Hoofdstuk
2
Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten
Paragraaf
2.1
Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen
Artikel
2.0
Vastlegging preventiebeleid voor zware ongevallen
Bij de vastlegging van het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt een beschrijving gegeven van:
a.de hoofdlijnen van de aard en de omvang van de risico’s van zware ongevallen;
relaties0
b.de beginselen die ten grondslag liggen aan het veiligheidsbeheerssysteem en die inzicht bieden in de samenhang tussen het beleid en het veiligheids-beheerssysteem;
relaties0
c.de criteria die worden toegepast bij de vaststelling van de risico’s van zware ongevallen; en
relaties0
d.de beginselen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen en die inzicht bieden in de samenhang tussen die maatregelen en de risico’s van zware ongevallen.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
2.0a
Procedures voor de identificatie en evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen
1. De procedures voor de systematische identificatie en evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen, bedoeld in
artikel 2.5, tweede lid, onder a, van het besluit, hebben in ieder geval betrekking op:
a.het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen ervan;
relaties0
b.de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek, bedoeld onder a; en
relaties0
c.de methode voor de evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen.
relaties0
relaties0 2. De onderzoeksmethode, bedoeld in het eerste lid, onder b, is afgestemd op de fasen, bedoeld in het eerste lid, onder a.
relaties0 3. De onderzoeksmethode, bedoeld in het eerste lid, onder c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen ervan.
relaties0
relaties0
Artikel
2.0b
Beschrijving scenario’s
1. De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in
artikel 2.5, tweede lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.
relaties0 2. Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, komen in ieder geval de elementen aan de orde, genoemd in bijlage Ia bij deze regeling.
relaties0
relaties01. Voor de krijgsmacht geldt dat:
b.de melding van de op een locatie voorkomende hoeveelheden gevaarlijke stoffen, waaronder begrepen munitie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder f, van het
besluit kan geschieden op geclassificeerde wijze.
relaties0
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
2.2
Taken van deskundigen en arbodiensten
Artikel
2.1
Risico-inventarisatie en -evaluatie
1. Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in
artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
b.het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
relaties0
c.het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in
artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
relaties0
relaties0 2. Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in
artikel 2.14b, tweede en derde lid, onder b, van het besluit verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in
artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
a.het toetsen of het model, bedoeld in
artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet of het instrument, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet, volledig en betrouwbaar is;
relaties0
b.het toetsen of in het model of het instrument, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
2.2
Ziekteverzuimbegeleiding
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:
a.op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
relaties0
b.op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;
relaties0
c.op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
2.3
Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
a.op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
relaties0
b.op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;
relaties0
c.hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;
relaties0
d.op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;
relaties0
e.op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;
relaties0
f.op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
2.5
Arbeidsomstandighedenspreekuur
[Vervallen per 01-01-2007]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.6
Melding wijziging organisatievorm
De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
2.3
Certificatie
Artikel
2.7
Aanwijzing certificerende instelling
Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de eisen vastgelegd in Deel 2 van het Certificatieschema Arbodiensten dat is vastgesteld door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten op 9 november 2018 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 5 december 2018, Stcrt. 2018, 68321.
relaties0relaties0
Artikel
2.8
Eisen aan de arbodienst
Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een instelling heeft aangewezen als bedoeld in artikel 2.7, door die instelling afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen vastgelegd in Deel 1 van het Certificatieschema Arbodiensten dat is vastgesteld door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten op 9 november 2018 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 5 december 2018, Stcrt. 2018, 68321.
relaties0relaties0
Artikel
2.9
Klachtenprocedure
[Vervallen per 01-07-2012]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.10
Verrichten controle
[Vervallen per 01-07-2012]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.11
Afgifte certificaat arbodienst
[Vervallen per 01-04-2013]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.12
Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst
[Vervallen per 01-04-2013]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.13
Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst
[Vervallen per 01-04-2013]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.14
Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbokerndeskundigen
Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in hoofdstuk 7 van het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december
[Red: 2024]
(Stcrt. 2024-39674).
relaties0relaties0
Artikel
2.15
Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeidshygiëne
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Arbeidshygiënist, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december
[Red: 2024]
(Stcrt. 2024-39674).
