Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
omzetdervingsperiode:
De beleidsregel bevat een specifieke definitie voor de periode waarin zorgaanbieders een vergoeding ontvangen voor de gederfde omzet. Deze periode is ontleend aan de brief van het ministerie van VWS d.d. 16 april 2020 met kenmerk 1672600-204097-Z. Afhankelijk van de wijze waarop de epidemie zich ontwikkelt, kan het ministerie van VWS zonodig besluiten de periode te verlengen, omdat bijvoorbeeld de instroom van cliënten langer op zich laat wachten.
Wlz-omzet-prestatie:
De vergoeding van de omzetderving is gebaseerd op de brief van het ministerie van VWS d.d. 16 april 2020 met kenmerk 1672600-204097-Z. Hieruit volgt dat de omzetderving alleen toeziet op door de NZa gereguleerde zorg en waarvoor in 2020 al prestaties zijn vastgesteld door de NZa die vallen onder de contracteerruimte.
De compensatie omzetderving stelt zorgaanbieders in staat ook derden door te betalen alsof er geen uitbraak van het SARS-CoV-2 virus zou zijn. Hiermee wordt ook de continuïteit van de derde geborgd (voor wat betreft het publiek gefinancierde deel). De maatregelen in het zorgdomein zijn voorliggend op de rijksbrede maatregelen. Daarom wordt binnen de mogelijkheden van de contractuele relatie een oplossing gezocht.
Dit betekent dat bijvoorbeeld de aanbieders die worden ingeschakeld voor het vervoer naar de dagbesteding (voor de doorlopende kosten) doorbetaald kunnen worden, zodat zij geen aanspraak hoeven te maken op het algemene pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen.
Alle gederfde omzet waar geen Wlz-prestatie tegenover staat, zoals de inkomsten uit restaurants, winkeltjes, parkeerplaatsen, zwembaden of de opbrengst uit de verkoop van producten gemaakt door Wlz-cliënten, worden niet op grond van deze beleidsregel vergoed, ook al staat het personeel op de loonlijst van de zorgaanbieder. Deze dienstverlening/dienstverlener valt niet onder de reikwijdte van de Wlz en daarmee niet onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Indien zorgaanbieders niet een beroep kunnen doen op een andere regeling, bijvoorbeeld de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) omdat de omzetderving minder dan 20% is, kan niet worden voorkomen dat een zorgaanbieder – anders dan begroot – een tekort achterlaat.
De gederfde omzet die verband houdt met de Beleidsregel innovatie valt niet onder gederfde omzet, omdat de continuïteit van zorg niet op het spel staat. Bij de vergoeding voor de kosten van dure geneesmiddelen en materialen, bijvoorbeeld de extreme kosten van zorggebonden materiaal en geneesmiddelen zoals genoemd in de Beleidsregel overige kosten Wlz, of de vergoeding die volgt uit de Beleidsregel BRMO-uitbraak, is geen sprake van omzetderving als gevolg van de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus en daarom vallen deze Wlz-prestaties of vergoedingen ook niet onder deze beleidsregel. Daarbij valt de vergoeding die zorgaanbieders ontvangen via de Beleidsregel innovatie, Beleidsregel overige kosten Wlz, de Beleidsregel BRMO-uitbraak en de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling niet onder de contracteerruimte. Uit de brief van het ministerie van VWS volgt dat de omzetderving alleen toeziet op zorg die valt onder de contracteerruimte.
representatieve periode:
Om de uniformiteit in de uitvoering te bevorderen, is onderdeel A van de vergoeding van omzetderving gebaseerd op een periode die representatief is voor zorg die in de omzetdervingsperiode zou zijn gedeclareerd in het geval geen sprake zou zijn van een SARS-CoV-2 virus epidemie. Partijen die we in de ontwikkeling van deze beleidsregel meermaals hebben geconsulteerd, hebben voor de representatieve periode diverse suggesties aangedragen, zoals het gehele jaar 2019, 1 maart-tot de epidemie eindigt, het gehele jaar 2019, de maand januari 2020 of de maand februari 2020. Iedere periode heeft voor- en nadelen.
