Onderwerp: Bezoek-historie

Nadere Regel Verantwoording bbaz 2020 compartimenten 1 en 2 – NR/REG-2033
Geldigheid:01-01-2020 t/m 31-12-2020Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Gelet op de artikelen 61, 62 en 68, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevoegd tot het stellen van regels op het gebied van informatie die benodigd is om de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (bbaz) te kunnen vaststellen.

1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Academische patiënt:

Patiënten die topreferente zorg ontvangen.

Academische zorg:

Het uitvoeren van topreferente zorg en innovatieve zorg, en de ontwikkeling van nieuwe vormen van diagnostiek en behandeling. De omschrijving van academische zorg is opgenomen in onderdeel B van de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG (Stb. 2012, 396).

Beschikbaarheidbijdrage:

Een bijdrage als bedoeld in artikel 56a van de Wmg.

Beschikbaarheidbijdrage academische zorg

Een beschikbaarheidbijdrage zoals bedoeld in de Beleidsregel 'Beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2020'.

Compartiment 1

Dit compartiment is bedoeld voor academische ziekenhuizen waarbij de topreferente zorg niet volledig wordt bekostigd via prestaties en tarieven.

Compartiment 2

Dit compartiment is bedoeld voor zorgaanbieders, niet zijnde academische ziekenhuizen, waarbij de topreferente zorg niet volledig wordt bekostigd via prestaties en tarieven.

DIS (DBC-Informatiesysteem)

Digitale databank zoals omschreven in de 'Regeling verplichte aanlevering minimale dataset medisch specialistische zorg (MDS)'.

Diagnosegroep

Een diagnosegroep is een classificatiesysteem van de combinatie diagnose en specialismecode. Het is een tabel afkomstig van de NFU en veelal gebaseerd op de ICD-10 classificatie. De tabel bevat 3135 regels en onderscheid 271 unieke groepen. Deze tabel is opgenomen in de bijlage 1 - diagnosegroepentabel bij deze nadere regel.

Meerkosten

Het verschil tussen de instellingsspecifieke kostprijzen van alle subtrajecten behorende bij academische patiënten (zoals geïdentificeerd volgens de patiëntgebonden labelsystematiek) en de referentie kostprijzen. Zowel de postieve als de negatieve verschillen dienen hier te worden meegenomen.

Ontvangers

De ontvangers van de bbaz die op basis van de toegangscriteria zoals opgenomen in artikel 5 van de beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2020 recht hebben op een beschikbaarheidbijdrage.

Ontwikkeling en Innovatie

Ontwikkeling en Innovatie hebben betrekking op het bedenken, uitproberen, systematisch uittesten en verspreiden van nieuwe behandelingen en vormen van diagnostiek. Het betreft uitsluitend die vormen van ontwikkeling en innovatie die steunen op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

Patiëntgebonden labels

Patiëntgebonden labels zijn zeven verschillende labels. Per label zijn variabelen bepaald die van toepassing kunnen zijn op een patiënt; valt een patiënt onder een van deze labels, dan is sprake van een academische patiënt. Dit zijn patiënten die topreferente zorg krijgen. De verdeling van academische patiënten over de ontvangers van de bbaz bepaalt vanaf 2020 de verdeling van het variabele deel van de bbaz over de ontvangers. Zie de toelichting bij deze regeling voor een omschrijving van de zeven patiëntgebonden labels.

Referentie kostprijzen

De landelijk gemiddelde kostprijzen berekend over 2019 van de DBC-zorgproducten die gekoppeld zijn aan deze subtrajecten gedeïndexeerd naar het niveau van 2018. In de referentie kostprijs zijn de kostprijzen van de huidige ontvangers van de bbaz meegewogen.

Topreferente zorg

Topreferente zorg is zeer specialistische patiëntenzorg die:

- gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is;

- vereist een infrastructuur waarbinnen vele disciplines op het hoogste deskundigheidsniveau samenwerken;

- is gekoppeld aan fundamenteel patiëntgericht onderzoek.

