Wijzigingen ten opzichte van de vorige versie van deze beleidsregel
Wijziging in de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zzp en vpt, kenmerk BR/REG-20124b, ten opzichte van de beleidsregel met kenmerk BR/REG-20124a:
In de AWBZ hadden alleen mensen die verblijf en behandeling van een AWBZ-instelling ontvingen recht op een individueel aangepaste rolstoel op grond van de AWBZ. Het aanmeten van de rolstoel was daar onderdeel van. De bekostiging van de rolstoelen verliep bovenbudgettair en het aanmeten door bijvoorbeeld de ergotherapeut van de instelling was opgenomen in het zzp. Andere cliënten met een AWBZ-indicatie, bijvoorbeeld cliënten die thuis woonden, kregen de rolstoel op grond van de Wmo of de Zvw. Het aanmeten van deze rolstoel voor deze cliëntgroepen was tevens onderdeel van de Wmo of de Zvw. Het gebruik van andere mobiliteitsmiddelen zoals een scootmobiel of een niet algemeen gebruikelijke fiets was voor mensen met verblijf én behandeling geen aanspraak op grond van de AWBZ.
Met ingang van de Wlz in 2015 is de aanspraak gewijzigd. Alle Wlz-gerechtigden zouden op grond van de Wlz aanspraak krijgen op een rolstoel en het aanmeten daarvan. Door VWS is na overleg met alle partijen om uitvoeringstechnische redenen besloten in de praktijk hiervan af te wijken: Wlz-cliënten met een pgb, mpt of vpt krijgen vooralsnog mobiliteitshulpmiddelen en het aanmeten daarvan op grond van de Wmo of de Zvw en blijven daarvoor dus buiten de Wlz-aanspraak. Voor Wlz-gerechtigden met verblijf maar zonder behandeling zouden nadere afspraken worden gemaakt maar bleef voorlopig binnen de Zvw of Wmo.
Uit de brief aan de Tweede Kamer d.d. 12 juli 2019 blijkt dat de minister van VWS van plan is om de mobiliteitshulpmiddelen en het aanmeten daarvan per 2020 over te hevelen van de Wmo en Zvw naar de Wlz voor Wlz-gerechtigden die verblijf zonder behandeling ontvangen. Op een eerder moment had de Minister al besloten om de kosten van de mobiele hulpmiddelen al over te hevelen. Zoals ook al was gedaan voor de mensen die verblijf én behandeling ontvangen binnen de Wlz. Het ministerie van VWS heeft de NZa gevraagd na te gaan op welke wijze de rolstoelen, scootmobielen en aangepaste fietsen en het aanmeten daarvan zouden kunnen worden bekostigd en de hiermee gemoeide macro-uitgaven te ramen. De NZa heeft over de bekostiging van alleen de rolstoelen de minister al geadviseerd en de hiermee gepaarde macro-uitgaven geraamd.
Op een later moment kwam pas aan het licht dat ook de kosten van het aanmeten van de rolstoel en andere mobiliteitshulpmiddelen door fysiotherapeuten of ergotherapeuten worden overgeheveld naar de Wlz. Nu wordt dit aanmeten nog bekostigd op grond van de Wmo, de Zvw of door de cliënt zelf. Het ministerie heeft daarom de NZa aanvullend gevraagd om de bekostiging hiervoor aan te passen, voor cliënten die Wlz-zorg met verblijf ontvangen.
Activiteiten die horen bij het aanmeten van mobiele hulpmiddelen worden vanaf het jaar 2020 vanuit de Wlz bekostigd. Daardoor zijn in deze beleidsregel de beleidsregelwaarden voor de zzp’s zonder behandeling voor de sectoren verpleging en verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg verhoogd. Op basis van een analyse heeft de NZa met informatie vanuit het kostenonderzoek en aanvullende informatie uit het veld een bedrag per zzp kunnen bepalen waarmee de zzp beleidsregelwaarden per zzp verhoogd wordt. Aangezien er een invoertraject is dat 2 jaar duurt betekent dit dat de verhoging in twee tranches in de beleidsregelwaarden van de jaren 2020 en 2021 wordt verwerkt.
Wijziging in de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zzp en vpt, kenmerk BR/REG-20124a, ten opzichte van de beleidsregel met kenmerk BR/REG-20124:
De Toeslag gespecialiseerde behandelzorg (Z981 en V981) heeft een maximum beleidsregelwaarde per uur. Hier stond per abuis ‘per dag’. In de onderhavige versie van de beleidsregel is dit gecorrigeerd.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 18 het voorbehoud te schrappen inzake de aanwijzing van de minister van VWS over de prestaties en tarieven voor niet-beïnvloedbare factoren. Die aanwijzing is gegeven op 5 juli 2019, draagt kenmerk 1546308-192510-PZO en is gepubliceerd in Staatscourant 2019, 39108.
Wijzigingen in de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zzp en vpt 2020 ten opzichte van 2019
Vanaf 1 januari 2020 is het mogelijk voor vv- en ghz-cliënten om zorg te ontvangen middels deeltijdverblijf (dtv). Dtv houdt in dat cliënten met een gemiddeld vast patroon van verblijfplaats kunnen wisselen: ze wonen deels thuis en deels in een instelling. Hierdoor kunnen cliënten wennen aan het verblijf in een instelling en/of worden mantelzorgers ontzien. Uitgesloten voor dtv zijn sglvg-, lvg- en ggz-cliënten, de lage zzp’s (zoals beschreven in het overgangsrecht) en vv-9b en vv-10.
Ook is het vanaf 1 januari 2020 mogelijk om de woonzorgtoeslagen (Z978, Z979, Z980, V978, V979 en V980) voor een deel bij afwezigheid te declareren (overeenkomstig de regelgeving voor declaratie van zzp’s bij afwezigheid). Reden hiervoor is het verlagen van de administratieve lasten en beperken van aparte registraties.