Het werd als lastig ervaren om een uniforme en uitvoerbare representatieve periode te benoemen als gevolg van effecten van week-/weekenddagen, vakanties, effecten van noro-virussen, etcetera. Dit zijn effecten die, ongeachte welke periode ook wordt gekozen, zich altijd voordoen. In de opzet is daarom gekozen voor een representatieve periode, maar wordt in de berekening de ruimte geboden, onder H, om te corrigeren voor effecten waardoor de continuïteit van de zorg tijdens en na de epidemie niet meer geborgd is of waardoor zorgaanbieders een onbedoeld voordeel van deze beleidsregel zouden hebben.
Wij hanteren de maand februari 2020 omdat:
- zorgaanbieders dan zekerheid hebben over het te verwachten bedrag, omdat de duur van de representatieve periode niet afhankelijk is van de duur van de epidemie;
- een tijdvak vlak voor 1 maart 2020 het meest rekening houdt met een verzwaring van zorg en toename productie over de jaren;
- een periode in 2020 minder gevoelig is voor fouten dan een tijdvak in 2019, omdat de prijscomponent al op het niveau van 2020 is voor wat betreft prijspeil en prijsafspraak met zorgkantoor en rekening wordt gehouden met nieuwe prestaties die de NZa voor 2020 heeft vastgesteld;
- de maand februari van de twee maanden dat in 2020 nog geen sprake was van een uitbraak van het SARS-CoV-2 virus, het beste de macro-omzet voorspelt voor de periode 1 maart-31 mei en de periode 1 maart-31 december.
Artikel 3 Reikwijdte
Deze beleidsregel is van toepassing op de zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wlz door zorgaanbieders. Cliënten zonder Wlz-indicatie ontvangen geen zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wlz en vallen daarmee niet onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Voor de cliënten zonder Wlz-indicatie kan niet op basis van deze beleidsregel een vergoeding worden verkregen.
Artikel 4 Vergoeding van omzetderving
2. Berekening omzetderving
Onderdeel A omvat de productie die in de maand februari is geleverd en goedgekeurd door het zorgkantoor. De berekening van de omzetderving houdt onder A en vervolgens onder Y – op verzoek van zorgaanbieders – er rekening mee dat sommige prestaties met name op doordeweekse dagen worden geleverd en niet in de weekenden, en dat de verhouding doordeweeksedagen en weekenddagen in de omzetdervingsperiode anders kan zijn dan in februari. Denk hierbij aan behandeling van mensen die thuis wonen (behandeling groep) of aan de dagbesteding die vaak doordeweeks wordt geleverd.
Onderdelen B en C beschrijven de mutaties die nog moeten plaatsvinden omdat na de einddatum van de representatieve periode (i.c. 29 februari 2020) nog, onafhankelijk van de epidemie met het SARS-CoV-2 virus de productie is gewijzigd bij een zorgaanbieder. Het zorgkantoor heeft het beste zicht op capaciteitsmutaties bij een zorgaanbieder. De zorgaanbieder legt capaciteitsmutaties ter goedkeuring voor aan het zorgkantoor.
Onderdeel D corrigeert voor de opbrengsten die worden verkregen uit andere zorg dan Wlz-zorg. Een locatie waar in februari nog Wlz-zorg werd geleverd aan Wlz-cliënten kan in maart zijn ingericht als bijvoorbeeld een corona-unit. Het voormalige Wlz-personeel, de inventaris en kapitaallasten worden dan ook vergoed uit de opbrengsten uit andere domeinen. Deze correctie voorkomt een dubbele bekostiging.