Variabel deel bbaz

Het variabele deel van de bbaz is het deel van de beschikbaarheidbijdrage dat de kosten van de behandelde academische patiënten dekt. Voor de verantwoording van het variabele deel is daarmee het aantal academische patiënten dat door de ontvangers behandeld werd in voorgaande jaren bepalend.

Vast deel bbaz

Het vaste deel van de bbaz is het deel van de beschikbaarheidbijdrage dat de kosten dekt voor het in stand houden van de kennis en infrastructuur voor het continue kunnen leveren van academische zorg.

2 Doel van de regeling

Deze regeling beoogt om op transparante wijze vast te leggen welke gegevens de ontvangers van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (bbaz) uit compartiment 1 en 2 verstrekken aan de NZa en hoe zij deze gegevens aan de NZa verstrekken.

De regeling legt vast op welke wijze ontvangers van de bbaz zich dienen te verantwoorden over het jaar 2020.

De verantwoording over het jaar 2020 heeft geen invloed op het bedrag dat de NZa vaststelt voor dat jaar.

3 Reikwijdte

Deze regeling is van toepassing op de ontvangers van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg uit compartiment 1 en 2.

4 Te verstrekken informatie

4.1 Procedure

De procedure voor het verantwoordingsjaar 2020 is als volgt:

1. Uiterlijk 1 maart 2021: de NZa levert over de jaren 2016 tot en met 2018 aan de ontvangers de volgende gegevens:

  1. Per jaar de onderliggende gebruikte data in een csv bestand.
  2. Toelichtingsdocument met daarin opgenomen:
    1. Per jaar, per label het aantal academische patiënten dat door hun instelling behandeld is.
    2. Per jaar het aantal geschoonde subtrajecten
    3. Specificatie van de kolomnamen van het csv-bestand.
  3. Per ontvanger de vulling van de DIS van de top 10 doorverwijzende ziekenhuizen

2. Uiterlijk 1 augustus 2021: de NZa levert de referentiekostprijzen aan de ontvangers van de BBAZ aan.

3. Uiterlijk 1 augustus 2021: de NZa levert het indexpercentage aan om de meerkosten van 2018 naar 2020 te kunnen indexeren.

4. Uiterlijk 1 oktober 2021: de ontvanger levert de informatie terug aan de NZa zoals uitgewerkt in artikel 4.2.1, lid 3 en artikel 4.2.2, lid 1.

5. Uiterlijk 1 november 2021: Bij eventuele onderverantwoording in eerste aanleg wordt door de betreffende ontvanger en de NZa onderzocht hoe met maatwerk de vergelijking tussen gerealiseerde kosten 2020 en de ontvangen beschikbaarheidbijdrage voor 2020 kan worden verbeterd.

6. Uiterlijk 1 november 2021: de NZa stelt de bbaz 2020 formeel vast conform de beleidsregel 'beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2020'.

4.2 Verantwoording

De jaarlijkse verantwoording vindt plaats aan de hand van de volgende twee onderdelen:

1. Patiëntgebonden labels

2. Ontwikkeling en Innovatie

4.2.1 Verantwoording patiëntgebonden labels:

De systematiek voor de verantwoording van de labels bestaat uit de volgende stappen:

1. De NZa berekent de score per label per ontvanger

2. De NZa verstuurt uiterlijk 1 maart 2021 de informatie via het uitwisselportaal naar de ontvanger zoals genoemd in paragraaf 4.1, lid 1.

3. De ontvanger levert uiterlijk 1 oktober 2021 de volgende gegevens aan:

Kwantitatief

  1. De kosten voor topreferente zorg betrekking hebbend op 2020, uitgedrukt in meerkosten op instellingsniveau.
  2. De meerkosten voor topreferente zorg betrekking hebbend op 2020, voor de vijf diagnosegroepen met de hoogste meerkosten.