relaties0relaties0
Artikel
2.16
Certificaat arbokerndeskundige met de scope veiligheidskundige
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Hogere veiligheidskundige dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december
[Red: 2024]
(Stcrt. 2024-39674).
relaties0relaties0
Artikel
2.17
Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbokerndeskundige met de scope van Arbeids- en Organisatiedeskundige, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december
[Red: 2024]
(Stcrt. 2024-39674).
relaties0relaties0
Artikel
2.18
Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde
[Vervallen per 03-12-2004]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
2.4
EG-verklaring
[Vervallen per 01-01-2009]
Artikel
2.22
Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage
[Vervallen per 01-01-2009]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
2.5
Vrijstelling
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel
2.23
Vrijstelling bijstand arbodienst bij ziekteverzuim
[Vervallen per 01-07-2005]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
2.24
Vrijstelling bijstand arbodienst bij risico-inventarisatie en -evaluatie
[Vervallen per 01-07-2005]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
4
Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen
Paragraaf
4.1
Veiligheid aan op of in tankschepen
Artikel
4.1
Definities
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;
relaties0
b.K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;
relaties0
c.K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;
relaties0
d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
relaties0
e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
relaties0
f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
relaties0
g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
relaties0
h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
relaties0
i.T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
relaties0
j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
relaties0
k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;
relaties0
l.KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
relaties0
m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
relaties0
n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;
relaties0
o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
relaties0
p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
relaties0
q.schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;
relaties0
r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
4.3
Veiligheidsmaatregelen
Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.
relaties0relaties0
Artikel
4.4
Schoonmaken
1. Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.
relaties0 2. Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.
relaties0 3. Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.
relaties0 4. Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:
a.vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
4.5
Onderzoek
Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.
relaties0relaties0
Artikel
4.6
Voorkomen gevaren
1. Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.
relaties0 2. Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.
relaties0
relaties0
Artikel
4.7
Veiligheidsvoorwaarden
1. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
relaties0 2. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.
relaties0 3. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.
relaties0 4. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.
relaties0 5. De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.
relaties0 6. De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.
relaties0
relaties0
Artikel
4.9
Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen
1. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij
artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.
relaties0 2. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.
relaties0 3. Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.
relaties0 4. Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.
relaties0
relaties0
Artikel
4.10
Onderzoek gasdeskundige
1. Het in
artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.
relaties0 2. De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.
relaties0 3. Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:
b.veilig voor mensen zijn in die zin, dat:
1º.werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en
relaties0
2º.geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;
relaties0
relaties0
c.veilig voor vuur zijn in die zin, dat:
1º.de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;
relaties0
2º.eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;
relaties0
3º.de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,
relaties0
met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.
relaties0
relaties0 4. De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a.de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;
relaties0
b.de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;
relaties0
c.de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.
relaties0
relaties0 5. Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.
relaties0 6. In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a.de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en
relaties0
b.de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.
relaties0
relaties0 7. Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.
relaties0
relaties0
Artikel
4.11
Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring
Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:
a.de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
relaties0
b.de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
relaties0
c.de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
relaties0
d.door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;
relaties0
e.door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder b.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
4.12
Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone
1. Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van
artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in
artikel 4.10, derde lid, onder b.
relaties0 2. De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:
a.de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of
relaties0
b.de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
4.13
Melding werkzaamheden
Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen, wordt hiervan melding gedaan aan de daartoe aangewezen toezichthouder vóór de aanvang van de werkzaamheden.
relaties0relaties0
Artikel
4.14
Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige
Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT nr. REG/SGT/20/001 van de Stichting Hobéon SKO Certificatie, vastgesteld per 15 mei 2009.
