Algemeen
Tot 2009 was voor de AWBZ-gefinancierde zorg, inclusief de curatieve ggz, sprake van een bouwregime met een vergunningprocedure via de overheid (het College bouw zorginstellingen: Cbz). Voor de Zvw-gefinancierde zorg is het bouwregime één jaar eerder beëindigd. Zorgaanbieders liepen tijdens de periode dat het bouwregime van toepassing was geen risico over de kosten van hun zorggebouwen. Nadat zij hun bouwplannen ter goedkeuring hadden voorgelegd aan de overheid (Cbz), en het Cbz een vergunning had verleend, kregen zij alle kosten die daarmee samenhingen vergoed, ook als niet alle capaciteit werd benut/’bewoond’.
De beoordeling van de aanvaardbaarheid van bouwkundige investeringen was tot de afschaffing van het bouwregime voorzien bij wet in formele zin, de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). De NZa heeft de investeringen en investeringsbedragen als een gegeven aangenomen, wanneer deze als aanvaardbaar zijn aangemerkt op grond van de WTZi na toetsing van een individuele aanvraag door het Cbz. Dezelfde verhouding bestond voorheen tussen de voorlopers van de WTZi en de Wmg, te weten de Wet ziekenhuisvoorzieningen en de Wet tarieven gezondheidszorg.
Met ingang van 1 januari 2008 is het bouwregime voor tweedelijns somatische (Zvw-gefinancierde) zorg afgeschaft. Met ingang van 1 januari 2009 was dat ook het geval voor de langdurende, AWBZ-gefinancierde zorg. Bij de afschaffing van het bouwregime is door de Minister van VWS aangekondigd dat binnen afzienbare tijd zou worden overgegaan op bekostiging door middel van integrale tarieven. Door de afschaffing van het bouwregime zijn veel administratieve lasten (die verband hielden met de destijds verplichte vergunningprocedure op grond van de WTZi) weggenomen. Zorgaanbieders kregen meer ruimte dan daarvoor om zelf keuzes te maken over te realiseren zorggebouwen die tegemoet komen aan de verblijfwensen van hun cliënten én aan wensen van professionals in de zorg ten aanzien van kwalitatief hoogwaardige en efficiënte zorgverlening.
Integrale tarieven zijn tarieven waarin naast de vergoeding voor zorgkosten ook een (normatieve) vergoeding voor kapitaallasten vanwege huisvesting is opgenomen. Met de invoering per 1 januari 2013 van dbc-bekostiging (prestatiebekostiging) worden gebudgetteerde zorgaanbieders stapsgewijs in de periode van 2013 tot en met 2017 ook voor hun kapitaallasten voor verblijf bekostigd op basis van door hen geleverde productie.
Volledige bekostiging op basis van de NHC gebeurt dus niet in één keer. Zorgaanbieders gaan geleidelijk over op een productieafhankelijke vergoeding van kapitaallasten. Om die reden beschrijft deze beleidsregel het overgangsregime, welke tot en met 31 december 2017 van toepassing zal zijn op zorgaanbieders die onder de reikwijdte van deze beleidsregel vallen.
De langdurende gespecialiseerde ggz is per 1 januari 2015 overgeheveld van de AWBZ naar de Zvw. De AWBZ kende een vergelijkbare overgangsregeling voor de invoering van de NHC als de Zvw. Daarom is in deze beleidsregel de uitvoering van de invoeringsregeling voor zowel de gespecialiseerde ggz als langdurende gespecialiseerde ggz vastgelegd.