Onderdeel D wordt alleen ingevuld voor de zorg waarvoor dit te identificeren is. Het is voorstelbaar dat dit niet mogelijk is voor afdelingen die in de representatieve periode al gemengd waren. Dan kan voor het berekenen van de omzetderving ook worden uitgegaan van de normale productie (opbrengsten in de representatieve periode minus feitelijke opbrengsten) als op totaalniveau van de opbrengsten wel duidelijk sprake is van schade als gevolg van omzetderving. Het is voorstelbaar dat een geplande capaciteitwijziging waarbij nieuwe gebouwen worden opgeleverd en oude afgestoten als gevolg van de uitbraak anders verloopt. Een geplande sluiting wordt uitgesteld en hier wordt tijdelijk ELV geleverd. Als de sluiting voor Wlz-productie al is meegenomen onder onderdeel C, moet deze ELV omzet niet in onderdeel D worden verdisconteerd.
Onderdeel E beschrijft het deel dat de zorgaanbieder niet heeft vergoed aan de onderaannemer op basis van een eventuele onderliggende overeenkomst tussen beiden. Bijvoorbeeld:
Een zorgaanbieder heeft een overeenkomst gesloten met een vervoerder. Onder die overeenkomst is de zorgaanbieder verplicht om de vervoerder te betalen voor zijn diensten. Mede afhankelijk van de overeengekomen afspraken, kan het zo zijn dat de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus van invloed is op de verschuldigdheid en/of de hoogte van deze betalingsverplichting.
Indien de zorgaanbieder de vervoerder slechts gedeeltelijk doorbetaalt, dient de zorgaanbieder het bedrag dat niet (gedeeltelijk) is doorbetaald – dat wil zeggen het verschil tussen het bedrag dat onder normale omstandigheden (zonder uitbraak SARS-CoV-2 virus) en het nu (gedeeltelijk) doorbetaalde bedrag op grond van de onderliggende overeenkomst – op te geven onder de post E.
Indien er geen sprake is van enige doorbetaling, geeft de zorgaanbieder onder E op datgene dat onder normale omstandigheden (zonder uitbraak SARS-CoV-2 virus) zou zijn betaald aan vervoerder.
Indien de doorbetaling niet wordt beïnvloed door de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus, hoeft de zorgaanbieder niets op te geven onder de post E.
Onderdeel G betreft besparingen die een zorgaanbieder heeft doordat hij bepaalde zorg of diensten niet levert. Het is voorstelbaar, afhankelijk van de individuele situatie, dat er kostenposten of kostensoorten vooraf te benoemen zijn waarvan er een redelijke kans bestaat dat de uitgaven zijn gedaald. Denk bijvoorbeeld aan de personeelkosten van het personeel niet in loondienst (nulurencontract) in de situatie dat sprake is van leegstand. Van deze kostensoorten wordt nagegaan of in de feitelijke, individuele situatie sprake is van kostenreductie. Het is niet nodig om een zeer gedetailleerde berekening, opgave en verantwoording te doen van alle kostenposten en soorten.
Onderdeel H geeft zorgaanbieders en zorgkantoren de mogelijkheid om op de uitkomst nog te corrigeren voor factoren die onder A tot en met G niet zijn meegenomen, maar waarmee wel rekening moet worden gehouden. De door ons gekozen representatieve periode, i.c. februari 2020, is macro bezien de beste keuze, maar kan op het niveau van een zorgaanbieder onredelijk uitpakken waardoor de zorgaanbieder onbedoeld te veel middelen zou krijgen of onbedoeld te weinig middelen. Onder H kan worden gecorrigeerd voor dergelijke lokale omstandigheden.
De NZa zal alleen een positieve uitkomst van de formule uiteindelijk opnemen in het sluittarief, omdat alleen dan sprake is van omzetderving.
Artikel 5 Financiering van extra gemaakte kosten
Zorgaanbieders hebben mogelijk ook extra personele en materiële kosten gemaakt als gevolg van de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus waar geen vergoeding of opbrengsten tegenover staan.
In artikel 5, eerste lid, onder a, van deze beleidsregel en in artikel 5, tweede lid, onder a, van deze beleidsregel is gedefinieerd wat respectievelijk onder personele en materiële kosten wordt verstaan en in artikel 5, eerste lid, onder b, van deze beleidsregel en in artikel 5, tweede lid, onder b, van deze beleidsregel is, conform de brief van het ministerie van VWS d.d. 16 april 2020 met kenmerk 1672600-204097-Z, omschreven wat onder extra (personele) kosten wordt verstaan.