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.1a
Werkpleketikettering
Artikel
4.15
Werkpleketikettering
1. De aanduidingen op verpakkingen als bedoeld in de
artikelen 1.46, vierde lid of
4.1d, eerste lid, van het besluit:
a.worden gesteld in de Nederlandse taal waarbij naast de Nederlandse taal een andere taal mag worden gebruikt, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld;
relaties0
b.worden duurzaam op één of meer oppervlakken van de onmiddellijke verpakking van de stof of het mengsel bevestigd en zijn horizontaal leesbaar wanneer de verpakking op normale wijze wordt neergezet;
relaties0
c.hebben een zodanige kleur en opmaak dat het gevarenpictogram duidelijk afsteekt;
relaties0
e.hebben afmetingen die voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
relaties0
relaties0 2. De vorm, kleur en grootte van een gevarenpictogram voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
relaties0 3. De gevarenpictogrammen, signaalwoorden of gevarenaanduidingen worden bij elkaar op het etiket geplaatst.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
4.2
Veilig werken met explosieven
Artikel
4.16
Registratie of herregistratie van personen die werken met explosieve stoffen
1. Een persoon is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) op 12 november 2024, en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december
[Red: 2024]
(Stcrt. 2024-39688), op het competentieniveau:
a.Basiskennis VOMES, indien hij munitie keurt of test, dan wel andere werkzaamheden verricht als bedoeld in
artikel 4.8, eerste lid, van het besluit, voor zover geen sprake is van werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen b tot en met j;
relaties0
b.Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij werkzaamheden verricht in een gebied waar zich mogelijk ontplofbare oorlogsresten bevinden, die verband houden met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten, niet zijnde werkzaamheden als bedoeld in onderdeel c tot en met e;
relaties0
c.Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:
1°.een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten assisteert bij diens werkzaamheden; of
relaties0
2°.vermoede ontplofbare oorlogsresten detecteert door middel van non-realtime detectie;
relaties0
relaties0
d.Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij oorlogsresten:
3°.de situatie tijdelijk veilig stelt.
relaties0
relaties0
e.Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:
1°.de werkzaamheden uitvoert van een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;
relaties0
2°.ontplofbare oorlogsresten overdraagt aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie; of
relaties0
3°.toezicht uitoefent op de werkzaamheden van Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en de Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten indien dat op grond van het certificatieschema, bedoeld in
artikel 4.17f, is vereist;
relaties0
relaties0
f.Schietmeester, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van geologische verkenning en opsporing of winning van delfstoffen;
relaties0
g.Springmeester 1, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt zich maximaal zes meter boven het omringende niveau bevindt en van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de dragende constructie;
relaties0
h.Springmeester 2, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten en van afzonderlijke constructiedelen daarvan;
relaties0
i.Springmeester industriële reiniging, indien hij explosieve stoffen gebruikt voor de reiniging van industriële media waarbij daartoe een springlading of een springsysteem in, op of tegen het industrieel medium wordt geplaatst; of
relaties0
j.Springmeester onder water, indien hij explosieve stoffen gebruikt op of onder de waterspiegel van open wateren waarbij de springlading of het springsysteem een schokgolf veroorzaakt die zich door het water voortplant.
relaties0
relaties0 2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.
relaties0
relaties0
Artikel
4.16a
Uitzonderingen registratieplicht bij arbeid met explosieve stoffen
2.
Artikel 4.8, tweede lid, van het besluit is voorts niet van toepassing op de volgende personen, voor zover zij over voldoende kennis, ervaring en vaardigheden beschikken om de genoemde werkzaamheden veilig uit te voeren:
a.politiemedewerkers werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies die bij de uitvoering van hun taken explosieven gebruiken;
relaties0
c.medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut die onderzoek verrichten aan kleine hoeveelheden explosieven die reeds onschadelijk zijn gemaakt.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
4.17
Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.2a
Veilig werken met professioneel vuurwerk
Artikel
4.17a
Definities
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
groot vuurwerk:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;
b.
pyrotechnische speciale effecten:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.
relaties0 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in
artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.
relaties0
relaties0
Artikel
4.17b
Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
1. De aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in
artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij het certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WDAT-VD zoals opgenomen in
bijlage XIIa bij de regeling.
relaties0 2. Een certificaat vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in
artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling bedoeld in het eerste lid, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WSCS-VD, zoals opgenomen in
bijlage XIIb bij de regeling.
relaties0
relaties0
Artikel
4.17c
Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.17d
Gegevens werkplan professioneel vuurwerk
[Vervallen per 01-07-2011]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.2b
Opsporen van ontplofbare oorlogsresten
Artikel
4.17e
Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen van ontplofbare oorlogsresten
Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in hoofdstuk 6 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).
relaties0relaties0
Artikel
4.17f
Afgifte certificaat opsporen van ontplofbare oorlogsresten
Een certificaat voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.3
Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie
Artikel
4.18
Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie
Bij de beoordeling van het risico van blootstelling in de individuele ademhalingszone van de werknemer aan gevaarlijke stoffen in combinatie, zoals bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, van het besluit, wordt in geval van het risico van blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat deze stoffen hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, bijlage XIIc bij de regeling toegepast.