Uitgangspunten
Het invoertraject heeft als doel een compensatie te bieden voor het verschil in bekostiging waar zorgaanbieders sinds de invoering van de NHC per 1 januari 2013 mee te maken hebben. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de NHC-tarieven alleen de kapitaallasten vergoeden die verband houden met verblijf (klinische opname). De in deze beleidsregel opgestelde regelgeving heeft als doel een correcte vergelijking te maken tussen de werkelijke aanvaardbare kosten voor rente, huur, afschrijvingen en erfpacht van investeringen die zijn gedaan ten behoeve van verblijf enerzijds, en de vergoeding die de zorgaanbieder ontvangt door het leveren van verblijfsdagen (NHC) anderzijds. De invoering van de Wlz en de daarmee gepaard gaande overhevelingen naar het gemeentelijk domein hebben het invoertraject inhoudelijk veranderd. De NZa benadrukt dat bij het uitvoeren van het invoertraject het doel zo goed mogelijk moet worden benaderd.
De kosten die horen bij investeringen voor zorg binnen het gemeentelijk domein maken geen onderdeel uit van dit invoertraject. Deze kosten zijn al verrekend in de eenmalige verrekening kapitaallasten kind en jeugd en/of (mogelijk) in de Subsidieregeling overgang kapitaallasten 2015-2017. De kosten zijn onderdeel van het gemeentelijk domein en kunnen niet via het invoertraject worden bekostigd. Nieuwe investeringen binnen het gemeentelijk domein vallen vanaf 2015 uiteraard geheel onder het gemeentelijk domein en niet onder de Subsidieregeling overgang kapitaallasten 2015-2017 en/of de eenmalige verrekening kapitaallasten kind en jeugd.
Tenslotte benadrukt de NZa dat deze beleidsregel van toepassing is op alle voorheen gebudgetteerde zorgaanbieders met verblijf. Het is daarbij niet de bedoeling dat bestaande zorgaanbieders een nieuwe rechtspersoon oprichten waaraan onroerend goed wordt verkocht en door welke rechtspersoon tevens de zorgactiviteiten worden overgenomen om te kunnen worden beschouwd als nieuwe zorgaanbieder. Dit geldt ook voor bestaande zorgaanbieders die hun onroerend goed verkopen aan bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie, waarna via een huurcontract de panden worden terug gehuurd en de zorg of dienst ten behoeve van de Zvw wordt overgenomen teneinde te kunnen worden aangemerkt als nieuwe zorgaanbieder. Ook in dit geval beschouwt de NZa de partij die na de vervreemding de zorg verleent, maar dan in de hoedanigheid van huurder, als bestaande zorgaanbieder.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Het overgangstraject voor de vergoeding van kapitaallasten, zoals beschreven in deze beleidsregel, geldt uitsluitend voor de zorgaanbieders die in dit artikel worden genoemd. Dit zijn zorgaanbieders die hun werkwijze dienen aan te passen aan de nieuwe wijze van bekostiging van kapitaallasten. Immers, zij ontvingen tot 1 januari 2013 een vaste en daarmee productie-onafhankelijke vergoeding voor kapitaallasten die betrekking had op de intramurale ggz (oftewel, de gespecialiseerde ggz in combinatie met verblijf).
Op basis van de in dit artikel omschreven reikwijdte vallen nieuwe zorgaanbieders niet onder de werkingssfeer van deze beleidsregel. Onder nieuwe zorgaanbieders wordt verstaan zorgaanbieders die op of na 1 januari 2008 zijn aangevangen met het leveren van gespecialiseerde ggz in combinatie met verblijf. Voor deze categorie zorgaanbieders geldt, dat de tot en met 31 december 2012 van toepassing zijnde normatieve procentuele opslag voor kapitaallasten van de productstructuur voor verblijf per 1 januari 2013 komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt voor hen de normatieve huisvestingscomponent (NHC) die geldt als maximumtarief zonder overgangsregeling.
Artikel 4.1 en 4.2 sub a
- Voor zorgaanbieders die in 2014 een budget aanvaardbare kosten AWBZ hadden en in 2015 een budgetafspraak Wlz hebben, geldt nog steeds een doorbelasting vanuit de Wlz (categorie 1).