In deze beleidsregel is geen limitatieve lijst opgenomen van extra zorg en/of extra kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel wordt er een onderscheid gemaakt tussen zorg die in elk geval voor vergoeding in aanmerking komt en zorg die een nadere beoordeling van het zorgkantoor behoeft. Zo is bijvoorbeeld onomstreden dat de inzet van extra persoonlijke beschermingsmiddelen vergoed moeten worden. Zorgkantoren hebben de NZa daarom een lijst verschaft van de zorgposten die in elk geval voor vergoeding in aanmerking komen. Deze staan in artikel 5, eerste lid, onder c, van deze beleidsregel voor de personele kosten en in artikel 5, tweede lid, onder c, van deze beleidsregel voor de materiële kosten. In artikel 5, eerste lid, onder d, van deze beleidsregel en in artikel 5, tweede lid, onder d, van deze beleidsregel is geregeld dat alle andere zorgposten door het zorgkantoor worden beoordeeld. Bijvoorbeeld de voorziening die is getroffen door de zorgaanbieder, omdat sprake is van extra niet-opgenomen verlof in 2020 dat naar latere jaren verschuift en extra ICT (hard- en software), tablets en telefoonkosten benodigd om de reguliere zorg(processen) te borgen, rekening houdend met een reële afschrijvingstermijn. Hierbij moet de zorgaanbieder aannemelijk maken dat deze kosten het gevolg zijn van de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus en samenhangen met de adviezen van het Outbreak Management Team, zodat de zorg veilig en verantwoord wordt geleverd.
3. Uitsluiting extra kosten
Een deel van de extra kosten wordt mogelijk al vergoed op grond van andere opbrengsten of had op grond van wet- en regelgeving door een andere instantie moeten worden vergoed. Hiervoor wordt in dit onderdeel gecorrigeerd, zodat een dubbele bekostiging wordt voorkomen.
Voor de personele kosten van het zorgpersoneel is het kwaliteitsbudget verpleeghuiszorg voorliggend op deze beleidsregel. Dit betekent dat alle personele kosten voor zorgpersoneel onafhankelijk in hoeverre deze nu specifiek gemaakt worden als gevolg van de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus eerst ten laste komen van het kwaliteitsbudget. Pas als het kwaliteitsbudget niet toereikend is, wordt het meerdere vergoed op basis van deze beleidsregel.
De materiële kosten, die gemaakt zijn op basis van het kwaliteitsplan, komen ten laste van het kwaliteitsbudget en worden verantwoord via het kwaliteitsbudget. De extra materiële kosten die gemaakt worden in verband met de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus komen ten laste van deze beleidsregel en worden ook verantwoord op grond van deze beleidsregel. Als er door de coronacrisis andere invulling aan de overige investeringen gegeven moet worden, kan dit in overleg met het zorgkantoor.
6. Sluittarief
De vergoeding voor de omzetderving en de extra kosten wordt verwerkt in het sluittarief.
Artikel 6 Berekening en verantwoording
1. Algemeen
De bekosting van de vergoeding voor extra kosten wijkt af van de reguliere prestatiestructuur, waarbij sprake is van prestaties en maximumtarieven per dag of per uur. Dit komt doordat de epidemie niet voorzien was en het onmogelijk is een simpele prestatie met een maximumtarief te onwikkelen die redelijkerwijs de kosten dekt.
Dit brengt met zich mee dat van zorgaanbieders wordt gevraagd om zich te verantwoorden over de gemaakte extra kosten en van zorgkantoren extra werkzaamheden worden gevraagd. Om de aangevraagde vergoeding voor de extra kosten te onderbouwen en te verantwoorden zal door brancheorganisaties en Fizi-leden een handleiding worden ontwikkeld waarop zorgaanbieders kunnen steunen, maar waarvan ook gemotiveerd kan worden afgeweken. In dezelfde handleiding zal ook ondersteuning worden geboden bij de berekening van de omzetderving.