De regelgeving voor vergoeding van afwezigheid is verruimd. Zorgaanbieders kunnen nu maximaal 2 aaneengesloten dagen per week doordeclareren bij afwezigheid van een cliënt. Dit kon voorheen alleen in het weekend, of het ging ten laste van de 42 vakantiedagen per jaar die mogen worden doorgedeclareerd. Door deze verruiming kunnen zorgaanbieders voor alle cliënten maximaal 146 afwezigheidsdagen vergoed krijgen (52*2 dagen per week plus 42 vakantiedagen), ongeacht of ze in het weekend of door de week met verlof gaan.
Tariefherijking en niet-beinvloedbare factoren zzp en vpt 4 t/m 10
De minister van VWS heeft de NZa in zijn brief van 21 mei 2019 (kenmerk 1533261-189936-LZ) aangegeven dat de NZa over kan gaan op de tariefherijking van de zzp en vpt tarieven voor vv 4 t/m 10. Hij stemt daarbij in met het door de NZa voorgestelde overgangsmodel in het NZa-Advies bekostiging verpleeghuizen (25 maart 2019). Dit houdt voor de tarieven 2020 in:
- de herijking van de tarieven op basis van het kostenonderzoek uit 2018
- een herverdeling van de tranches 2017/2018 van de kwaliteitsmiddelen (€ 435 mln)
- het opnemen van de W&T gelden in de integrale herijkte tarieven
De minister heeft tevens gevraagd om de kwaliteitsopslag, die vanaf 2021 bovenop elke zzp en vpt komt en de huidige lumpsum op instellingsniveau zal vervangen, indicatief te berekenen, zodat zorgkantoren hier op kunnen sturen bij de toekenning van de kwaliteitsgelden in de lumpsum in 2020.
Daarnaast heeft de minister de NZa verzocht om per 2020 prestatiebeschrijvingen met bandbreedtetarief vast te stellen voor cliënten die op basis van zzp/vpt vv 4 t/m 10 wonen of verblijven binnen de postcodegebieden met de moeilijkste omgevingsfactoren. Dit geldt ook voor deeltijdverblijf. Dit betekent dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de bestaande prestaties en de nieuwe prestaties die van toepassing zullen zijn op zorg die is geleverd in de door de NZa aangewezen postcodegebieden. Een verdere toelichting hierop wordt gegeven bij het artikel 6, derde lid.
In bijlage 4 van deze beleidsregel ‘Tariefberekening zzp en vpt 4 t/m 10 - Beleidsregelwaarden 2020 en indicatieve berekening kwaliteitstoeslagen 2021’ is toegelicht hoe bovenstaand verzoek van de minister is uitgewerkt en hoe de beleidsregelwaarden van zzp en vpt vv 4 t/m 10 zijn opgebouwd.
De H-codes voor vervoer in de gehandicaptenzorg zijn gewijzigd, omdat de gehanteerde codes in het verleden voor andere prestaties werden gebruikt.
Vanaf 1 januari 2020 geldt er nieuwe regelgeving omtrent de instroom van sglvg- en lvg-cliënten. Sglvg- en lvg-zorg moet wettelijk gezien in een instelling geleverd worden. Aangezien het voorkomt dat een cliënt vanaf het moment van het ontvangen van de indicatie niet meteen op een plaats terecht kan waar de zorg behorende bij zijn/haar indicatie geleverd kan worden, is er in samenwerking met VWS een overbruggingsregeling tot stand gekomen. Deze overbruggingsregeling maakt het mogelijk om een periode van dertien weken sglvg- en lvg-zorg te leveren via een mpt of vpt. In geval van een sglvg-indicatie kan dit ook in een andere instelling dan een instelling die is toegelaten via de WTZi om sglvg-zorg te leveren. De periode van dertien weken kan maximaal één keer verlengd worden. Deze wijziging heeft betrekking op artikel 2.5, tweede lid van de Rlz.
Niet alleen voor de instroom van sglvg- en lvg-cliënten verandert er iets in 2020, ook de declaraties bij de doorstroom van deze cliënten binnen de Wlz is per 2020 anders geregeld. De indicaties sglvg en lvg zijn tijdelijke indicaties. Op het moment dat deze indicaties aflopen en er een nieuwe Wlz-indicatie wordt afgegeven, is er voor deze cliënten niet altijd meteen plaats in een nieuwe instelling die de zorg passende bij de nieuwe indicatie gaat leveren. Deze cliënten blijven vervolgens nog op hun oude plaats zitten. Instellingen mogen dan tijdelijk de overbruggingszorg sglvg en lvg declareren conform tabel 8.
De (maximum) tarieven behorende van de geldende indicatie dekken de kosten van de plaatsen niet altijd in de overbruggingsperiode. Om instellingen tegemoet te komen, is per 1 januari 2020 overbruggingszorg sglvg en lvg ingevoerd. Deze declaratiecode geldt alleen voor cliënten die een sglvg- of lvg-indicatie hebben gehad en waarvoor niet meteen een plaats beschikbaar is om de zorg behorende bij hun nieuwe Wlz-indicatie te ontvangen.
Het tarief dat bij de overbrugginszorg hoort is een maximumtarief.
Overbruggingszorg is in eerste instantie beschikbaar voor een overbruggingsperiode van 13 weken. De overbruggingszorg mag niet meer gedeclareerd worden op het moment dat de cliënt verhuist naar een nieuwe, juiste plaats, ook als dit binnen de 13 weken gebeurt. Indien er binnen 13 weken geen juiste plaats voor de cliënt beschikbaar is, kan de declaratieperiode eenmalig met 13 weken worden verlengd. Zorgaanbieder en zorgkantoor maken hier gezamenlijk afspraken over.
Tariefherijking ZG-visueel
De beleidsregelwaardes van de zzp, vpt en dagbestedingsprestaties voor mensen met een erstige visuele beperking zijn aangepast aan de uitkomsten van het kostenonderzoek Wlz.
Wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 in de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zzp en vpt 2019, kenmerk BR/REG-19121d, ten opzichte van de beleidsregel met kenmerk BR/REG-19121c
In artikel 6.2.7 en in de toelichting bij artikel 5.7 is het zinsdeel “Al het overige vervoer (bijvoorbeeld vervoer per eigen vervoersmiddel van de cliënt, openbaar vervoer, lopen) valt niet onder het bereik van de prestatie vervoer” verwijderd. Hiervoor in de plaats is de zin uit de regelgeving van voorgaande jaren opgenomen: “Al het overige vervoer (bijvoorbeeld intern transport) valt buiten het bereik van deze prestatie.”
Toelichting per artikel
Artikel 1 Begripsbepalingen
Behandeling bij de prestatie vpt
Behandeling als omschreven in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, Wlz kan in de vv- en ghz-sector alleen worden geleverd door een zorgaanbieder die beschikt over een WTZi-toelatingvoor de zorgvorm behandeling.
Alleen behandelcentra die een specifieke toelating hebben, kunnen de zzp’s voor sglvg leveren. Bij deze zzp’s maakt de zorgvorm behandeling onlosmakelijk deel uit van het zzp. Dit uitgangspunt geldt ook voor vpt.
nhc en nic
Voor de uitgangspunten en opbouw van de nhc en nic wordt verwezen naar de Beleidsregel normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) gespecicaliseerde ggz, forensische zorg en langdurige zorg.
Artikel 1 en artikel 5, derde lid, Wooncomponent bij vpt en opbouw vpt-beleidsregelwaarden.
De wooncomponent is onderdeel van de uurprijzen van de zzp’s.
Bij een vpt heeft de cliënt géén aanspraak op de wooncomponent of overige vergoedingen ten laste van de Wlz die samenhangen met huisvesting. Het gaat om de post terrein- en gebouwgebonden kosten. Bij de vpt-prijzen is deze kostencomponent uit de zzp-prijzen gehaald. Voor de berekening van deze correctie voor terrein- en gebouwgebonden kosten, is gekeken naar het percentage dat deze kosten uitmaken van de totale prijs per zorgvorm. Het gaat om de zorgvormen persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding (individueel), behandeling en verblijf (overige verblijfslasten). De wijze waarop de uurprijs per zorgvorm is berekend, is vastgelegd in hoofdstuk 3 van het rapport ‘Indicatieve prijzen zorgzwaartepakketten’ (juni 2007, NZa).
Voor de sectoren verpleging en verzorging en gehandicaptenzorg bedraagt de correctie –/– 6%.
Artikel 4 Prijspeil
De uitgangspunten voor de jaarlijkse indexering van de nhc en nic zijn beschreven in de Beleidsregel normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) gespecialiseerde ggz, forensische zorg en langdurige zorg.
Artikel 5 Beleidsregelwaarden voor tariefvaststelling
De beschikbare middelen voor de zorginkoop 2020 worden door de NZa onder voorbehoud van politieke besluitvorming in het najaar van 2019 vastgesteld op basis van de procedure zoals beschreven in de Beleidsregel budgettair kader Wlz.
Deze bedragen zijn gebaseerd op de voorlopige kaderbrief Wlz , die in het voorjaar voorhangt in de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. De beleidsregelwaarden in deze beleidsregel zijn hiervan een afgeleide en zijn daarom voorlopig totdat na Prinsjesdag de definitieve kaderbrief bij de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft voorgehangen. Artikel 5, derde lid, geeft een algemene beschrijving van de opbouw en de wijze van totstandkoming van de zzp–tarieven.
Op basis van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, Wlz omvat zorg (zoals genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, Wlz) tevens enkele materiële kosten. Deze kosten worden genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, onder 3 t/m 6, Wlz.
De tarieven zijn van toepassing op cliënten geïndiceerd voor of aangewezen op zorg op grond van de Wlz, die deze zorg realiseren bij een zorgaanbieder. Hierbij zijn de volgende situaties te onderscheiden:
- Cliënt is geïndiceerd in een zorgprofiel op grond van de Wlz en Wlz-uitvoerder en zorgaanbieder spreken de levering van het hierbij passende zzp af;
- Cliënt is geïndiceerd in een zorgprofiel op grond van de Wlz maar Wlz-uitvoerder en zorgaanbieder spreken een ander zzp af dan past bij het profiel omdat de zorgaanbieder de prestatie niet levert.
Indien in de beleidsregel wordt gesproken over ‘geïndiceerd voor’ of ‘aangewezen op' zorg op grond van de Wlz dan worden beide bovengenoemde situaties bedoeld.
Artikel 5, vierde lid, Tarieven in- of exclusief behandeling
De bekostiging van een zorgaanbieder is afhankelijk van de toelating die de zorgaanbieder heeft op grond van de WTZi én de indicatie van de cliënt. Indien een zorgaanbieder geen toelating heeft voor behandeling, wordt de component behandeling van een zzp niet op grond van de Wlz bekostigd. In de tarieven van de zzp’s exclusief behandeling is wel rekening gehouden met de bekostiging van behandelaars op de achtergrond.
Artikel 5, zesde lid, Tarieven in– of exclusief dagbesteding
Dit artikel maakt het onderscheid tussen de zzp’s waarbij de dagbesteding een onlosmakelijk integraal onderdeel is van het zzp en de zzp’s waarbij dit niet het geval is. Dit faciliteert de mogelijkheid om geen dagbesteding te leveren aan cliënten die dit niet behoeven of de dagbesteding af te nemen bij een andere aanbieder dan de instelling waar de cliënt het verblijf of het vpt van ontvangt.
