Toelichting per artikel
Artikel 1 Begripsbepalingen
Behandeling bij de prestatie vpt
Behandeling als omschreven in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, Wlz kan in de vv- en ghz-sector alleen worden geleverd door een zorgaanbieder die beschikt over een WTZi-toelatingvoor de zorgvorm behandeling.
Alleen behandelcentra die een specifieke toelating hebben, kunnen de zzp’s voor sglvg leveren. Bij deze zzp’s maakt de zorgvorm behandeling onlosmakelijk deel uit van het zzp. Dit uitgangspunt geldt ook voor vpt.
nhc en nic
Voor de uitgangspunten en opbouw van de nhc en nic wordt verwezen naar de Beleidsregel normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) gespecicaliseerde ggz, forensische zorg en langdurige zorg.
Artikel 1 en 5.3 Wooncomponent bij vpt en opbouw vpt-beleidsregelwaarden.
De wooncomponent is onderdeel van de uurprijzen van de zzp’s.
Bij een vpt heeft de cliënt géén aanspraak op de wooncomponent of overige vergoedingen ten laste van de Wlz die samenhangen met huisvesting. Het gaat om de post terrein- en gebouwgebonden kosten. Bij de vpt-prijzen is deze kostencomponent uit de zzp-prijzen gehaald. Voor de berekening van deze correctie voor terrein- en gebouwgebonden kosten, is gekeken naar het percentage dat deze kosten uitmaken van de totale prijs per zorgvorm. Het gaat om de zorgvormen persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding (individueel), behandeling en verblijf (overige verblijfslasten). De wijze waarop de uurprijs per zorgvorm is berekend, is vastgelegd in hoofdstuk 3 van het rapport ‘Indicatieve prijzen zorgzwaartepakketten’ (juni 2007, NZa).
Voor de sectoren verpleging en verzorging en gehandicaptenzorg bedraagt de correctie –/– 6%.
Artikel 4 Prijspeil
De uitgangspunten voor de jaarlijkse indexering van de nhc en nic zijn beschreven in de Beleidsregel normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) gespecialiseerde ggz, forensische zorg en langdurige zorg.
Artikel 5 Beleidsregelwaarden voor tariefvaststelling
De beschikbare middelen voor de zorginkoop 2019 worden door de NZa onder voorbehoud van politieke besluitvorming in het najaar van 2018 vastgesteld op basis van de procedure zoals beschreven in de Beleidsregel budgettair kader Wlz.
Deze bedragen zijn gebaseerd op de voorlopige kaderbrief Wlz , die in het voorjaar voorhangt in de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. De beleidsregelwaarden in deze beleidsregel zijn hiervan een afgeleide en zijn daarom voorlopig totdat na Prinsjesdag de definitieve kaderbrief bij de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft voorgehangen. Artikel 5.3 geeft een algemene beschrijving van de opbouw en de wijze van totstandkoming van de zzp–tarieven.
Op basis van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, Wlz omvat zorg (zoals genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, Wlz) tevens enkele materiële kosten. Deze kosten worden genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, onder 3 t/m 6, Wlz.
De tarieven zijn van toepassing op cliënten geïndiceerd voor of aangewezen op zorg op grond van de Wlz, die deze zorg realiseren bij een zorgaanbieder. Hierbij zijn de volgende situaties te onderscheiden:
- Cliënt is geïndiceerd in een zorgprofiel op grond van de Wlz en Wlz-uitvoerder en zorgaanbieder spreken de levering van het hierbij passende zzp af;
- Cliënt is geïndiceerd in een zorgprofiel op grond van de Wlz maar Wlz-uitvoerder en zorgaanbieder spreken een ander zzp af dan past bij het profiel omdat de zorgaanbieder de prestatie niet levert.
Indien in de beleidsregel wordt gesproken over ‘geïndiceerd voor’ of ‘aangewezen op’ zorg op grond van de Wlz dan worden beide bovengenoemde situaties bedoeld.
Artikel 5.4 Tarieven in- of exclusief behandeling
De bekostiging van een zorgaanbieder is afhankelijk van de toelating die de zorgaanbieder heeft op grond van de WTZi én de indicatie van de cliënt. Indien een zorgaanbieder geen toelating heeft voor behandeling, wordt de component behandeling van een zzp niet op grond van de Wlz bekostigd. In de tarieven van de zzp’s exclusief behandeling is wel rekening gehouden met de bekostiging van behandelaars op de achtergrond.