Verdeelsleutel
Het is mogelijk dat vergoedingen en kosten niet volledig toerekenbaar zijn aan de Wlz. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een partij mondkapjes gebruikt wordt voor zorgpersoneel dat zowel Wlz- als Zvw-cliënten bedient, of als personeel dat gedetacheerd wordt deels zorg levert aan Wlz-cliënten en deels aan Wmo-cliënten. In deze gevallen stelt de zorgaanbieder hiervoor een verdeelsleutel, zoals benoemd in artikel 6, eerste lid, van deze beleidsregel op en legt deze vast in zijn administratie. Voor de bepaling van de verdeelsleutel hanteert de zorgaanbieder de opbrengsten februari 2020 als uitgangspunt. De zorgaanbieder bepaalt de verhouding Wlz-opbrengsten ten opzichte van zijn totale opbrengsten. Dit vormt de verdeelsleutel voor zowel kosten en opbrengsten.
Het is mogelijk dat vergoedingen en kosten niet volledig toerekenbaar zijn aan één zorgkantoorregio. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een partij mondkapjes gebruikt wordt voor zorgpersoneel dat op verschillende locaties in verschillende zorgkantoorregio’s werkzaam is. In deze gevallen stelt de zorgaanbieder hiervoor een verdeelsleutel, zoals benoemd in artikel 6, eerste lid, van deze beleidsregel op en legt deze vast in zijn administratie. Voor de bepaling van de verdeelsleutel hanteert de zorgaanbieder de opbrengsten februari 2020 als uitgangspunt. De zorgaanbieder bepaalt de verhouding per zorgkantoorregio ten opzichte van zijn totale opbrengsten. Dit vormt de verdeelsleutel voor zowel kosten en opbrengsten.
Wanneer de uitgangspunten uit artikel 6, eerste lid, van deze beleidsregel niet passend zijn, legt de zorgaanbieder de reden waarom deze verdeelsleutel niet passend is in zijn administratie vast. In dat geval hanteert de zorgaanbieder een verdeelsleutel die beter past.
2. Correctie kwaliteitsbudget verpleeghuiszorg
Met de komst van deze beleidsregel bestaan er naast elkaar twee vergoedingen voor dezelfde omzetderving. Bij vermindering van de feitelijke productie ontvangt een zorgaanbieder zowel een vergoeding op grond van deze beleidsregel als op grond van het kwaliteitsbudget. Bij de berekening van het kwaliteitsbudget neemt immers het kwaliteitsbudget toe indien de feitelijke productie vermindert. Daarom is een extra onderdeel opgenomen om duidelijkheid te verschaffen over de toedeling van omzetderving Wlz naar omzetderving verpleeghuiszorg en omzetderving overige Wlz-zorg.
Artikel 7 Procedure
1. Herschikking
In het herschikkingsformulier 2020 kunnen Wlz-zorgaanbieder en zorgkantoor de omzetderving meenemen door de oorspronkelijke productieafspraak 2020 te handhaven. De definitieve productieafspraak na herschikking dient als bovengrens voor de vergoeding van de omzetderving.
In het herschikkingsformulier wordt een apart formulier opgenomen waarmee de zorgaanbieder de geraamde extra kosten ten gevolge van het SARS-CoV-2 virus conform artikel 5 van deze beleidsregel kan opgeven en specificeren. Het totaalbedrag hiervan wordt op de beschikking opgenomen als post ‘Voorlopige mutatie SARS-CoV-2’, als onderdeel van de aanvaardbare kosten.
In het formulier wordt een onderscheid gemaakt in kosten van direct zorggebonden personeel en kosten van indirect personeel. Op deze wijze krijgen wij een beeld van het type personeel/activiteiten dat is vergoed. Dit gebruiken wij voor de evaluatie en voor de ontwikkeling van toekomstige prestaties. Voor de feitelijke totale vergoeding van de extra personele kosten is dit onderscheid minder relevant, omdat zowel de zorggebonden personele kosten en de kosten van het indirect personeel worden vergoed. Tot het indirect personeel zou kunnen worden gerekend het zorgondersteunend personeel, ICT, raad van bestuur, facilitair, human resource, cliëntenraden, marketing, finance & control en decentrale overhead.