Artikel 5, zevende lid, Prestatie vervoer bij dagbesteding/dagbehandeling
Het onderdeel vervoer heeft uitsluitend betrekking op cliëntenvervoer, voor zover de dagbesteding-/dagbehandeling plaatsvindt op een locatie die niet dezelfde is als waar de cliënt woont. Het betreft medisch noodzakelijk vervoer van en naar de locatie waar de dagbesteding/dagbehandeling wordt aangeboden. Al het overige vervoer (bijvoorbeeld intern transport) valt buiten het bereik van de prestatie vervoer. Wanneer een cliënt tijdens het vervoer wordt begeleid, valt de begeleiding onder het zzp of vpt. De kosten voor de plek voor de begeleider in de taxi(bus) zijn verdisconteerd in de vervoerstarieven.
Er zijn aparte prestaties voor het vervoer van:
- cliënten met een zzp/vpt vg, lg, zg, lvg en sglvg;
- cliënten met een zzp/vpt vv;
- cliënten met een zzp ggz.
Voor de cliënten waarvoor een zzp vv, zzp lvg, zzp sglvg-1 of ggz wordt afgenomen, is de component dagbesteding een onlosmakelijk onderdeel van het zzp. De dagbesteding kan voor deze prestaties niet apart afgesproken worden.
De in deze beleidsregel opgenomen bepaling en bijbehorende tarieven met betrekking tot vervoer in de vv en ggz zijn gebaseerd op de Aanwijzing Contracteerruimte 2013 van 19 november 2012 en de daarop volgende Aanwijzing inzake vervoerskosten van 23 april 2013.
De prestatiecategorieën voor het vervoer binnen de ghz zijn gebaseerd op de volgende variabelen:
- onderscheid tussen volwassen cliënt en kind;
- onderscheid tussen rolstoel gebonden cliënt en niet rolstoel gebonden cliënt;
- onderscheid tussen vervoer in groep of vervoer individueel;
- onderscheid naar postcode-afstand van plaats verblijf tot plaats dagbesteding.
Deze factoren zijn in gezamenlijk overleg met de veldpartijen bepaald als meest van invloed op de kosten van het vervoer.
De postcode-afstand betreft de afstand van postcode tot postcode van een enkele reis (dus een heenreis of een terugreis). Voor het bepalen van de postcode-afstand zijn diverse middelen of tools beschikbaar. De NZa schrijft dit niet voor.
Onderstaande tabel geeft aan in welke categorie het vervoer van een cliënt in de ghz valt.
Tabel Prestatiecategoriën vervoer dagbesteding/dagbehandeling ghz*
|
Postcode-afstand tussen plaats verblijf en
plaats dagbesteding
|
<5 km
|
5-10 km
|
10-20 km
|
20-30 km
|
30-50 km
|
>50 km
|
Groep
|
Volwassen
|
C1
|
C2
|
C3
|
C3
|
C4
|
C4
|
Volwassen rolstoel
|
C1
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
Kind
|
C1
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
Kind rolstoel
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
C5
|
Individueel
|
C3
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
C5
|
*C1 is categorie 1, C2 is categorie 2, enz..
Voorbeelden
Het vervoer van een volwassen cliënt die naar de dagbesteding reist over een afstand van 12 kilometer, valt in de categorie 3 (C3). Het vervoer van een rolstoel gebonden kind dat over een afstand van 23 kilometer naar de dagbesteding reist, valt in de categorie 5 (C5).
Mogelijkheid voor meer maatwerk
In de praktijk blijkt dat de vervoerskosten per instelling enorm verschillen. Zo zijn er instellingen die het vervoer in eigen beheer kunnen regelen en daardoor een lagere kostprijs weten te realiseren. Daartegenover staan instellingen met een gespecialiseerd aanbod, bijvoorbeeld voor zintuigelijk gehandicapten of cliënten met ernstige gedragsproblemen, waar het vervoer duurder is. Dit komt bijvoorbeeld door het grote aandeel cliënten dat over grotere afstanden vervoerd moet worden. Juist deze grote verschillen zorgden er de afgelopen jaren voor dat de bestaande prestatiestructuur als niet passend werd gezien. Vooral met de extremen en uitzonderingen wisten instellingen zich geen raad. Met de huidige indeling in vijf prestatiecategorieën wordt naar verwachting beter aangesloten bij de verschillen. Indien er een structurele noodzaak is, kunnen zorgaanbieder en zorgkantoor in gezamenlijk overleg afwijken van de vastgestelde categorie-indeling zoals in bovenstaande tabel staat weergegeven. Met deze vrijheid om in afstemming met het zorgkantoor cliënten in een andere categorie te plaatsen, kan de vergoeding voor ‘extreme’ situaties nog beter aansluiten bij de situatie van individuele instellingen. Een overeengekomen afwijking moet beargumenteerd worden vastgelegd.
Bijvoorbeeld:
Als een zorgaanbieder het vervoer grotendeels zelf regelt met inzet van vrijwilligers, is het vervoer over het algemeen goedkoper te realiseren en kan voor indeling in een lagere categorie worden gekozen. Als een cliënt vanwege zware gedragsproblematiek op een wijze vervoerd moet worden die veel hogere kosten meebrengt dan de categorie waarin deze cliënt valt, kan voor een indeling in een hogere categorie worden gekozen.
Voor het bepalen van de hoogte van de vervoerstarieven in alle sectoren is ervan uitgegaan dat de zorgaanbieders het vervoer op een efficiënte manier organiseren en de aanspraken zo doelmatig mogelijk invullen.
Artikel 6 Prestatiebeschrijvingen basisprestaties
Artikel 6, derde lid, Prestatiebeschrijvingen zzp en vpt inclusief niet-beïnvloedbare factoren (nbf)
Per 2020 worden zzp- en vpt-prestaties en beleidsregelwaarden opgenomen met een component voor niet-beïnvloedbare factoren (nbf). Dit naar aanleiding van eenaanwijzing van de minister van VWS (zie voorbehoud).