Artikel 5.6 Tarieven in– of exclusief dagbesteding
Dit artikel maakt het onderscheid tussen de zzp’s waarbij de dagbesteding een onlosmakelijk integraal onderdeel is van het zzp en de zzp’s waarbij dit niet het geval is. Dit faciliteert de mogelijkheid om geen dagbesteding te leveren aan cliënten die dit niet behoeven of de dagbesteding af te nemen bij een andere aanbieder dan de instelling waar de cliënt het verblijf of het vpt van ontvangt.
Artikel 5.7 Prestatie vervoer bij dagbesteding/dagbehandeling
Het onderdeel vervoer heeft uitsluitend betrekking op cliëntenvervoer, voor zover de dagbesteding-/dagbehandeling plaatsvindt op een locatie die niet dezelfde is als waar de cliënt woont. Het betreft medisch noodzakelijk vervoer van en naar de locatie waar de dagbesteding/dagbehandeling wordt aangeboden. Al het overige vervoer (bijvoorbeeld vervoer per eigen vervoersmiddel van de cliënt, openbaar vervoer, lopen) valt niet onder het bereik van de prestatie vervoer. Wanneer een cliënt tijdens het vervoer wordt begeleid, valt de begeleiding onder het zzp of vpt. De kosten voor de plek voor de begeleider in de taxi(bus) zijn verdisconteerd in de vervoerstarieven.
Er zijn aparte prestaties voor het vervoer van:
- cliënten met een zzp/vpt vg, lg, zg, lvg en sglvg;
- cliënten met een zzp/vpt vv;
- cliënten met een zzp ggz.
Voor de cliënten die zijn aangewezen op een zzp vv, zzp lvg, zzp sglvg-1 of ggz is de component dagbesteding een onlosmakelijk onderdeel van het zzp. De dagbesteding kan voor deze prestaties niet apart afgesproken worden.
De in deze beleidsregel opgenomen bepaling en bijbehorende tarieven met betrekking tot vervoer in de vv en ggz zijn gebaseerd op de Aanwijzing Contracteerruimte 2013 van 19 november 2012 en de daarop volgende Aanwijzing inzake vervoerskosten van 23 april 2013.
De prestatiecategorieën voor het vervoer binnen de ghz zijn gebaseerd op de volgende variabelen:
- onderscheid tussen volwassen cliënt en kind;
- onderscheid tussen rolstoel gebonden cliënt en niet rolstoel gebonden cliënt;
- onderscheid tussen vervoer in groep of vervoer individueel;
- onderscheid naar postcode-afstand van plaats verblijf tot plaats dagbesteding.
Deze factoren zijn in gezamenlijk overleg met de veldpartijen bepaald als meest van invloed op de kosten van het vervoer.
De postcode-afstand betreft de afstand van postcode tot postcode van een enkele reis (dus een heenreis of een terugreis). Voor het bepalen van de postcode-afstand zijn diverse middelen of tools beschikbaar. De NZa schrijft dit niet voor.
Onderstaande tabel geeft aan in welke categorie het vervoer van een cliënt in de ghz valt.
Tabel Prestatiecategoriën vervoer dagbesteding/dagbehandeling ghz*
|
Postcode-afstand tussen plaats verblijf en
plaats dagbesteding
|
<5 km
|
5-10 km
|
10-20 km
|
20-30 km
|
30-50 km
|
>50 km
|
Groep
|
Volwassen
|
C1
|
C2
|
C3
|
C3
|
C4
|
C4
|
Volwassen rolstoel
|
C1
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
Kind
|
C1
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
Kind rolstoel
|
C2
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
C5
|
Individueel
|
C3
|
C3
|
C4
|
C5
|
C5
|
C5
|
*C1 is categorie 1, C2 is categorie 2, enz..
Voorbeelden
Het vervoer van een volwassen cliënt die naar de dagbesteding reist over een afstand van 12 kilometer, valt in de categorie 3 (C3). Het vervoer van een rolstoel gebonden kind dat over een afstand van 23 kilometer naar de dagbesteding reist, valt in de categorie 5 (C5).