In aanvulling op bovenstaande geldt:

Ad a) De ontvanger berekent de meerkosten op instellingsniveau als volgt:

  1. Selecteer alle subtrajecten (inclusief zorgtype 51) met bijbehorende zorgproducten en diagnosegroep o.b.v. het bestand zoals de NZa uitlevert op uiterlijk 1 maart conform artikel 4.1.1 die gekoppeld kunnen worden aan een academische patiënt.
  2. Hanteer de instellingspecifieke kostendragers die binnen het kostprijsmodel 20181 zijn gebruikt2.
  3. Bereken per subtraject de kostprijs door het zorgprofiel te vermenigvuldigen met de kostendragers (uit stap 2).
  4. Verminder de kostprijs van het subtraject (uit stap 3) met de gemiddelde (patiënt-gebonden) opbrengsten zoals verwerkt in het kostprijsmodel exclusief de opbrengsten kolom 'Beschikbaarheidsbijdrage academische component –TRF' 2018.
  5. Koppel via de zorgproductcode de referentiekostprijs3 die de NZa heeft opgeleverd aan de geselecteerde subtrajecten (uit stap 1).
  6. Aggregeer de instellingsspecifieke kosten (uit stap 4) en de referentiekosten (uit stap 5) op het niveau van de patiënt tot twee bedragen. Indien er sprake is van IC-activiteiten die al vergoed zijn via een IC-tarief, dienen deze opbrengsten in mindering gebracht te worden bij de patiënt.
  7. Aggregeer de meerkosten over alle patiënten tot de totale meerkosten van de instelling.
  8. Indexeer de meerkosten op instellingsniveau naar het niveau van 2020 op basis van de door de NZa uitgeleverde indexpercentages.

Ad b) De instelling bepaalt de top vijf diagnosegroep als volgt:

  1. Hanteer het bestand zoals berekend uit stap 5 (in onderdeel b) Bereken de totale instelingspecifieke kosten en de referentiekosten per diagnosegroep. De subtrajecten zijn gegroepeerd naar diagnosegroep volgens bijage diagnosegroepentabel.
  2. Selecteer de 5 hoogste bedragen om de top 5 van diagnosegroepen te bepalen en neem deze op in de verantwoording.
  3. Indexeer de meerkosten op instellingsniveau naar het niveau van 2020 op basis van de door de NZa uitgeleverde indexpercentages.

Scope

Bij het bepalen van de kosten voor de subtrajecten is de volgende scope van toepassing. Het gaat uitsluitend om verzekerde dbc-zorgproductie gerelateerd aan academische patiënten die zijn uitgeleverd door de NZa zoals bedoeld onder artikel 4.1 inclusief zorgtpe 51. De volgende zorg is uitgesloten bij het bepalen van meerkosten voor de patiënten:

  • Overig zorgproducten (o.a. kaakchirurgie)

  • Psychiatrie

  • Klinische genetica

  • Zorgprofielklassen dure geneesmiddelen en weesgeneesmiddelen met add-on indicatie en stollingsfactoren.

Kwalitatief

  1. Een inhoudelijke uitwerking op instellingsniveau van de activiteiten van de ontvanger gericht op academische patiëntenzorg.

 

4. De NZa controleert of de aanlevering van elke ontvanger compleet is; of alle informatie geleverd is zoals omschreven in lid 3, sub a en b van dit artikel.

5. De informatie wordt niet gebruikt om de bbaz voor het jaar 2020 te muteren, maar wel:

  1. door de NZa om de verantwoordings- en verdeelsystematiek waar nodig te verbeteren. Met betrokken partijen worden de uitkomsten en verklaringen periodiek besproken, waarin getoetst wordt of de systematiek verbeterd moet worden. Dit wordt dan opgenomen in de verantwoording van het daarop volgende jaar;

  2. door de ontvanger om zijn bedrijfsvoering waar nodig aan te passen;

  3. Een traject voor maatwerk in te zetten en op te starten wanneer er sprake is van onderverantwoording zoals beschreven in artikel 4.1.5.