Het doel van de component nbf is om zorgaanbieders te vergoeden voor de extra kosten die veroorzaakt worden door factoren die samenhangen met de omgeving waarin de zorg wordt verleend. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat (groot)stedelijkheid en de sociaaleconomische status van een wijk samenhangen met extra kosten door bovengemiddeld voorspeld verzuim van personeel van de zorgaanbieder. Deze kostenverhogende factoren zijn niet door de zorgaanbieder te beïnvloeden, maar leiden bij een vergelijkbare kwaliteit van zorg wel tot hogere kosten. Een zorgaanbieder zal namelijk doorgaans rekening houden in haar bedrijfsvoering met dit bovengemiddeld voorspeld verzuim van personeel. Dit bijvoorbeeld door extra personele inzet en andere maatregelen om voorspeld bovengemiddeld ziekteverzuim te voorkomen, op te heffen, etc.
Daardoor is het in sommige regio’s moeilijker om goede zorg te leveren tegen hetzelfde tarief als in andere regio’s. De component nbf compenseert daarvoor.
De prestaties inclusief een component nbf zijn locatiegebonden. Alleen voor cliënten die verblijven op een postcode waarvoor de prestaties inclusief component nbf van toepassing zijn, kunnen deze prestaties en tarieven worden gedeclareerd.
Indien een cliënt gedurende het jaar verhuist, moet bekeken worden of ook voor de nieuwe locatie de tarieven inclusief nbf van toepassing zijn. Indien dit niet het geval is, kan vanaf de dag na het moment van verhuizing naar de nieuwe locatie de reguliere zzp of vpt te worden gedeclareerd en niet langer de prestatie/tarief inclusief nbf.
Voor de prestaties inclusief component nbf gelden bandbreedtetarieven. Het bandbreedtetarief bestaat uit een bedrag dat ten minste en een bedrag dat ten hoogste als tarief in rekening mag worden gebracht. Het gedeelte van 0 tot en met de laagste bandbreedte, het minimumtarief, is voor de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor en de zorgaanbieder dus niet onderhandelbaar. Het gedeelte van het minimum tot de hoogste bandbreedte, het maximumtarief, is wel onderhandelbaar. Het verschil tussen minimumtarief en maximumtarief, het onderhandelbare deel, is gelijk aan de beleidsregelwaarden/tarieven van de reguliere zzp- of vpt--prestaties met dezelfde zorgzwaarte zonder niet-beïnvloedbare factoren.
Als voorbeeld wordt de volgende situatie geschetst:
-
Cliënten zijn geïndiceerd voor een vv-5 en ontvangen hun zorg middels een zzp-met behandeling;
-
Cliënten verblijven intramuraal bij een zorgaanbieder;
-
De zorgaanbieder is gevestigd in postcode-regio 1011;
-
Voor het onderhandelbare deel van het zzp-tarief wordt een afslag overeengekomen van 5%.
Volgens de postcode-tabel nbf (bijlage 2) kan voor postcode 1011 de prestatie inclusief nbf worden afgesproken. Voor deze cliënten kunnen de Wlz-uitvoerder/zorgkantoor en de zorgaanbieder een zzp vv-5 inclusief behandeling en inclusief nbf afspreken.
Het minimumtarief voor deze zzp vv-5 is € 2,05 per dag. Dit betreft de niet onderhandelbare component nbf.
Het maximumtarief voor deze zzp vv-5 is € 268,52 per dag.
Het onderhandelbare deel van deze zzp vv-5 is € 268,52 minus € 2,05 = € 266,47 per dag. Van het onderhandelbare deel van het zzp-tarief vindt in dit voorbeeld een afslag plaats van 5%. Deze afslag is € 13,32 (5% van € 266,47) per dag.
Voor het onderhandelbare deel van het zzp-tarief wordt door de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor en de zorgaanbieder een bedrag afgesproken van € 266,47 minus € 13,32 = € 253,15 per dag. Voor de niet onderhandelbare component nbf van deze zzp is het tarief € 2,05 per dag.
Het zorgkantoor/de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder spreken in dit voorbeeld een tarief voor de zzp vv-5 inclusief behandeling en inclusief nbf af van € 255,20 (€ 253,15 plus € 2,05).
Voor de prestaties inclusief component nbf gelden verder de algemene voorwaarden zoals die van toepassing zijn voor de reguliere zzp- en vpt- prestaties.
2 Prestatiebeschrijvingen overige basisprestaties en afzonderlijke dagbestedings- en vervoersprestaties
a. Mutatiedag vv
Binnen de sector vv kunnen er mutatiedagen worden gedeclareerd bij overlijden of verhuizen van een cliënt. Voor de bekostiging van de dagen leegstand kan tussen zorgkantoor en zorgaanbieder de prestatie mutatiedag worden afgesproken. Hierbij geldt dat het werkelijke aantal mutatiedagen kan worden gedeclareerd tot inhuizing van de nieuwe bewoner, met een maximum van 13 dagen voor een éénpersoonskamer en 26 dagen voor een tweepersoonskamer. Uitzondering hierop is een interne verhuizing: in dat geval kan één mutatiedag worden gedeclareerd.
Hieronder enkele voorbeelden ter verduidelijking.
Eénpersoonskamer
-
Bij een interne verhuizing binnen dezelfde zorgaanbieder (rechtspersoon), kan één mutatiedag gedeclareerd worden. Een interne verhuizing kan zijn naar een andere kamer binnen dezelfde locatie van de zorgaanbieder of van locatie A naar locatie B van dezelfde zorgorganisatie.
-
Bij overlijden of externe verhuizing van een bewoner die alleen woont, geldt het werkelijke aantal mutatiedagen tot een maximum van 13 dagen.
Als de vrijgekomen plaats na 10 dagen wordt opgevuld, gelden 10 mutatiedagen. Wordt de vrijgekomen plaats na 15 dagen opgevuld, dan geldt het maximum van 13 mutatiedagen.