Mogelijkheid voor meer maatwerk
In de praktijk blijkt dat de vervoerskosten per instelling enorm verschillen. Zo zijn er instellingen die het vervoer in eigen beheer kunnen regelen en daardoor een lagere kostprijs weten te realiseren. Daartegenover staan instellingen met een gespecialiseerd aanbod, bijvoorbeeld voor zintuigelijk gehandicapten of cliënten met ernstige gedragsproblemen, waar het vervoer duurder is. Dit komt bijvoorbeeld door het grote aandeel cliënten dat over grotere afstanden vervoerd moet worden. Juist deze grote verschillen zorgden er de afgelopen jaren voor dat de bestaande prestatiestructuur als niet passend werd gezien. Vooral met de extremen en uitzonderingen wisten instellingen zich geen raad. Met de huidige indeling in vijf prestatiecategorieën wordt naar verwachting beter aangesloten bij de verschillen. Indien er een structurele noodzaak is, kunnen zorgaanbieder en zorgkantoor in gezamenlijk overleg afwijken van de vastgestelde categorie-indeling zoals in bovenstaande tabel staat weergegeven. Met deze vrijheid om in afstemming met het zorgkantoor cliënten in een andere categorie te plaatsen, kan de vergoeding voor ‘extreme’ situaties nog beter aansluiten bij de situatie van individuele instellingen. Een overeengekomen afwijking moet beargumenteerd worden vastgelegd.
Bijvoorbeeld:
Als een zorgaanbieder het vervoer grotendeels zelf regelt met inzet van vrijwilligers, is het vervoer over het algemeen goedkoper te realiseren en kan voor indeling in een lagere categorie worden gekozen. Als een cliënt vanwege zware gedragsproblematiek op een wijze vervoerd moet worden die veel hogere kosten meebrengt dan de categorie waarin deze cliënt valt, kan voor een indeling in een hogere categorie worden gekozen.
Voor het bepalen van de hoogte van de vervoerstarieven in alle sectoren is ervan uitgegaan dat de zorgaanbieders het vervoer op een efficiënte manier organiseren en de aanspraken zo doelmatig mogelijk invullen.
Artikel 5.9 Aanvullende voorwaarde voor prestatie zzp vv-10 (palliatief terminale zorg)
Vanaf 1 januari 2018 is de indicatiestelling voor het zorgprofiel ‘Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg’ (vv-10) door het CIZ afgeschaft4. Dit betekent dat de Regeling langdurige zorg (Rlz) per 1 januari 2018 door VWS is gewijzigd. Zonder tussenkomst van het CIZ geeft de behandelend arts in een verklaring aan dat voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in dit artikel. Voor cliënten die in een instelling verblijven, kan de prestatie vpt of zzp vv-10 worden gedeclareerd. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals genoemd in dit artikel.
Voor cliënten die hun zorg afnemen in mpt en/of pgb, hoeft de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulaire zorg niet te worden aangepast. Cliënten die een mpt en/of pgb afnemen kunnen gebruik maken van de extra kosten thuis regeling (ekt) van artikel 5.3 lid 4 en 5 van de Rlz.
Als gevolg van deze wijziging kan het zijn dat cliënten nog beschikken over een indicatie van het CIZ voor zorgprofiel ‘Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg’. Omdat in zowel de oude als nieuwe situatie sprake moet zijn van een verklaring van de behandelend arts, wijzigt er op dit punt niets. De cliënt voldoet in beide gevallen aan de voorwaarden die gesteld worden in deze beleidsregel.
Het was en is alleen mogelijk om de prestatie vpt of zzp vv-10 te declareren wanneer de cliënt reeds beschikt over een Wlz-indicatie. Een indicatiestelling voor het ptz-zorgprofiel betrof altijd een herindicatie. Door de wijziging in het indicatietraject vervalt niet het huidige indicatiebesluit van de cliënt en behoudt de cliënt zijn/haar recht op Wlz zorg.
De zorgaanbieder kan, tot het overlijden van de cliënt of tot er geen sprake meer is van een terminale fase, de prestaties vpt of zzp vv-10 declareren.
Wanneer de prestatie vpt of zzp vv-10 in rekening wordt gebracht, is het niet toegestaan dat daarnaast een andere vpt of zzp op basis van het geïndiceerde zorgprofiel wordt gedeclareerd.