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.4
Wettelijke grenswaarden
Artikel
4.19a
Biologische grenswaarden
[Vervallen per 22-05-2024]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.19b
Inhoud plan van aanpak bij overschrijding van een grenswaarde
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.3, vierde en vijfde lid, of artikel 4.16, vierde tot en met zesde lid, van het besluit worden in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet per te realiseren stap van blootstellingsverlaging, in ieder geval opgenomen:
a.welke doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen zolang de grenswaarde wordt overschreden;
relaties0
b.welke maatregelen gericht op blootstellingsverlaging in een zo kort mogelijke tijdsspanne worden genomen, waarbij de feitelijk te verwachten blootstelling wordt aangegeven alsmede het tijdstip waarop blootstelling onder de grenswaarde wordt gerealiseerd;
relaties0
c.een onderbouwing dat de gehanteerde overschrijding van de grenswaarde, gezien de mate en de duur, niet tot onaanvaardbare effecten op de gezondheid van de werknemers leidt; en
relaties0
d.een onderbouwing dat verdergaande maatregelen niet eerder dan in de voorgestelde fasering van de blootstellingsverlaging kunnen worden genomen.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
4.20
Kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen
relaties0 relaties0
Paragraaf
4.4a
Nadere voorschriften over het werken met lood
Artikel
4.20a2
Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht
1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in
artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en
a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of
relaties0
b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m
3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.
relaties0
relaties0 2. De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire absorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.
relaties0
relaties0
Artikel
4.20b
Controle van lood in het bloed
1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in
artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.
relaties0 2. De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.
relaties0 4. De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in
artikel 4.20a1. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
4.4b
Kankerverwekkende processen
Artikel
4.20c
Aanwijzing
Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:
b.een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;
relaties0
c.C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.5
Meetmethodes asbest
[Vervallen per 01-07-2014]
Artikel
4.23
Te gebruiken materialen
[Vervallen per 01-07-2014]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.25
Voorschriften bij telling
[Vervallen per 01-07-2014]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.6
Certificatiebepalingen arbeid met asbest
Artikel
4.26
Begripsbepaling asbestcertificatieschema’s
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
certificatieschema voor de persoonscertificaten: Certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbest Verwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2) en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), dat in overeenstemming met de Minister is vastgesteld door de Stichting Ascert op 11 september 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 23 oktober 2024 (Stcrt. 2024-34076);
certificatieschema voor de procescertificaten: Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, dat in overeenstemming met de Minister is vastgesteld door de Stichting Ascert op 11 september 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 23 oktober 2024 (Stcrt. 2024-34077).
relaties0relaties0
Artikel
4.27
Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest
Een certificaat kan worden afgegeven indien:
a.in geval van het certificaat asbestinventarisatie, bedoeld in
artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, geldend voor asbestinventarisatiebedrijven en vastgelegd in paragraaf 2 en 3 van het certificatieschema voor de procescertificaten;
relaties0
b.in geval van het certificaat asbestverwijdering, bedoeld in
artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, geldend voor asbestverwijderingsbedrijven en vastgelegd in paragraaf 2 en 4 van het certificatieschema voor de procescertificaten;
relaties0
c.in geval van het certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, bedoeld in
artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in paragraaf 6 van het certificatieschema voor de persoonscertificaten;
relaties0
d.in geval van het certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, bedoeld in
artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in paragraaf 4 en 5 van het certificatieschema voor de persoonscertificaten.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
4.28
Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest
Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:
relaties0relaties0
Artikel
4.29
Verstrekken van gegevens en inlichtingen
Het verstrekken van gegevens en inlichtingen tussen de minister, de toezichthouders, de certificerende instellingen en de Stichting Raad voor Accreditatie, als bedoeld in artikel 1.5eb, tweede lid, van het besluit, op het werkveld asbest geschiedt overeenkomstig het informatieprotocol zoals opgenomen in bijlage XIIIg bij de regeling.