Tweepersoonskamer
Opbaren
Indien een cliënt overlijdt en wordt opgebaard in zijn of haar eigen kamer geldt het volgende:
Kosten voor leegstand van de kamer: vanaf het moment dat een cliënt komt te overlijden kan de zorgaanbieder mutatiedagen declareren voor de leegachtergelaten plaats. In het geval van een éénpersoonskamer kunnen er maximaal 13 mutatiedagen gedeclareerd worden. In het geval van een tweepersoonskamer maximaal 26 mutatiedagen. Gedurende deze periode is het mogelijk dat de cliënt wordt opgebaard in zijn of haar eigen kamer. In de periode waarin een overleden cliënt in zijn of haar eigen kamer ligt opgebaard, wordt de kamer als ‘leeg’ beschouwd. Dit heeft geen invloed op het maximum aantal mutatiedagen dat gedeclareerd mag worden. De mutatiedagen mogen gedurende het opbaren doorgedeclareerd worden tot het eerder genoemde maximum.
Kosten voor het opbaren: voor het opbaren zelf kent de Wmg geen vergoeding. Opbaren is wenselijke laatste zorg die niet onder Wmg valt. Het is dus niet mogelijk voor zorgaanbieders om voor het opbaren zelf kosten te declareren bij het zorgkantoor.
b. Spoedzorg
De prestatie crisisopvang/spoedzorg maakt het mogelijk te voorzien in zorg met een spoedeisend karakter. Deze prestatie geldt zowel voor de dagen dat er een cliënt aanwezig is op een bed, als op de dagen waarop het bed niet bezet is, maar wel beschikbaar. In de praktijk betekent dit:
- De zorgaanbieder moet de werkelijk geleverde spoedzorgdagen (het bed is bezet) declareren tegen het tarief crisisdag. Men declareert op cliëntniveau de dagen dat het bed bezet was. De beschikbaarheidscomponent ofwel dagen dat het bed niet bezet was worden op prestatieniveau, zonder cliëntkenmerk (naam, Burgerservicenummer etc.), gedeclareerd.
Crisisopvang/spoedzorg kan worden afgesproken bij de productieafspraken en bij de herschikking. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de behoefte aan het aantal crisisbedden.
c. Verblijfscomponent niet-geïndiceerde partner
Een niet-geïndiceerde partner is een partner van een geïndiceerde verzekerde met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die tegelijkertijd met de geïndiceerde partner kan worden opgenomen bij een zorgaanbieder.
Indien een verzekerde aanspraak heeft op verblijf ten laste van de Wlz, kan bij verblijf bij een intramurale zorgaanbieder de prestatie verblijfscomponent worden afgesproken voor de niet-geïndiceerde partner. Deze component omvat onder andere de huishoudelijke verzorging, het keukenpersoneel, de facilitaire dienst, de dagelijkse welzijnsactiviteiten en de voeding- en hotelmatige kosten.
f. Logeren
De tarieven voor de logeerprestaties zijn onder andere gebaseerd op het onderzoek Logeren in de AWBZ. Uit het onderzoek blijkt dat gemiddeld meer zorg bij logeren wordt geboden dan bij langdurig verblijf. Deze meerzorg is verdisconteerd in de onderzochte kostprijzen en daarmee ook in de tarieven. De toeslagen die wel in combinatie met een zzp in rekening kunnen worden gebracht zijn daarom niet van toepassing op logeren. De tarieven houden ook rekening met een lager bezettingspercentage dan de tarieven die worden toepast bij langdurig verblijf.
De definitie van een dag logeeropvang zoals gespecificeerd in artikel 1 verschilt van de zzp’s. De dag van opname kan alleen worden gedeclareerd indien de opname voor 20.00 uur heeft plaatsgevonden. De (kalender)dag van ontslag mag altijd in rekening worden gebracht ongeacht of het ontslag om 9.00 uur was of om 21.00 uur.
De NZa heeft het tijdstip van ontslag niet geduid omdat zorgaanbieders dan een tijdregistratie moeten uitvoeren.
Artikel 7 Prestatiebeschrijvingen toeslagen
2 Toeslag cerebrovasculair accident (cva)
Voor deze toeslag is geen specifieke toelating door de toelatende instantie (VWS, Cibg) nodig.
11 – 13 Toeslagen woonzorg gehandicaptenzorg
Deze toeslag wordt gebruikt om de gebruikelijke zorg te bekostigen die elk kind behoeft, omdat een kind bijvoorbeeld nog niet zelf zich kan aankleden, wassen, et cetera. Het betreft die activiteiten die ouders normaliter uitvoeren gedurende de opvoeding van het kind. De zorg die noodzakelijk is als gevolg van de beperkingen van het kind wordt bekostigd op basis van zzp’s. De toeslag is gedifferentieerd naar drie leeftijdscategorieën. Indien kinderen en jeugdigen thuis wonen is deze toeslag niet nodig omdat dan de ouders of andere opvoeders deze taken verrichten.
14 Toeslag dagbesteding gehandicaptenzorg kind
De dagbesteding voor kinderen bevat een opvoedings- en ontwikkelingselement dat een speciale toeslag en een hoger tarief rechtvaardigt.
17 Toeslagen woonzorg jong volwassenen ggz
Bij deze doelgroep is de ontwikkeling tot een volwassen persoon vaak verstoord. Daarom ligt er een sterke nadruk op het aanleren van vaardigheden ten behoeve van en (meer) zelfstandig leven.
19 Toeslag intensieve gespecialiseeerde ggz-zorg voor cliënten in crisisopvang/spoedzorg ghz vg met behandeling (Z984)
Deze toeslag maakt het mogelijk om cliënten met een verstandelijke beperking, ernstige gedragsproblemen en waarbij sprake is van ernstige psychiatrische problematiek spoedzorg te kunnnen bieden die aansluit bij hun specifieke zorgbehoefte. De toeslag geldt alleen voor cliënten waarvoor de onderliggende basisprestatie spoedzorg Z491 is afgesproken.
De toeslag heeft een tijdelijk karakter. In het kader van zzp-onderhoud zal de toeslag geevalueerd worden en waar nodig aangepast.