Artikel 5.12 Palliatief terminale zorg (ptz) voor Wlz-cliënten met een zorgprofiel gehandicaptenzorg (ghz) of geestelijke gezondheidszorg (ggz)
De prestaties vpt en zzp vv-10 zijn bedoeld voor ptz Wlz-cliënten met dominante grondslag somatische en/of psychogeriatrische ziekte/aandoening. Wlz-cliënten met zorgprofiel vv (verpleging en verzorging) voldoen hier aan en de prestatie vpt of zzp vv-10 sluit hierop aan. Voor Wlz-cliënten met een zorgprofiel gehandicaptenzorg (ghz) of geestelijke gezondheidszorg (ggz) kan de ptz bekostigd worden vanuit het huidige zorgprofiel en bijbehorende prestatie maar het is ook mogelijk om hiervoor de prestatie vpt of zzp vv-10 te gebruiken. Een ghz of ggz Wlz-cliënt die terminale zorg behoeft, heeft toegang tot de prestatie vpt of zzp vv-10 wanneer de dominante grondslag een somatische en/of psychogeriatrische ziekte/aandoening wordt en wanneer de zorg voor deze cliënten overeenkomt met wat in de prestatiebeschrijving van vpt of zzp vv-10 beschreven staat. Daarnaast voldoet de ghz of ggz Wlz-cliënt aan de criteria zoals gesteld in artikelen 5.9 t/m 5.11. Dit uitgangspunt verschilt niet van de situatie zoals onder de indicatiestelling. Het CIZ gaf een indicatie zorgprofiel vv-10 ook af voor ghz en ggz Wlz-cliënten indien deze voldeden aan de gestelde criteria.
Hieronder wordt schematisch weergegeven wat er wijzigt voor een palliatief terminale cliënt die de zorg afneemt in de vorm van een vpt of zzp.
Oude situatie
- Verklaring behandelend arts levensverwachting cliënt <3mnd;
- geldige Wlz-indicatie;
- aanvullende voorwaarden. |
→
|
Indicatie-stelling CIZ
|
→
|
Zorg-profiel ptz
|
→
|
Zzp of vpt vv-10
|
Nieuwe situatie
- Verklaring behandelend arts levensverwachting cliënt <3mnd;
- geldige Wlz-indicatie;
- aanvullende voorwaarden. |
→
|
Zzp of vpt vv-10
|
Artikel 6 Prestatiebeschrijvingen basisprestaties
Artikel 6.2 Prestatiebeschrijvingen basisprestaties
Artikel 6.2.1 Mutatiedag vv
Binnen de sector vv kunnen er mutatiedagen worden gedeclareerd bij overlijden of verhuizen van een cliënt. Voor de bekostiging van de dagen leegstand kan tussen zorgkantoor en zorgaanbieder de prestatie mutatiedag worden afgesproken. Hierbij geldt dat het werkelijke aantal mutatiedagen kan worden gedeclareerd tot inhuizing van de nieuwe bewoner, met een maximum van 13 dagen voor een éénpersoonskamer en 26 dagen voor een tweepersoonskamer. Uitzondering hierop is een interne verhuizing: in dat geval kan één mutatiedag worden gedeclareerd.
Hieronder enkele voorbeelden ter verduidelijking.
Eénpersoonskamer
- Bij een interne verhuizing binnen dezelfde zorgaanbieder (rechtspersoon), kan één mutatiedag gedeclareerd worden. Een interne verhuizing kan zijn naar een andere kamer binnen dezelfde locatie van de zorgaanbieder of van locatie A naar locatie B van dezelfde zorgorganisatie.
- Bij overlijden of externe verhuizing van een bewoner die alleen woont, geldt het werkelijke aantal mutatiedagen tot een maximum van 13 dagen.
Als de vrijgekomen plaats na 10 dagen wordt opgevuld, gelden 10 mutatiedagen. Wordt de vrijgekomen plaats na 15 dagen opgevuld, dan geldt het maximum van 13 mutatiedagen.
Tweepersoonskamer
- Voor een tweepersoonskamer kunnen bij overlijden of verhuizing maximaal 26 mutatiedagen worden gedeclareerd. Hier kunnen zich verschillende situaties voordoen.
- De overgebleven bewoner (A) verhuist bij dezelfde zorgaanbieder (rechtspersoon) naar een éénpersoonskamer binnen 26 dagen na overlijden/verhuizing van de medebewoner (B). Bijvoorbeeld na 15 dagen. Het aantal mutatiedagen is dan 15.
- De overgebleven bewoner (A) verhuist binnen dezelfde zorgaanbieder (rechtspersoon) naar een éénpersoonskamer later dan 26 dagen na overlijden/externe verhuizing van medebewoner (B). Bijvoorbeeld na 30 dagen. Het aantal mutatiedagen is dan 26.