4.2.2 Verantwoording ontwikkeling en innovatie

De verantwoording van ontwikkeling en innovatie (O&I) ziet er als volgt uit:

1. De ontvanger levert uiterlijk 1 oktober 2021 de volgende gegevens aan:

Kwantitatief

  1. De kosten voor ontwikkeling en innovatie betrekking hebbend op 2020, onderverdeeld naar de volgende categorieën:
  1. Innovatie gekoppeld aan de innovatiekalender van het ministerie van VWS

  2. Investeringen ten behoeve van innovatieve apparatuur en fysici

  3. (Nog) niet vergoede zorg

  4. Klinische research en randvoorwaardelijke voorzieningen

  5. Beschikbaarheid kennis en voorzieningen bij rampen, infecties en epidemieën

  6. Kennisdeling en consultatie

  7. Ontwikkeling kwaliteitsbeleid, richtlijnen en normeringen

  8. Databank-functie en big data-ontwikkeling

  9. Overkoepelende kosten

Kwalitatief

  1. Een inhoudelijke omschrijving van welke activiteiten per kostencategorie zijn uitgevoerd door de instelling in 2020, waarvan in elk geval categorie ix nader gespecificeerd wordt.

2. De NZa stelt vast dat elke ontvanger de informatie heeft aangeleverd.

3. De informatie wordt niet gebruikt om de bbaz te muteren, maar wel:

  1. door de NZa om de omschrijving van O&I en de te onderscheiden kostencategorieën te verbeteren;
  2. door de ontvangers om inzicht te krijgen in passendheid van de bbaz voor de kosten verbonden aan het in stand houden van academische zorg.
  3. Een traject voor maatwerk in te zetten en op te starten wanneer er sprake is van onderverantwoording zoals beschreven in artikel 4.2 lid 4.

De richtlijnen voor het opstellen van de verantwoording per categorie zoals opgenomen in artikel 4.2.2 lid 1 zijn verder uitgewerkt in de bijlage 2 – formulier huisspecifieke toelichting O&I en TRF 2020.

5 Accountantsrapport

De accountant doet onderzoek of bij het opstellen van de verantwoording van het vaste deel van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg, het van toepassing zijnde accountantsprotocol is gevolgd en dat de opgegeven bedragen in de verantwoording voor de beschikbaarheidbijdrage conform dit accountantsprotocol zijn bepaald.

De accountant rapporteert zijn bevindingen via een Rapport van feitelijke bevindingen gericht aan de NZa. Het accountantsprotocol is opgenomen als bijlage bij de nadere regel in bijlage 3 – accountantsprotocol vaste deel bbaz compartiment 1 en 2.

6 Intrekken oude regeling

Gelijktijdig met de inwerkintreding van deze regeling wordt de Regeling verantwoording bbaz 2019 nieuwe systematiek, met kenmerk NR/REG-1933, ingetrokken.

7 Toepasselijkheid voorafgaande regeling

De Regeling verantwoording bbaz 2019 nieuwe systematiek, met kenmerk NR/REG-1933, blijft van toepassing op gedragingen (handelen en nalaten) van zorgaanbieders die onder de werkingssfeer van die regeling vielen en die zijn aangevangen - en al dan niet beëindigd – in de periode dat die regeling gold.

8 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de regeling ingevolge artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wmg wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

9 Citeerregel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verantwoording bbaz 2020 compartimenten 1 en 2.

Nederlandse Zorgautoriteit,

dr. M.J. Kaljouw

voorzitter Raad van Bestuur

 

Toelichting

Voor de toelating tot, verdeling van en verantwoording over de bbaz geldt vanaf 2020 nieuw beleid. De behoefte aan nieuw beleid kwam voort uit de conclusie van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) in 2012 dat onduidelijk is waar de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (bbaz) aan wordt besteed en dat de transparantie en verantwoording rondom de bbaz onvoldoende is. In deze nadere regeling ligt vast hoe ontvangers uit het eerste en tweede compartiment zich over de ontvangen bbaz-vergoeding moeten verantwoorden. Voor de ontvangers uit het derde compartiment geldt een separate nadere regel. Per 2021 worden beide regelingen samengevoegd. De toelatingseisen en de verdelingssystematiek zijn vastgesteld middels de beleidsregel Beschikbaarheidbijdrage Academische Zorg 2020.