Artikel 8 Overbruggingszorg sglv- en lvg-cliënten
Niet alleen voor de instroom van sglvg- en lvg-cliënten verandert er iets in 2020, ook de declaraties bij de doorstroom van deze cliënten binnen de Wlz is per 2020 anders geregeld. De indicaties sglvg en lvg zijn tijdelijke indicaties. Op het moment dat deze indicaties aflopen en er een nieuwe Wlz-indicatie wordt afgegeven, is er voor deze cliënten niet altijd meteen plaats in een nieuwe instelling die de zorg passende bij de nieuwe indicatie gaat leveren. Deze cliënten blijven vervolgens nog op hun oude plaats zitten. Instellingen moeten dan de nieuwe prestatie, behorende bij de nieuwe indicatie, declareren. Deze (maximum) tarieven van de nieuwe prestatie dekken de kosten van de plaatsen niet altijd in de overbruggingsperiode. Om instellingen tegemoet te komen, is per 1 januari 2020 overbruggingszorg sglvg en lvg ingevoerd. Overbruggingszorg geldt alleen voor cliënten die een sglvg- of lvg-indicatie hebben gehad en waarvoor niet meteen een plaats beschikbaar is om de zorg behorende bij hun nieuwe Wlz-indicatie te ontvangen.
Het tarief dat bij overbruggingszorg hoort is een maximumtarief.
Overbruggingszorg is in eerste instantie beschikbaar voor een overbruggingsperiode van 13 weken. Overbruggingszorg mag niet meer gedeclareerd worden op het moment dat de cliënt verhuist naar een nieuwe, juiste plaats, ook als dit binnen de 13 weken gebeurt. Indien er binnen 13 weken geen juiste plaats voor de cliënt beschikbaar is, kan de overbruggingszorg eenmalig met 13 weken worden verlengd. Zorgaanbieder en zorgkantoor maken hier gezamenlijk afspraken over.
Artikel 9 Transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2020
De transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2020 (totaal € 50 miljoen per jaar) zijn beschikbaar gesteld voor verpleeghuizen om extra kwaliteitsmaatregelen te nemen in de ingroeifase (2018 – 2021) van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg.
De transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2020 dienen voor 15 november 2019 tweezijdig bij de NZa aangevraagd te worden.
Artikel 10 Aan- en afwezigheid
Onder de voorwaarden, zoals in beschreven in dit artikel, is het mogelijk om basisprestaties te declareren bij afwezigheid van de cliënt. Het is niet toegestaan afzonderlijk afgesproken dagbesteding, vervoer van en naar dagbesteding/dagbehandeling, en afzonderlijk afgesproken behandeling te declareren bij afwezigheid van een cliënt.
Het is ook niet toegestaan om toeslagen te declareren bij afwezigheid van de cliënt, behalve de woonzorgtoeslag ghz (Z978, Z979 en Z980). De woonzorgtoeslag mag wel gedeclareerd worden bij afwezigheid.
Artikel 11 Overbruggingsperiode instroom sglvg en lvg
Sglvg- en lvg-zorg moet wettelijk gezien in een instelling geleverd worden. Aangezien het voorkomt dat een cliënt vanaf het moment van het ontvangen van de indicatie niet meteen op een plaats terecht kan waar de zorg behorende bij zijn/haar indicatie geleverd kan worden, is er in samenwerking met VWS een overbruggingsregeling tot stand gekomen. Deze overbruggingsregeling maakt het mogelijk om een periode van dertien weken sglvg- en lvg-zorg te leveren via een mpt of vpt. In geval van een sglvg-indicatie kan dit ook in een andere instelling dan een instelling die is toegelaten via de WTZi om sglvg-zorg te leveren. De periode van dertien weken kan maximaal één keer verlengd worden. Deze wijziging heeft betrekking op artikel 2.5, tweede lid van de Rlz.
Artikel 12, eerste lid, Aanvullende voorwaarde voor prestatie zzp vv-10 (palliatief terminale zorg)
De behandelend arts geeft in een verklaring aan dat voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in dit artikel. Voor cliënten die thuis wonen of in een instelling verblijven, kan de prestatie vpt of zzp vv-10 worden gedeclareerd. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals genoemd in dit artikel.
Cliënten die een mpt en/of pgb afnemen kunnen gebruik maken van de extra kosten thuis regeling (ekt) van artikel 5.3 lid 4 en 5 van de Rlz.
Het is alleen mogelijk om de prestatie vpt of zzp vv-10 te declareren wanneer de cliënt beschikt over een Wlz-indicatie. De zorgaanbieder kan, tot het overlijden van de cliënt of tot er geen sprake meer is van een terminale fase, de prestaties vpt of zzp vv-10 declareren.
Wanneer de prestatie vpt of zzp vv-10 in rekening wordt gebracht, is het niet toegestaan dat daarnaast een andere vpt of zzp op basis van het geïndiceerde zorgprofiel wordt gedeclareerd.
Artikel 12, tweede lid, Palliatief terminale zorg (ptz) voor Wlz-cliënten met een zorgprofiel gehandicaptenzorg (ghz) of geestelijke gezondheidszorg (ggz)
De prestaties vpt en zzp vv-10 zijn bedoeld voor ptz Wlz-cliënten met dominante grondslag somatische en/of psychogeriatrische ziekte/aandoening. Wlz-cliënten met zorgprofiel vv (verpleging en verzorging) voldoen hier aan en de prestatie vpt of zzp vv-10 sluit hierop aan. Voor Wlz-cliënten met een zorgprofiel gehandicaptenzorg (ghz) of geestelijke gezondheidszorg (ggz) kan de ptz bekostigd worden vanuit het huidige zorgprofiel en bijbehorende prestatie maar het is ook mogelijk om hiervoor de prestatie vpt of zzp vv-10 te gebruiken. Een ghz of ggz Wlz-cliënt die terminale zorg behoeft, heeft toegang tot de prestatie vpt of zzp vv-10 wanneer de dominante grondslag een somatische en/of psychogeriatrische ziekte/aandoening wordt en wanneer de zorg voor deze cliënten overeenkomt met wat in de prestatiebeschrijving van vpt of zzp vv-10 beschreven staat. Daarnaast voldoet de ghz of ggz Wlz-cliënt aan de criteria zoals gesteld in artikelen 12, eerste tot en met derde lid. Dit uitgangspunt verschilt niet van de situatie zoals onder de indicatiestelling. Het CIZ gaf een indicatie zorgprofiel vv-10 ook af voor ghz en ggz Wlz-cliënten indien deze voldeden aan de gestelde criteria.