- De overgebleven bewoner (A) verhuist naar een andere zorgaanbieder (rechtspersoon). Dit is een externe verhuizing. Hiervoor geldt dezelfde uitleg als bij de twee voorbeelden hierboven.
- De overgebleven bewoner (A) verhuist niet. In dit geval geldt als maximum 26 mutatiedagen.
Opbaren
Indien een cliënt overlijdt en wordt opgebaard in zijn of haar eigen kamer geldt het volgende:
Kosten voor leegstand van de kamer: vanaf het moment dat een cliënt komt te overlijden kan de zorgaanbieder mutatiedagen declareren voor de leegachtergelaten plaats. In het geval van een éénpersoonskamer kunnen er maximaal 13 mutatiedagen gedeclareerd worden. In het geval van een tweepersoonskamer maximaal 26 mutatiedagen. Gedurende deze periode is het mogelijk dat de cliënt wordt opgebaard in zijn of haar eigen kamer. In de periode waarin een overleden cliënt in zijn of haar eigen kamer ligt opgebaard, wordt de kamer als ‘leeg’ beschouwd. Dit heeft geen invloed op het maximum aantal mutatiedagen dat gedeclareerd mag worden. De mutatiedagen mogen gedurende het opbaren doorgedeclareerd worden tot het eerder genoemde maximum.
Kosten voor het opbaren: voor het opbaren zelf kent de Wmg geen vergoeding. Opbaren is wenselijke laatste zorg die niet onder Wmg valt. Het is dus niet mogelijk voor zorgaanbieders om voor het opbaren zelf kosten te declareren bij het zorgkantoor.
Artikel 6.2.2 Spoedzorg
De prestatie crisisopvang/spoedzorg maakt het mogelijk te voorzien in zorg met een spoedeisend karakter. Deze prestatie geldt zowel voor de dagen dat er een cliënt aanwezig is op een bed, als op de dagen waarop het bed niet bezet is, maar wel beschikbaar. In de praktijk betekent dit:
- De zorgaanbieder moet de werkelijk geleverde spoedzorgdagen (het bed is bezet) declareren tegen het tarief crisisdag. Men declareert op cliëntniveau de dagen dat het bed bezet was. De beschikbaarheidscomponent ofwel dagen dat het bed niet bezet was worden op prestatieniveau, zonder cliëntkenmerk (naam, Burgerservicenummer etc.), gedeclareerd.
Crisisopvang/spoedzorg kan worden afgesproken bij de productieafspraken en bij de herschikking. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de behoefte aan het aantal crisisbedden.
Artikel 6.2.3 Verblijfscomponent niet-geïndiceerde partner
Een niet-geïndiceerde partner is een partner van een geïndiceerde verzekerde met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die tegelijkertijd met de geïndiceerde partner kan worden opgenomen bij een zorgaanbieder.
Indien een verzekerde aanspraak heeft op verblijf ten laste van de Wlz, kan bij verblijf bij een intramurale zorgaanbieder de prestatie verblijfscomponent worden afgesproken voor de niet-geïndiceerde partner. Deze component omvat onder andere de huishoudelijke verzorging, het keukenpersoneel, de facilitaire dienst, de dagelijkse welzijnsactiviteiten en de voeding- en hotelmatige kosten.
Artikel 6.2.6 Logeren
De tarieven voor de logeerprestaties zijn onder andere gebaseerd op het onderzoek Logeren in de AWBZ. Uit het onderzoek blijkt dat gemiddeld meer zorg bij logeren wordt geboden dan bij langdurig verblijf. Deze meerzorg is verdisconteerd in de onderzochte kostprijzen en daarmee ook in de tarieven. De toeslagen die wel in combinatie met een zzp in rekening kunnen worden gebracht zijn daarom niet van toepassing op logeren. De tarieven houden ook rekening met een lager bezettingspercentage dan de tarieven die worden toepast bij langdurig verblijf.
De definitie van een dag logeeropvang zoals gespecificeerd in artikel 1 verschilt van de zzp’s. De dag van opname kan alleen worden gedeclareerd indien de opname voor 20.00 uur heeft plaatsgevonden. De (kalender)dag van ontslag mag altijd in rekening worden gebracht ongeacht of het ontslag om 9.00 uur was of om 21.00 uur.
De NZa heeft het tijdstip van ontslag niet geduid omdat zorgaanbieders dan een tijdregistratie moeten uitvoeren.