relaties0relaties0
Artikel
4.29a
Nadere regels omtrent machinisten betrokken bij asbestverwijdering
1. Een persoon als bedoeld in
artikel 4.54d, tiende lid, van het besluit voldoet aan de volgende eisen die aan hem, de door hem uit te voeren werkzaamheden en de door hem te gebruiken machine worden gesteld, indien de machine zich binnen het afgebakende gebied op een projectlocatie bevindt waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt:
a.hij kent de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die verband houden met asbestverwijdering;
relaties0
b.hij weet hoe hij adembeschermingsmiddelen moet gebruiken;
relaties0
c.hij werkt in een machine met een gesloten cabine die voorzien is van een in werking zijnde filteroverdrukinstallatie met klimaatregelingsinstallatie;
relaties0
d.hij kent de werking van de filteroverdrukinstallatie en weet hoe de dagelijkse controle moet plaatsvinden;
relaties0
e.hij vermijdt breuk van asbesthoudend materiaal zoveel mogelijk door een zorgvuldige uitvoering van werkzaamheden;
relaties0
f.er is geen sprake van werkzaamheden in containment; en
relaties0
g.hij kent de procedures inzake:
1º.het betreden en verlaten van het werkgebied, inclusief de visuele inspectie van de gebruikte machine; en
relaties0
2º.de handelwijze in geval van nood, bij storing of uitvallen van de machine.
relaties0
relaties0
relaties0 2. Om de in het eerste lid, onderdeel a, b, d en g, bedoelde kennis te verwerven is de persoon, bedoeld in het eerste lid, aantoonbaar geïnstrueerd.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
4.7
Bijzondere voorschriften asbest
Artikel
4.30
Uitzonderingen in geval van eindmeting
2. De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld is beperkt in de zin van
artikel 4.53c, tweede lid, onderdeel b, van het besluit indien de concentratie wordt veroorzaakt door:
a.verwijdering van asbesthoudend materiaal dat maximaal 2 massaprocent amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet bevat; of
relaties0
b.verwijdering van leidingen, buizen en kanalen van asbestcement, die niet volledig in beton gestort zijn;
relaties0
c.een asbestverwijdering waarbij gedurende de duur van de asbestverwijderingswerkzaamheden tussen de asbesttoepassing en de werknemer die de verwijdering uitvoert een niet-betreedbare afscheiding aanwezig is, waarmee de asbesttoepassing in zijn geheel lekvrij omsloten wordt.
relaties0
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
4.8
Werken met zandsteen
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel
4.31
Afgifte certificaat zandsteenbedrijf
[Vervallen per 03-12-2004]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.32
Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
4.8a
Vluchtige organische stoffen
Artikel
4.32a
Lijmen en verven in binnensituaties
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in
artikel 4.62a van het besluit bevatten;
relaties0
b.bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.
relaties0
relaties0 2. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:
a.het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;
relaties0
b.het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.
relaties0
relaties0 3. Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:
a.metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in
bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;
relaties0
b.het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;
relaties0
c.het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;
relaties0
d.het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;
relaties0
e.het herstellen of onderhouden van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij de werkzaamheden gericht zijn op instandhouding van de monumentale waarden van een rijksmonument in de zin van de
Erfgoedwet;
relaties0
f.het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;
relaties0
g.het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.
relaties0
relaties0 4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.
relaties0 5. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
relaties0 6. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32aa
Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van methylmethacrylaat
[Vervallen per 01-08-2020]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.32ab
Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA
[Vervallen per 01-08-2015]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
4.32b
Offsetdrukken
1. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het drukken met behulp van een offsetpers;
relaties0
b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;
relaties0
c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.
relaties0
relaties0 2. Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.
relaties0 3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
relaties0 4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32c
Zeefdrukken
1. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;
relaties0
b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.
relaties0
relaties0 2. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.
relaties0 3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32d
Illustratiediepdrukken
2. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32e
Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a.
lakkeren:
het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;
b.
lamineren of cacheren:
het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.
relaties0 2. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;
relaties0
b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;
relaties0
c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
relaties0
d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
relaties0
e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.