De bbaz wordt vooraf aan het kalenderjaar (t-1) verleend en achteraf (t+1) vastgesteld. De bbaz bestaat uit een vast en een variabel deel; ieder met een eigen verplichte verantwoordingsmethodiek. Het variabele deel is bedoeld voor de zorg aan academische patiënten voor zover de kosten daarvan niet vergoed wordt middels tarieven. Met het begrip ‘academische patiënt’ hebben de partijen een manier gevonden om het variabele deel van de bbaz transparant toe te kennen en de instellingen waarvoor de bbaz bedoeld is meetbaar te kunnen onderscheiden van de instellingen waar geen aanvullende subsidie in de vorm van de bbaz voor nodig is.

In deze nadere regel zijn zeven labels opgenomen op basis waarvan academische patiënten gescoord kunnen worden. In de beleidsregel BBAZ 2020 zijn acht labels opgenomen waarvan het wetenschapslabel niet in werking getreden is getreden. Het wetenschapslabel speel geen rol in de verantwoording over 2020 en is daarom niet opgenomen in deze nadere regel. Hierdoor ontbreekt in de verantwoording nog een element met betrekking tot de wetenschapsfunctie van de bbaz ontvangers. Over de rol en plek van wetenschap in de verdelings- en verantwoordingsystematiek vindt verdere afstemming plaats.

De omvang van het variabele deel per ontvanger is afhankelijk van het relatieve aandeel academische patiënten in het totaal aantal academische patienten voor alle ontvangers in hetzelfde compartiment.

Bij de verantwoording wordt gekeken hoeveel duurder de betreffende patiënten zijn ten opzichte van een referentiekostprijs. Het verschil ten opzichte van de referentie kostprijs wordt per individuele academische patiënt bepaald, waarbij niet alleen meerkosten worden meegenomen maar ook eventuele lagere kosten ofwel minderkosten. De referentie kostprijs wordt door de NZa bepaald op basis van kostprijzen van algemene én academische ziekenhuizen.

De NZa verstrekt de referentiekostprijzen aan de ontvangers rekeninghoudend met het ACM criteria (minimaal 5 instellingen met een volume van minimaal 10). De ontvangers zijn verplicht hun kostprijs hiermee te vergelijken.

Het vaste deel is bedoeld voor de infrastructuur, de kenniscomponent, en de ontwikkeling en innovatie die structureel nodig is voor het kunnen behandelen van een academische patiënt. Voor de verdeling van het vaste deel wordt gekeken hoe groot het relatieve aandeel is van de academische zorgomzet in het totaal van de academische zorgomzet van alle ontvangers. Voor de verantwoording over dit deel wordt niet naar omzet gekeken maar naar de relevante gerealiseerde kosten voor Ontwikkeling en Innovatie.

In de periode 2017-2021 is de verantwoordingssystematiek doorontwikkeld en zonodig verfijnd. Daarnaast is onderzocht of de verdeling van kosten over de negen kostencategorieën conform artikel 4.2.2 die de ontvangers zijn overeen gekomen nadere definitie of uitwerking behoeven, of dat er al sprake is van een uniforme toedeling van kosten.

De verantwoordingen over de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn inmiddels door alle ontvangers ingediend bij de NZa. Op basis van deze verantwoordingen zijn in overleg nadere afspraken gemaakt. Voor de verantwoording is door de NFU een detailinstructie opgesteld welke gehanteerd moet worden om vanuit de administratie kosten toe te delen aan de te onderscheiden kostencategorieën.

Ook de verantwoording over 2020 dient vanwege COVID alleen om van te leren. Oorspronkelijk was het wel de intentie dat er financieel zou worden afgerekend in geval van onderverantwoording. Ondanks dat er geen financiële afrekening volgt houdt deze regeling daadwerkelijk een verplichting in en dat de NZa de beoordeling met intentie doet als ware het een beoordeling mét financiële impact bij onderverantwoording. Als gevolg van het niet financieel afrekenen is de vaststelling van de bbaz gelijk aan de uitlevering van de NZa van 1 maart 2021.