Artikel 8 Beleidsregels
Artikel 9 Regelingen
Met de komst van deze beleidsregel bestaan er meerdere geldende NZa-beleidsregels/regelingen naast elkaar die op enkele punten van elkaar afwijkend dan wel tegenstrijdig zijn. Bijvoorbeeld op de inhoud van enkele prestatiebeschrijvingen of in terminologie zoals gebruikt bij de herschikkings- en nacalculatieprocedure. Om de toepassing van deze beleidsregel mogelijk te maken, bijvoorbeeld de procedure zoals beschreven in artikel 7 van deze beleidsregel, zijn in artikel 8 van deze beleidsregel de onderdelen opgenomen waarmee van andere geldende NZa beleidsregels wordt afgeweken. In artikel 9 van deze beleidsregel zijn de onderdelen opgenomen waarmee van andere geldende NZa regelingen wordt afgeweken. Deze afwijkingen gelden alleen voor die gevallen waarbij deze beleidsregel wordt toegepast. In die gevallen waar deze beleidsregel niet wordt toegepast, zijn de andere geldende beleidsregels en regelingen van de NZa onverminderd van toepassing.
Hierbij is ervoor gekozen om de afwijkingen voor de toepassing van deze beleidsregel in deze artikelen te verzamelen en niet in de andere geldende NZa-regelgeving op te nemen, zodat na verloop van de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus de regelgeving op deze onderdelen niet hoeft te worden hersteld.
De zorgaanbieder legt de kosten en opbrengsten gerelateerd aan deze beleidsregel duidelijk identificeerbaar in zijn administratie vast. De zorgaanbieder kan ervoor kiezen hiervoor een aparte kostenplaats in zijn administratie te gebruiken.
Dagbesteding (uitzonderingen)
Voor de invulling van de dagbesteding zijn in deze beleidsregel uitzonderingen ten op zichte van de beleidsregels opgenomen (woonsituatie).
De voorwaarde dat de activiteit buiten de woonsituatie moet plaatsvinden komt voor de in artikel 8 van deze beleidsregel opgenomen prestaties te vervallen. Hieronder volgt een nadere toelichting op de verschillende situaties met betrekking tot dagbesteding.
Nadere toelichting dagbesteding (voorbeelden):
Situatie 1: Zorgaanbieder declareerde en leverde, voor de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus, een zzp inclusief dagbesteding.
De dagbesteding wordt door dezelfde zorgaanbieder geleverd als de verblijfszorg. De dagbesteding zal in veel gevallen op een andere locatie dan de woonlocatie geleverd worden. Door de getroffen maatregelen is deze dagbesteding gesloten. De zorgaanbieder heeft daarom maatregelen getroffen om binnen de woongroep zoveel mogelijk te zorgen voor een gestructureerd dagprogramma. Het betreffende zzp inclusief dagbesteding kan in deze bijzondere situatie tijdelijk door gedeclareerd worden, ook als er geen sprake is van een volwaardige dagbesteding. Er is dan sprake van substitutie tussen de dagbesteding en de zorg die op de woongroep wordt geleverd. De doorlopende kosten van de dagbesteding kunnen daarmee worden doorbetaald.
Om de meerkosten voor de “dagbesteding” op de woongroep te beperken, maakt de zorgaanbieder zoveel mogelijk gebruik van personeel vanuit onderdelen van de eigen organisatie (bijvoorbeeld de dagbesteding). Op die manier wordt het personeel dat voor de coronacrisis al beschikbaar was, tijdens de coronacrisis zo goed mogelijk ingezet om de zorg veilig te kunnen continueren.