Artikel 7 Prestatiebeschrijvingen toeslagen
Artikel 7.2 Toeslag cerebrovasculair accident (cva)
Voor deze toeslag is geen specifieke toelating door de toelatende instantie (VWS, Cibg) nodig.
Artikelen 7.11 – 7.13 Toeslagen woonzorg gehandicaptenzorg
Deze toeslag wordt gebruikt om de gebruikelijke zorg te bekostigen die elk kind behoeft, omdat een kind bijvoorbeeld nog niet zelf zich kan aankleden, wassen, et cetera. Het betreft die activiteiten die ouders normaliter uitvoeren gedurende de opvoeding van het kind. De zorg die noodzakelijk is als gevolg van de beperkingen van het kind wordt bekostigd op basis van zzp’s. De toeslag is gedifferentieerd naar drie leeftijdscategorieën. Indien kinderen en jeugdigen thuis wonen is deze toeslag niet nodig omdat dan de ouders of andere opvoeders deze taken verrichten.
Artikel 7.14 Toeslag dagbesteding gehandicaptenzorg kind
De dagbesteding voor kinderen bevat een opvoedings- en ontwikkelingselement dat een speciale toeslag en een hoger tarief rechtvaardigt.
Artikel 7.17 Toeslagen woonzorg jong volwassenen ggz
Bij deze doelgroep is de ontwikkeling tot een volwassen persoon vaak verstoord. Daarom ligt er een sterke nadruk op het aanleren van vaardigheden ten behoeve van en (meer) zelfstandig leven.
Artikel 7.19 Toeslag intensieve gespecialiseerde ggz-zorg voor cliënten in crisisopvang/spoedzorg ghz vg met behandeling (Z984)
Deze toeslag maakt het mogelijk om cliënten met een verstandelijke beperking, ernstige gedragsproblemen en waarbij sprake is van ernstige psychiatrische problematiek spoedzorg te kunnnen bieden die aansluit bij hun specifieke zorgbehoefte. De toeslag geldt alleen voor cliënten waarvoor de onderliggende basisprestatie spoedzorg Z491 is afgesproken.
De toeslag heeft een tijdelijk karakter. In het kader van het project Onderhoud bekostiging langdurige zorg zal de toeslag geëvalueerd worden en waar nodig aangepast.
Artikel 8 en 10.8 Middelen waardigheid en trots
De middelen waardigheid en trots zijn in deze beleidsregel opgenomen als opslag voor zzp en vpt vv-4 t/m vv-10.
Het zorgkantoor/de Wlz-uitvoerder toetst het plan voor waardigheid en trots alleen op instemming van de CCR, de OR en indien aanwezig de VAR. Het betreft geen inhoudelijke toets.
De opslag is direct gekoppeld aan het aantal zzp’s op basis van de budgetronde, herschikkingsronde en nacalculatie. Als bij de nacalculatie sprake is van overproductie, dan wordt slechts de opslag vergoed van de gehonoreerde overproductie. De regels rondom overproductie zijn vermeld in de Beleidsregel bekostigingscyclus Wlz 2019.
Vanaf 2018 worden de opslagen waardigheid en trots geïndexeerd volgens de indexeringssystematiek van de zpp’s en vpt’s. Over de hoogte van de opslagen kan niet onderhandeld worden door zorgaanbieder en zorgkantoor. Het totaalbedrag per zorgaanbieder vloeit automatisch voort uit de afspraken die voor zzp/vpt vv-4 t/m -10 gemaakt zijn.
Artikel 9 Transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2019
De transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2019 (totaal € 50 miljoen per jaar) zijn beschikbaar gesteld voor verpleeghuizen om extra kwaliteitsmaatregelen te nemen in de ingroeifase (2018 – 2021) van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg.
In afwijking van de regeling voor de transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2018 kunnen de transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2019 niet over de jaargrens 2018-2019 ingezet worden. De transitiemiddelen verpleeghuiszorg 2019 dienen voor 1 november 2018 tweezijdig bij de NZa aangevraagd te worden.
Artikel 10 Aan- en afwezigheid
Onder de voorwaarden, zoals in beschreven in dit artikel, is het mogelijk om basisprestaties te declareren bij afwezigheid van de cliënt. Het is niet toegestaan om toeslagen, afzonderlijk afgesproken dagbesteding, vervoer van en naar dagbesteding/dagbehandeling, en afzonderlijk afgesproken behandeling te declareren bij afwezigheid van een cliënt.