-
Met de overheveling van kleinschalig wonen en jeugd ggz naar het gemeentelijk domein en de langdurende gespecialiseerde ggz naar de Zvw per 2015, levert een aantal zorgaanbieders geen zorg binnen de Wlz. Deze zorgaanbieders zullen nu in het Zvw-invoertraject NHC een opgave moeten doen van de werkelijke aanvaardbare kosten voor rente, huur, afschrijving en erfpacht. Deze zorgaanbieders worden ingedeeld in categorie 2. Kenmerkend voor categorie 2 is dat deze zorgaanbieders in 2014 een budget aanvaardbare kosten AWBZ hadden, maar in 2015 geen productieafspraak Wlz meer hebben.
- Voor de overige zorgaanbieders zijn er geen wijzigingen ten opzichte van de rechtsvoorgangers van deze beleidsregel. Voor zorgaanbieders die in 2014 ook al werden beschouwd als volledig Zvw-aanbieders geldt nog steeds dat zij een opgave doen van de werkelijke aanvaardbare kosten voor rente, huur, afschrijving en erfpacht (categorie 3).
- Voor zorgaanbieders die gekenmerkt worden als PAAZ of PUK geldt nog steeds een in het verleden bepaald bedrag kapitaallasten (categorie 4).
Voor categorie 2 aanbieders geldt dat zij een opgave doen van de werkelijke aanvaardbare kosten voor rente, huur, afschrijvingen en erfpacht. Dit bedrag dient bepaald te zijn overeenkomstig de beleidsregel kapitaallasten bestaande zorgaanbieders. In feite is dit hetzelfde bedrag als in 2014 binnen de AWBZ is verantwoord, vermeerderd of verminderd met vrijgekomen rente, huur en afschrijvingen.
Omdat delen van deze WTZi vergunningsplichtige of meldingsplichtige activa vanaf 2015 kunnen worden gebruikt voor zorg binnen het gemeentelijk domein, dient de zorgaanbieder aan te geven welk deel van deze activa nog gebruikt wordt voor de NZa domeinen, de Zvw en FZ.
Wanneer panden of delen van panden niet geheel aan de Zvw of FZ kunnen worden toegerekend, maakt de zorgaanbieder een verdeling.
Deze verdeling is in beginsel gebaseerd op het aantal vierkante meter van verblijfsafdelingen die gebruikt worden voor Zvw en FZ samen ten opzichte van het totaal aantal vierkante meter voor verblijfsafdelingen.
Indien de uitsplitsing naar verblijf niet te maken is, volstaat een verdeling op basis van het totaal aantal vierkante meter van de kliniek(en). Poliklinieken en kleinschalig woonvormen dienen nadrukkelijk niet bij de verdeling te worden betrokken.
De zorgaanbieder voegt een specificatie met de totstandkoming van de verdeling toe ter onderbouwing van de aanvraag.
Indien het voor de zorgaanbieder niet mogelijk is om een verdeling naar het aantal vierkante meters te maken, doet zij dit op een andere manier. De zorgaanbieder voegt een specificatie toe waaruit deze verdeling blijkt en motiveert waarom dit de best beschikbare methode is. De NZa zal de methode en uitkomst controleren en waar nodig aanvullende informatie opvragen.
De vergoeding voor instandhoudingsinvesteringen wordt voor categorie 2 bepaald op de in 2014 aan de Zvw toe te rekenen instandhoudingsvergoeding in de AWBZ rekenstaat. Indien de zorgaanbieder heeft deelgenomen aan de eenmalige verrekening kapitaallasten Kind en Jeugd wordt het Zvw ggz percentage (exclusief Jeugd) gebruikt om het bedrag te bepalen. De totale vergoeding voor instandhoudingsinvesteringen van 2014 dient hierbij als uitgangspunt.
Voor categorie 2 en 3 zorgaanbieders wordt in dit invoertraject een toedeling gemaakt van kapitaallasten die individueel aan de Zvw en FZ zijn toe te delen. Dit gebeurt op basis van de ingevulde gerealiseerde verblijfsprestaties Zvw en de productieafspraak met de zorginkoper in de FZ. De in deze regeling aan de FZ toegerekende kapitaallasten dienen als grondslag voor de overgangsregeling NHC FZ. Voor aanbieders uit categorie 2 is dit een continuering van de werkwijze zoals deze plaatsvond binnen de AWBZ.