Het percentage van 30% als het O&I-deel van de totale bbaz conform bestuurlijk overleg is een voorlopige. De verhouding 30%/70% wordt in het jaar 2022 tegen het licht gehouden en kan voor de periode erna worden aangepast. Als de optelling van categorie i t/m viii niet aansluit op het toegekende O&I deel (altijd rond de 30% van de beschikbaarheidsbijdrage heeft dit geen gevolgen voor de vaststelling in de transitieperiode. Het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling het verantwoordingsbedrag kunstmatig aan te laten sluiten op het vaste deel van de beschikbaarheidsbijdrage.

Onderdeel van de nieuwe systematiek is de verantwoording van de bbaz over het vaste en het variabele deel.

  • In 2021 zullen de ontvangers zich voor het vaste deel kwalitatief en financieel verantwoorden over de gemaakte kosten en uitgevoerde activiteiten in 2020.
  • Voor het variabele deel zullen de ontvangers zich in 2021 financieel en kwalitatief verantwoorden over de gemaakte kosten en uitgevoerde activiteiten in 2020.

 

De verantwoording is, conform het Plan van Aanpak zoals vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg van 21 december 2016, vastgelegd in deze regeling.

Hiervan geldt dat in de periode 2017-2019 de gekozen systematiek is getoetst op haar consequenties in onderling overleg tussen NZa, VWS en NFU, op basis van de door de NZa berekende patiënt labelscores en de door de ontvangers verstrekte verantwoording op het vaste en variabele deel.

Functionele beschrijving labels topreferente patiënt

Hieronder volgt een functionele omschrijving van de verschillende labels.

Algemeen:

De patiëntenpopulatie bestaat uit unieke patiënten voor wie binnen een bepaalde tijdspanne een dbc-zorgprestatie geopend is. Het gaat om geleverde zorg binnen academische ziekenhuizen, algemene ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen.

Er worden twee referentiegroepen onderscheiden:

  • referentiegroep 1: ontvangers van een BBAZ;
  • referentiegroep 2: overige instellingen.

 

Alle patiëntgebonden labels worden berekend per jaar, waarbij gekeken  wordt naar de openingsdatum van de dbc.

Label 1: behandelintensiteit

Stap 1: bereken profielzwaarte per traject in de DIS-data Gebruikt worden kostprijzen per activiteit voor onderlinge weging van alle voorkomende zorgactiviteiten binnen een traject. De activiteiten binnen de zorgprofielklassen 20, 89 en 99 worden hierbij uitgesloten. Behalve bij de zorgproductgroep 990027 medisch specialistische revalidatiezorg (MSRZ) en de hartrevalidatie worden ook activiteiten binnen zorgprofielklasse 14 uitgesloten. De profielzwaarte wordt alleen berekend voor dbc-zorgproducten die zowel door umc’s (en AvL) als niet-umc’s worden uitgevoerd. Voor dbczorgproducten die louter door umc’s worden uitgevoerd, wordt binnen de reguliere tariefberekening al een passend tarief bepaald.

Stap 2: bereken profielzwaarte-index per traject in de DIS-data We zetten per traject in de DIS-data de profielzwaarte af tegen de  landelijk gemiddelde profielzwaarte van datzelfde dbc-zorgproduct.

Stap 3: uitbijterbepaling  We definiëren trajecten als uitbijter bij meer dan twee  standaarddeviaties afwijking ten opzichte van het landelijk gemiddelde.  Deze trajecten worden beschouwd als hoog behandelintensief.  In deze laatste stap is een transformatie (natuurlijke logaritme)  toegepast op de berekende profielzwaarte. Zodoende wordt de  rechtsscheefheid in de verdeling van profielzwaarte tegengegaan en kan  een zo robuust en zuiver mogelijke standaarddeviatie worden bepaald.  Een (unieke) patiënt kan gedurende het jaar meerdere trajecten doorlopen. Wanneer bij één traject sprake is van hoge  behandelintensiteit, wordt de patiënt als hoog behandelintensief  geclassificeerd.