Als er extra kosten gemaakt worden, doordat er meer personeel ingezet moet worden op de woongroep naast de inzet van personeel vanuit de dagbesteding, kan een extra vergoeding vanuit deze beleidsregel van toepassing zijn.
Situatie 2: Idem als bij situatie 1, maar de dagbesteding wordt geleverd door een onderaannemer.
De dagbesteding wordt in situatie 2 door een onderaannemer geleverd. Door de maatregelen is deze dagbesteding gesloten. De zorgaanbieder heeft daarom maatregelen getroffen om binnen de woongroep zoveel mogelijk te zorgen voor een gestructureerd dagprogramma. Het betreffende zzp inclusief dagbesteding kan in deze bijzondere situatie tijdelijk door gedeclareerd worden, ook als er geen sprake is van een volwaardige dagbesteding. Er is dan sprake van substitutie tussen de dagbesteding en de zorg die op de woongroep wordt geleverd.
De doorlopende kosten van de onderaannemer die de dagbesteding levert, kunnen daarmee worden doorbetaald. De onderaannemer stelt zijn vrijgevallen personeel “om niet” beschikbaar aan de hoofd zorgaanbieder en collega-zorgaanbieders. Hierover worden tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer afspraken gemaakt.
Als er extra kosten gemaakt worden door de hoofdaannemer, doordat er meer personeel ingezet moet worden op de woongroep, kan een extra vergoeding vanuit deze beleidsregel van toepassing zijn. Om de meerkosten voor de “dagbesteding” op de woongroep te beperken, maakt de aanbieder zoveel mogelijk gebruik van personeel van de onderaannemer of van personeel dat “om niet” (zonder tegenprestatie) beschikbaar is bij andere zorgaanbieders waar sprake is van tijdelijke vraaguitval. Op die manier wordt het personeel dat voor de coronacrisis al beschikbaar was tijdens de coronacrisis zo goed mogelijk ingezet om de zorg veilig te kunnen continueren.
Situatie 3: Zorgaanbieder declareerde, voor de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus, een zzp exclusief dagbesteding. De dagbesteding wordt geleverd en gedeclareerd door een andere zorgaanbieder die ook een contractuele relatie met het zorgkantoor heeft.
Hoofd zorgaanbieder die de verblijfszorg levert.
De zorgaanbieder die de verblijfszorg levert, heeft maatregelen genomen om op de woongroep zoveel mogelijk te zorgen voor een gestructureerd dagprogramma. De hoofd zorgaanbieder blijft een zzp exclusief dagbesteding declareren.
Als er extra kosten gemaakt worden, doordat er meer personeel ingezet moet worden op de woongroep, kan een extra vergoeding vanuit deze beleidsregel van toepassing zijn. Om de meerkosten voor de “dagbesteding” op de woongroep te beperken, maakt de zorgaanbieder zoveel mogelijk gebruik van personeel van de zorgaanbieder die normaal gesproken de dagbesteding levert of van personeel dat “om niet” (zonder tegenprestatie) beschikbaar is bij andere zorgaanbieders waar sprake is van tijdelijke vraaguitval. Op die manier wordt het personeel dat voor de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus al beschikbaar was tijdens de coronacrisis zo goed mogelijk ingezet om de zorg veilig te kunnen continueren.
Hoofdaanbieder die de dagbesteding levert.
De dagbesteding wordt geleverd door een zorgaanbieder die hiervoor een contract heeft met het zorgkantoor. Door de maatregelen is deze dagbesteding gesloten. De zorgaanbieder die de dagbesteding levert, kan in dit geval in aanmerking komen voor compensatie van omzetderving door middel van deze beleidsregel.
Om de meerkosten voor de “dagbesteding” op de woongroep te beperken maakt de zorgaanbieder die de dagbesteding levert afspraken met de zorgaanbieder die de verblijfszorg levert over de mogelijkheden om zijn personeel "om niet” beschikbaar te stellen. Op die manier wordt het personeel dat voor de coronacrisis al beschikbaar was, tijdens de coronacrisis zo goed mogelijk ingezet om de zorg veilig te kunnen leveren.