relaties0
relaties0 3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
relaties0 4. Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32f
Herstellen autoschade
1. In dit artikel wordt verstaan onder motorrijtuig: een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een autobus of een kampeerauto als bedoeld in
artikel 2, onder b, c, d, e onderscheidenlijk g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 of een vrachtauto als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet goederenvervoer over de weg.
relaties0 2. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in
bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;
relaties0
b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.
relaties0
relaties0 3. Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;
relaties0 4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij
bijlage XV bij deze regeling.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32g
Coating van timmerwerk in binnensituaties
1. In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.
relaties0 2. Als werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:
a.het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;
relaties0
b.het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.
relaties0
relaties0 3. Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
relaties0
relaties0
Artikel
4.32h
Gelijkstelling vervangende producten
Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
relaties0relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
5
Beeldschermarbeid
Artikel
5.1
Apparatuur en meubilair
Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a.de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;
relaties0
b.het beeld op het beeldscherm is stabiel;
relaties0
c.de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;
relaties0
d.het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;
relaties0
e.het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;
relaties0
f.het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;
relaties0
g.er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;
relaties0
h.het toetsenbord heeft een mat oppervlak;
relaties0
i.de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;
relaties0
j.de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;
relaties0
k.de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;
relaties0
l.een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;
relaties0
m.de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;
relaties0
n.indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
5.2
Inrichting van de beeldschermwerkplek
De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a.de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;
relaties0
b.mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;
relaties0
c.er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;
relaties0
d.de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;
relaties0
e.het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;
relaties0
f.de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;
relaties0
g.de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
5.3
Programmatuur
De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a.de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;
relaties0
b.de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;
relaties0
c.er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;
relaties0
d.de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;
relaties0
e.de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;
relaties0
f.bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
6
Arbeid onder overdruk
Artikel
6.1
Eisen voor registratie of herregistratie van duikers, duikploegleiders, duikmedisch begeleiders en duikerartsen
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
–
aangedreven gereedschappen: arbeidsmiddelen die pneumatisch, hydraulisch, mechanisch of elektrisch dan wel via munitie worden aangedreven en aanvullend bewustzijn vereisen voor de duikploeg en van de duiker ten aanzien van veiligheidsmaatregelen voor zichzelf dan wel voor zijn omgeving aan de oppervlakte, in het water en tijdens de duikarbeid;
–
geconditioneerde omstandigheden: omgeving waar op voorhand met behulp van een risicoanalyse ingeschat kan worden dat er geen sprake zal zijn van een voorzienbare kans dat de duiker in moeilijkheden zal geraken tijdens de duikarbeid en waarbij ten minste wordt voldaan aan elk van de volgende criteria:
a.de maximaal bereikbare diepte bedraagt 9 meter;
relaties0
b.het onderwaterzicht bedraagt ten minste 4 meter, indien de omvang van de betreffende faciliteit dit mogelijk maakt;
relaties0
c.de stroomsnelheid bedraagt maximaal 0,5 meter per seconde; en
relaties0
d.er is te allen tijde de mogelijkheid tot vrije opstijging;
relaties0
–
gesloten duikklok: een afzinkbare kamer, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer;
–
hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte: luchtvoorziening vanaf de oppervlakte die gekoppeld wordt aan de meegedragen SCUBA ademgasvoorziening en waarbij de ademlucht pas bij de meegedragen ademgasvoorziening, niet zijnde een ademgasvoorziening als bedoeld bij SSE, wordt gereduceerd tot lage druk;
–
lichte werkzaamheden: werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid met niet aangedreven gereedschappen;
–
niet aangedreven gereedschappen: arbeidsmiddelen die met de hand worden ingezet en enkel door middel van het inzetten van spierkracht het beoogde effect realiseren;
–
no-deco duiktijd: tijdsduur waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressiestop is benodigd;
–