Alleen het aantal unieke patiënten die hieraan voldoen, per  zorgaanbieder worden geteld.

Label 3: unieke zorg

Per diagnose, zorgtype, specialisme en patiëntkenmerk wordt gekeken of de ontvangers meer dan 85% van de totale dbc’s aan zorg leveren. De volgende vier patiëntkenmerken worden daarbij achtereenvolgens bekeken:

  • Leeftijdsgroep
  • Geslacht
  • Sociaaleconomische status (SES)
  • Reistijd van huisadres tot hoofdvestiging van het ziekenhuis

 

Vervolgens wordt het aantal unieke patiënten per instelling geteld die volgens bovenstaande operationalisatie unieke zorg krijgen. Dit aantal wordt gedeeld door het totaal aantal unieke patiënten per instelling per jaar.

Label 4: multispecialistische zorg

Dit label identificeert patiënten die binnen een instelling zorg ontvangen van diverse poortspecialismen. Hierbij wordt gekeken naar het uitvoerend specialisme van een zorgactiviteit bij een patiënt binnen een bepaalde diagnosegroep. Patiënten worden gemarkeerd als ze zorg hebben ontvangen van drie of meer specialismen. Vervolgens wordt het aantal unieke patiënten per instelling geteld die volgens bovenstaande operationalisatie multispecialistische zorg krijgen. Dit aantal wordt gedeeld door het totaal aantal unieke patiënten per instelling per jaar.

Label 5: complexe operatie

Binnen de set van operatieve verrichtingen wordt gekeken in hoeverre een operatieve-verrichting:

  • Bij minder dan 1 op de 100.000 Nederlanders wordt uitgevoerd in de totale patiëntenpopulatie
  • En/of minimaal 85% van deze verrichtingen door BBAZ ontvangers wordt uitgevoerd.

 

Vervolgens wordt het aantal unieke patiënten met zo’n operatie per instelling geteld. Dit aantal wordt gedeeld door het totaal aantal unieke patiënten per instelling.

Label 6: zeldzame diagnose

Een diagnose wordt als zeldzaam gekenmerkt als de diagnose per jaar in de totale patiëntenpopulatie bij minder dan 1 op de 100.000 Nederlanders wordt vastgesteld. Het aantal unieke patiënten die aan ditcriterium voldoet wordt per instelling geteld. Dit aantal wordt gedeeld door het totaal aantal unieke patiënten per instelling.

Label 7: Tertiaire verwijzing

Het gaat hier om het aantal unieke patiënten dat in eerste instantie in een ander ziekenhuis behandeld werd en daarna doorverwezen is. Het gaat om dbc’s waarvan de begindatum maximaal 1,5 jaar ligt na de begindatum van de dbc van een andere zorgaanbieder. Voor dit label wordt zowel een BSN-criterium als een doorverwijzingscriterium gehanteerd:

Criterium BSN:

Via het BSN van de patiënt wordt gekeken of een patiënt ook een behandeling heeft gehad in een ander ziekenhuis, binnen hetzelfde specialisme of een gerelateerd specialisme.

Criterium zelfverwijzer:

Via de registratie van verwijzerstype-code ‘06’ wordt gekeken hoeveelpatiënten doorverwezen zijn via de tweede lijn. Voorwaarde is dat deze patiënt (op basis van BSN) ook vooraf in een ander ziekenhuis is geweest. Geteld wordt het aantal unieke patiënten dat aan minstens één van de twee criteria voldoet.

Label 8: multimorbide patiënten

Het gaat hier om patiënten jonger dan 50 jaar met vier of meer diagnosegroepen gedurende twee kalenderjaren. Bij deze analyse telt een patiënt ook als multimorbide als hij/zij bij meerdere zorgaanbieders is behandeld. We tellen het aantal unieke jonge multimorbide patiënten.

Naar boven