Artikel 4.2 sub b
Het bedrag NHC bestaat uit de financiële waarde van de geleverde deelprestaties verblijf horend bij een dbc en is te berekenen door het aantal verblijfsdagen per verblijfscategorie te vermenigvuldigen met het geldende NHC-tarief in dat boekjaar.
Voor categorie 1 en 2 aanbieders geldt tevens dat de financiële NHC-waarde van de zzp-productie hierbij moet worden opgeteld. Omdat de zzp’s een declaratieperiode van één maand hebben worden de NHC’s behorend bij zzp’s altijd tegen het dan geldende tarief gedeclareerd en hoeft de Omzet NHC voor de zzp’s niet gecorrigeerd te worden.
Categorie 3 en 4 aanbieders hebben in 2014 geen afspraken met het zorgkantoor gemaakt en leveren in beginsel geen zzp-verpleegdagen.
Wanneer zij in 2015 of later daarmee aanvangen, worden zij in deze gezien als nieuwe zorgaanbieder en worden zij voor dat deel van de geleverde zorg bekostigd op basis van de NHC zzp-tarieven.
Voor deze zorgaanbieders is er immers geen sprake van een omschakeling van ene bekostigingsvorm naar de andere, omdat van de oorspronkelijke bekostigingsvorm nooit sprake is geweest.
Artikel 4.2 sub d
Doordat zorgaanbieders de NHC-tarieven bij de zorgverzekeraars in rekening brengen is de omzet NHC in beginsel gelijk aan het bedrag NHC. Het tarief dat in rekening gebracht mag worden is echter gelijk aan het tarief dat gold in het openingsjaar van de dbc. Zo zal een deel van de verblijfsdagen die zijn gerealiseerd in kalenderjaar 2015 gefactureerd worden tegen het 2014 tarief, omdat de bijbehorende dbc in 2014 is geopend.
Om te corrigeren voor het tariefverschil past de NZa een vermenigvuldigingsfactor toe. Aangezien het tarief verschil van 2015 naar 2016 en van 2016 naar 2017 gelijk is aan de vaste index van 2,5%, hanteert de NZa in de jaren 2016 en 2017 dezelfde vermenigvuldigingsfactor die ook in 2014 is gehanteerd, namelijk 99,7%.
Van 2014 naar 2015 heeft er echter een inhoudelijke tariefswijziging plaatsgevonden. De NZa heeft daarom voor 2015 een vermenigvuldigingsfactor berekend van 99,9% op basis van een landelijk gemiddelde productmix en gemiddelde doorlooptijd.
De zorgaanbieder kan er ook voor kiezen een instelling-specifieke vermenigvuldigingsfactor te gebruiken. Dit doet zij door het totaal aantal gerealiseerde verblijfsdagen op te geven die horen bij een dbc die is geopend in het voorafgaande kalenderjaar. De NZa berekent vervolgens een instelling-specifieke vermenigvuldigingsfactor, waarbij wordt uitgegaan van een gelijkblijvende productmix.
Verblijfsdagen in de langdurende gespecialiseerde ggz kennen een andere declaratieperiode en derhalve is de vermenigvuldigingsfactor niet op zzp-dagen van toepassing. Voor het zzp-gedeelte geldt dat de omzet NHC gelijk is aan het bedrag NHC.
Artikel 5
De financiële afwikkeling van de overgangsregeling vindt plaats door middel van een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in artikel 56a Wmg. Op basis hiervan verleent de NZa aan de betreffende zorgaanbieder een beschikking uit hoofde van artikel 56a Wmg.
Die beschikking biedt de aanbieder een titel tot uitbetaling van een verrekenbedrag uit het Zorgverzekeringsfonds.
