Zorgaanbieder A leidt twee (medisch) specialisten op die in september starten met de opleiding. Zorgaanbieder A krijgt bij de verlening 2 fte verleend, dat boven de € 125.000 uitkomt. Bij de vaststelling valt het bedrag lager dan € 125.000 uit, omdat de (medisch) specialisten halverwege het subsidiejaar gestart zijn. Zorgaanbieder A dient wel een assurance-rapport aan te leveren omdat het verleende bedrag hoger is dan € 125.000.
Als een opleidende zorgaanbieder een aanvraag tot vaststelling doet van een beschikbaarheidbijdrage voor zowel een vervolgopleiding tot (medisch) specialist als een ziekenhuisopleiding, telt het bedrag in de verleningsbeschikking voor de ziekenhuisopleiding niet mee voor het bepalen van de grens van € 125.000. Vanaf deze grens moet er een assurance-rapport worden aangeleverd. Zie de volgende voorbeelden met fictieve bedragen:
-
Zorgaanbieder A vraagt een beschikbaarheidbijdrage aan voor één aios cardiologie en ontvangt hiervoor een verleningsbedrag van € 150.000. Zorgaanbieder A moet vervolgens voor de vaststelling een assurance-rapport aanleveren.
-
Zorgaanbieder B vraagt een beschikbaarheidbijdrage aan voor één aios psychiatrie en voor meerdere seh-verpleegkundigen in opleiding vanuit de ziekenhuisopleidingen. Zorgaanbieder B ontvangt voor de aios psychiatrie een verleningsbedrag van € 100.000 en voor de ziekenhuisopleidingen een verleningsbedrag van € 200.000. De totale aanvraag verlening is € 300.000. Zorgaanbieder B hoeft voor de vaststelling geen assurance-rapport aan te leveren, omdat ziekenhuisopleidingen niet meetellen voor de eis om een assurance-rapport aan te leveren vanaf € 125.000.
-
Zorgaanbieder C vraagt een beschikbaarheidbijdrage aan voor meerdere seh-verpleegkundigen in opleiding vanuit de ziekenhuisopleidingen en ontvangt hiervoor een verleningsbedrag van € 300.000. Zorgaanbieder C hoeft voor de vaststelling geen assurance-rapport aan te leveren, omdat ziekenhuisopleidingen niet meetellen voor de eis om een assurance-rapport aan te leveren vanaf € 125.000.
Artikel 10.1
De NZa houdt bij de vaststelling van de definitieve beschikbaarheidbijdrage van de opleidingen tot (medisch) specialist rekening met het verdeelplan, waarbij;
-
Opleidingen niet altijd per 1 januari van het jaar beginnen; (medische) specialisten in opleiding kunnen ook gedurende het jaar met de opleiding starten. Daarnaast kan het voorkomen dat een opleidende zorgaanbieder minder instroomplaatsen (medisch) specialist heeft gerealiseerd dan voorafgaand aan het jaar is aangevraagd;
-
Gedurende het jaar (medische) specialisten in opleiding die een doorstroomplaats (medisch) specialist bezetten, kunnen wisselen van opleidende zorgaanbieder volgens de regels van de registratiecommissies. Deze wijzigingen moeten vooraf worden doorgegeven aan desbetreffende registratiecommissie. De wijzigingen worden na afloop van jaar t door de NZa verwerkt bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage.
-
De NZa heeft geen beschikking afgegeven voor de verlening van de beschikbaarheidbijdrage van de vooropleidingen en de opleidingen met een vooropleiding. Daarom vindt de bekostiging van deze opleidingen volledig achteraf plaats.
-
Bij enkele (medische) vervolgopleidingen is het toegestaan dat een (medisch) beroepsbeoefenaar in opleiding met de eindopleiding begint en op een later moment start met de vooropleiding. Als uit het opleidingsschema van de (medisch) specialist in opleiding blijkt dat hij/zij begint met de eindopleiding, dan kan de beschikbaarheidbijdrage alleen worden verstrekt aan de opleidende zorgaanbieder die de instroomplaats (medisch) specialist toegewezen heeft gekregen.
Artikel 10.2 sub e
Bij de aanvraag tot vaststelling voor de medisch specialist in opleiding geeft de opleidende zorgaanbieder per specialisme het aantal personen en fte's op dat wordt opgeleid voor Defensie. De beschikbaarheidbijdrage voor deze aios zal worden vastgesteld op het aantal fte maal het vergoedingsbedrag minus een salariscomponent.
Bij de aanvraag tot vaststelling voor ziekenhuisopleidingen geeft de opleidende zorgaanbieder per zorgopleiding het aantal instromers en/of gediplomeerden op dat wordt opgeleid voor Defensie. De beschikbaarheidbijdrage voor deze opleideling zal worden vastgesteld op het aantal instromers en/of gediplomeerden voor Defensie maal het vergoedingsbedrag minus een salariscomponent.
De NZa berekent de salariscomponent op basis van de op 1 januari geldende cao van jaar t, rekening houdend met de wettelijke premies, heffingen en pensioenpremies.
Artikel 10.4
Zodra de vergoedingsbedragen bekend zijn, publiceert de NZa de vergoedingen per opleiding op https://puc.overheid.nl/nza.
De vergoedingsbedragen voor de gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychiater in de ggz, klinisch geriater in de ggz, verpleegkundig specialist in de ggz, verslavingsarts, arts voor verstandelijk gehandicapten, huisarts en de specialist ouderengeneeskunde worden door de NZa vastgesteld en staan in Bijlage 1 van deze beleidsregel.
Periodiek worden de vergoedingsbedragen voor de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen herijkt. In de komende jaren voert de NZa kostenonderzoeken naar de (medische) vervolgopleidingen uit om de hoogte van de vergoedingsbedragen te kunnen herijken. Deze onderzoeken maken inzichtelijk welke kosten opleidende zorgaanbieders daadwerkelijk maken voor het verzorgen van opleidingen en welke activiteiten hierbij horen. Op basis daarvan kan bepaald worden wat passende vergoedingsbedragen zijn en vanaf welk jaar deze bedragen als grondslag worden gebruikt voor de berekening van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage. Bij kostenonderzoeken stelt de NZa in samenwerking met de betrokken organisaties in de verschillende sectoren de kostenbepalende aspecten van opleidingen vast, waarbij ook aandacht besteed wordt aan mogelijk meer opleidingsspecifieke kostenaspecten (bijvoorbeeld onbetaald verlof en eigen bijdragen van opleidelingen).
Artikel 11
De vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor ziekenhuisopleidingen kent hetzelfde proces als de vaststelling voor de beschikbaarheidbijdrage voor de vervolgopleiding tot (medisch) specialist. De NZa houdt bij de definitieve vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor ziekenhuisopleidingen rekening met de opleidingsopgave van het CZO.
De volledige procedure voor het aanvragen van de beschikbaarheidbijdrage voor ziekenhuisopleidingen staat beschreven op de informatiekaart 'Aanvraagproces beschikbaarheidbijdrage ziekenhuisopleidingen', te vinden op https://puc.overheid.nl/nza/.
Artikel 14
De beleidsregel is geldig voor de aanvragen tot verlening en vaststelling die gaan over het subsidiejaar 2022.