open duikklok: open duikklok die is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademlucht waar geademd kan worden;
–
scopecategorie: een groepering van scopes op basis van gedeelde kenmerken, waarbij de volgende scopecategorieën worden onderscheiden:
a.scopecategorie A, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, en het derde lid, onderdelen a tot en met c, die zich kenmerken door lichte werkzaamheden zonder aangedreven gereedschappen waarbij voornamelijk mobiliteit van de duiker van belang is voor zijn werkzaamheden;
b.scopecategorie B, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdelen e tot en met g, en het derde lid, onderdelen d tot en met f, die zich kenmerken door zware werkzaamheden waarbij de duiker voornamelijk statisch zijn werkzaamheden uitvoert; en
c.scopecategorie C, bestaande uit de scopes, genoemd in het tweede lid, onderdeel h, en het vierde lid, onderdeel g, die zich kenmerken door zware werkzaamheden waarbij de duiker vanuit een gesloten duikklok gebruik maakt van ademgassen die ten behoeve van het ademen op grotere dieptes samengesteld zijn;
–
SCUBA: Self Contained Underwater Breathing Apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden;
–
SSE: Surface Supplied Equipment, zijnde een verzamelnaam voor duiksystemen die standaard voorzien zijn van ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, waarbij een of meer duikers aangesloten zijn op een duikpaneel, en die geschikt zijn voor de uitvoering van zware werkzaamheden in de scopecategorie B;
–
zware werkzaamheden: werkzaamheden uitgevoerd tijdens duikarbeid waarbij de omstandigheden, de aard van de werkzaamheden of het gebruik van aangedreven gereedschappen leiden tot aanvullende risico's welke gemitigeerd worden door het gebruik van een SSE duikuitrusting.
relaties0 2. Een duiker is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duiker, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39678), voor de scope:
a.A9, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 9 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden, onder geconditioneerde omstandigheden;
relaties0
b.A15, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting, tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
relaties0
c.A15OLV, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting met aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte, tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
relaties0
d.A30, indien hij lichte werkzaamheden uitvoert met een SCUBA duikuitrusting tot en met een diepte van 30 meter;
relaties0
e.B30, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 30 meter;
relaties0
f.B50R, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 50 meter;
relaties0
g.B50, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok, tot en met een diepte van 50 meter; en
relaties0
h.C, indien hij zware werkzaamheden uitvoert met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok.
relaties0
relaties0 3. Een duiker die is geregistreerd voor de scope A30, B50R of B50 kan, in afwijking van het tweede lid, bij het verrichten van werkzaamheden die vallen binnen de scope waarvoor hij is geregistreerd, in incidentele gevallen dieper duiken dan de maximale diepte die is gekoppeld aan de betreffende scope, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 5.8 van het registratieschema, genoemd in het tweede lid.
relaties0 4. Een duikploegleider is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikploegleider, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39683), voor de scope:
a.A9, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 9 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden, onder geconditioneerde omstandigheden;
relaties0
b.A15, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot een diepte van 15 meter, binnen de grenzen van no-deco duiktijden;
relaties0
c.A30, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van lichte werkzaamheden met een SCUBA duikuitrusting tot en met een diepte van 30 meter;
relaties0
d.B30, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 30 meter;
relaties0
e.B50R, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, tot en met een diepte van 50 meter;
relaties0
f.B50, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een open duikklok, tot en met een diepte van 50 meter; en
relaties0
g.C, indien hij leiding geeft aan de uitvoering van zware werkzaamheden met een SSE duikuitrusting, inclusief het duiken vanuit een gesloten duikklok.
relaties0
relaties0 5. Een duikploegleider mag leiding geven aan werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aansluiting op een hogedrukluchtvoorziening vanaf de oppervlakte, indien hij is geregistreerd voor een of meer van de scopes, genoemd in het vierde lid, onderdelen b tot en met g, en bij deze registratie of herregistratie tevens de aantekening ‘A15OLV’ is geregistreerd.
relaties0 6. De aantekening, bedoeld in het vijfde lid, wordt geregistreerd indien is voldaan aan de daarvoor geldende eisen in het registratieschema, genoemd in het vierde lid.
relaties0 7. Een duiker die is geregistreerd voor een van de scopes, genoemd in het tweede lid, mag naast de duikarbeid die valt binnen de betreffende scope tevens duikarbeid verrichten die valt binnen de scopes, genoemd in de onderdelen van het tweede lid die voorafgaan aan het onderdeel dat betrekking heeft op de scope waarin de duiker is geregistreerd, met uitzondering van scope A15OLV. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op een duikploegleider die is geregistreerd voor een van de scopes, genoemd in het vierde lid.