Ook de omgekeerde situatie, dat een zorgaanbieder een te hoge vergoeding voor kapitaallasten heeft ontvangen, kan zich gedurende het invoertraject voordoen. In die situatie ontstaat een terugbetalingsverplichting voor de zorgaanbieder, die hem door de NZa door middel van een aanwijzing als bedoeld in artikel 76 Wmg kan worden opgelegd. De zorgaanbieder is gehouden aan de verplichting om het verrekenbedrag te storten in het Zorgverzekeringsfonds.
Door de verrekening via het zorgverzekeringsfonds kunnen de productieafspraken met zorgverzekeraars plaatsvinden op basis van de integrale dbc-tarieven inclusief de NHC voor verblijf. De individuele voor- en nadelige verschillen (kosten overgangsregeling) tussen de oude en nieuwe bekostiging komen op deze wijze landelijk gesaldeerd tot uitdrukking.
In tabel 3 is voor het jaar 2015 uitgewerkt op welke wijze de berekening van het verrekenbedrag overgangsregeling NHC zal plaatsvinden.
In de jaren tot en met 2017 wijzigen de percentages van de onderdelen A en B. Het schema wijzigt niet.
Tabel 3 Rekenschema voor de verrekening overgangsregeling NHC 2015
Artikel |
Omschrijving |
|
Uitkomst |
4.2 (a) |
Bedrag kapitaallasten x 50% |
+ |
A |
4.2 (b) |
Bedrag NHC x 50% |
+ |
B |
4.2 (c) |
Bedrag Kapitaallastenvergoeding (A+B) |
= |
C |
4.2 (d) |
Omzet NHC |
- |
D |
5.1 |
Verrekenbedrag overgangsregeling NHC 2015 |
= |
E |
In onderdeel E wordt de vergelijking gemaakt tussen het bedrag kapitaallastenvergoeding en de omzet NHC.
Als de uitkomst negatief is, zal de zorgaanbieder een afdracht moeten doen aan het Zorgverzekeringsfonds. Dit betekent dat de zorgaanbieder in de toekomst, bij gelijkblijvende getallen/ verhoudingen, groeit naar een hoger inkomstenniveau voor kapitaallasten. De afdracht aan het Zorgverzekeringsfonds zal jaarlijks afnemen tot en met 2017.
Als de uitkomst positief is zal de zorgaanbieder een bijdrage ontvangen uit het Zorgverzekeringsfonds. Dit betekent dat de zorgaanbieder in de toekomst, bij gelijkblijvende getallen/ verhoudingen, zal dalen naar een lager inkomstenniveau voor kapitaallasten. De bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds zal jaarlijks afnemen tot en met 2017.
Het verrekenbedrag van de overgangsregeling NHC wordt na afloop van het kalenderjaar vastgesteld. Indien later blijkt dat er sprake is van gewijzigde productiegegevens wordt het verrekenbedrag niet herzien.
Artikel 6
De NZa zal via de digitale webapplicatie een formulier ter beschikking stellen waarmee de verplichte aanlevering van gegevens kan plaatsvinden.
De datum van indiening van het formulier van de overgangsregeling NHC in het jaar t+1 over het jaar t staat los van het moment van de vaststelling en het deponeren van de jaarrekening jaar t van de zorgaanbieder. Later gereed komen/deponeren van de jaarrekening leidt niet tot uitstel van indieningsdatum van het formulier van de overgangsregeling NHC.
Artikel 8
In onderstaande tabel is per jaar van de overgangsregeling de geldende beleidsregel te zien
Boekjaar |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
BR |
CU-5117 |
CU-5132 |
CU-5146 |
CU-5146 |
REG-17187 |
Vanwege de overheveling van ggz zorg van de AWBZ naar de Zvw en het gemeentelijk domein is de beleidsregel met kenmerk BR/CU-5133 worden herzien.
Om het invoertraject overzichtelijk te houden en problemen met de reikwijdte te voorkomen is besloten het invoertraject van de normatieve inventariscomponent (NIC) in een aparte beleidsregel op te nemen.