Hieronder wordt schematisch weergegeven wat er wijzigt voor een palliatief terminale cliënt die de zorg afneemt in de vorm van een vpt of zzp.
Oude situatie
- Verklaring behandelend arts levensverwachting cliënt <3mnd;
- geldige Wlz-indicatie;
- aanvullende voorwaarden. |
→
|
Indicatie-stelling CIZ
|
→
|
Zorg-profiel ptz
|
→
|
Zzp of vpt vv-10
|
Nieuwe situatie
- Verklaring behandelend arts levensverwachting cliënt <3mnd;
- geldige Wlz-indicatie;
- aanvullende voorwaarden. |
→
|
Zzp of vpt vv-10
|
Artikel 13 en 15 Deeltijdverblijf (dtv)
Dtv houdt in dat cliënten middels een gemiddeld vast patroon van verblijfplaats kunnen wisselen: ze wonen deels thuis en deels in een instelling. Hierdoor kunnen cliënten wennen aan het verblijf in een instelling en/of worden mantelzorgers ontzien. Uitgesloten voor dtv zijn sglvg-,lvg- en ggz-cliënten, de lage zzp’s (zoals beschreven in het overgangsrecht) en vv-9b en vv-10.
De basis van dtv is verblijf. Er is dan ook sprake van dtv als een cliënt 3½, 4 of 4½ etmalen per week in een instelling verblijft en de rest van de etmalen thuis. Er is bewust voor deze afbakening gekozen, omdat in geval van een andere hoeveelheid etmalen er al mogelijkheden bestaan om de afwisseling tussen verblijf in een instelling en thuis te bekostigen:
-
Als een cliënt langer in een instelling verblijft dan 4½ etmalen, dan is er sprake van volledig verblijf en kan verblijf thuis geregeld worden met afwezigheidsdagen (artikel 10, tweede lid, onder d).
-
Indien een cliënt minder dan 3½ etmalen verblijft in een instelling kan afwisseling tussen instelling en thuis geregeld worden door middel van logeren.
Dtv is alleen mogelijk indien er een gemiddeld vast patroon is van verblijf in een instelling en verblijf thuis. Het gaat om een gemiddeld vast patroon dat zich tweewekelijks herhaalt, vanwege helderheid voor de cliënt, de zorgaanbieder en het zorgaanbieder. Het gemiddelde patroon moet bezien worden over een periode van 14 etmalen, waarbij er geen halve etmalen gedeclareerd kunnen worden. In een periode van 14 etmalen is er dan sprake van dtv als een cliënt gemiddeld 7, 8 of 9 etmalen in een instelling verblijft en de overige etmalen thuis is.
In artikel 15 staan de declaratiecodes voor deeltijdverblijf beschreven. Deeltijdverblijf omvat de zzp-prestaties. Om declaratie van dtv mogelijk te maken, zijn aparte codes gemaakt die bij declaratie van dtv moeten worden gebruikt. Dit impliceert dat juridisch-technisch nieuwe prestaties en tarieven worden geïntroduceerd. Dat is niet het geval; het gaat slechts om een declaratievoorschrift. De aparte declaratiecodes dragen, ondanks de verplichting tot declaratie ervan bij dtv, bij aan de vermindering van de administratieve lasten en maken declaratie van zzp en mpt in combinatie mogelijk, dat anders in de declaratiesystemen niet mogelijk is. De codes zijn om de volgende redenen noodzakelijk voor de levering van dtv:
-
Om het onderscheid tussen dtv en een reguliere zzp prestatie duidelijk te maken is samen met partijen gekozen voor afzonderlijke dtv declaratiecodes.
-
Bij dtv gelden - in tegenstelling tot de reguliere zzp prestaties – niet de regels voor mutatiedagen en afwezigheidsdagen. Met aparte codes kan dtv worden gedeclareerd met uitsluiting van een combinatie met mutatiedagen en afwezigheidsdagen, wat niet kan bij het declareren van zzp’s.
-
Het gebruik van dtv kan hierdoor goed gemonitored worden.
-
Voor dtv gelden specifieke voorwaarden met betrekking tot de eigen bijdrage en het gemiddeld vast patroon.
-
Door dtv kunnen zorgaanbieders voor cliënten met de leveringszorg mpt ook verblijf declareren. De introductie van dtv zorgt voor een administratieve lastenverlichting bij zorgaanbieders. Zorgaanbieders hoeven niet meer administratief te switchen tussen de leveringsvorm zzp en mpt om deeltijdverblijf mogelijk te maken.
-
De tarieven voor dtv zijn afgeleid van de zzp tarieven. Dtv is echter nog in ontwikkeling. Mogelijk dat de tarieven in de toekomst uit elkaar gaan lopen. Aparte declaratiecodes zijn daarom noodzakelijk.
Bij deeltijdverblijf ziet de cliënt af van het aanvragen van structurele logeeropvang binnen het mpt. Incidentele logeeropvang blijft mogelijk voor de cliënt (ook als de cliënt kiest voor dtv).
Het is echter niet mogelijk om in dezelfde periode dtv en logeren te declareren.
De dtv-prestaties kunnen niet gecombineerd worden met mutatiedagen en afwezigheidsdagen