relaties0 8. Een duikmedisch begeleider is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid of in het Register duikarbeid brandweer en politie, en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikmedisch begeleider, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39685), voor de scope:
a.B1, indien hij medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de duikerscopes A9, A15 en A15OLV binnen de grenzen van no-deco duiktijden; en
relaties0
b.B2, indien hij medische begeleiding uitvoert bij duikarbeid in de duikerscopes A30 en de scopecategorieën B en C.
relaties0
relaties0 9. Een duikerarts is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register civiele duikarbeid en is geregistreerd op basis van het Registratieschema duikerarts, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Werken Onder Overdruk op 1 oktober 2024en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december 2024 (Stcrt. 2024, 39687), voor de scope:
a.duikerarts A, indien hij arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit uitvoert die niet voortkomen uit een wijziging in de lichamelijke of geestelijke toestand van de persoon die wordt onderzocht; en
relaties0
b.duikerarts B, indien hij arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste, tweede en zesde lid, van het besluit uitvoert.
relaties0
relaties0 10. Dit artikel is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.
relaties0
relaties0
Artikel
6.2
Inhoud arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in
artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit vindt plaats met inachtneming van de op 10 september 2021 door het bestuur van de Stichting Werken onder Overdruk vastgestelde en op de website
www.arbocataloguswoo.nl gepubliceerde:
a.Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk – Duikarbeid, indien de persoon die het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ondergaat duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk, niet zijnde arbeid als bedoeld in onderdeel b, verricht of zal verrichten;
relaties0
b.Keuringsrichtlijn Werken onder Overdruk – Hyperbare Geneeskunde, indien de persoon die het arbeidsgezondheidskundig onderzoek ondergaat arbeid onder overdruk verricht of zal verrichten, die bestaat uit werkzaamheden in een hyperbare behandelkamer.
relaties0
relaties0 2. In dit artikel wordt onder hyperbare behandelkamer verstaan: een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.
relaties0
relaties0
Artikel
6.3
Inhoud logboek
1. Het logboek, bedoeld in
artikel 6.16, vijfde lid, van het besluit, bevat ten minste de voornaam, achternaam en geboortedatum van de houder van het logboek en daarnaast per duik:
a.een handtekening van de houder van het logboek;
relaties0
c.het aanvangstijdstip en de eindtijd van de duik;
relaties0
e.het gevolgde schema van de betreffende duik;
relaties0
g.de aard van de gebruikte duikuitrusting of het gebruikte duiksysteem;
relaties0
i.bijzondere sessies, zoals alle gevallen waarin dieper wordt gedoken dan toegestaan binnen de scope, noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties.
relaties0
relaties0 2. In aanvulling op het eerste lid, bevat het logboek van een duiker per duik een handtekening van de duikploegleider met vermelding van het duikploegleidersnummer en de totale tijd onder druk, en bevat het logboek van een duikploegleider per duik een aftekening namens de opdrachtgever of werkgever en het totaal aantal duikers.
relaties0 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, mag een duikploegleider de totaaltijd in plaats van het aanvangstijdstip en de eindtijd van een duik vastleggen in het door hem bij te houden logboek.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
8
Veiligheids- en Gezondheidssignalering
Artikel
8.1
Vereisten
2. Veiligheids- of gezondheidssignalering wordt, al naar gelang het geval, geregeld schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd of zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke of functionele kwaliteiten.
relaties0
relaties0
Artikel
8.2
Permanente signalering
1. De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
relaties0 2. De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.
relaties0 4. De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.
relaties0 5. De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.
relaties0
relaties0
Artikel
8.3
Occasionele signalering
1. De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.
relaties0 2. Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.
relaties0
relaties0
Artikel
8.4
Vrije keuze van signalering
1. Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:
a.de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;
relaties0
b.het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;
relaties0
c.een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.
relaties0
relaties0 2. De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:
a.het lichtsignaal en het akoestisch signaal;
relaties0
b.het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;
relaties0
c.het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.
relaties0
relaties0 3. De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.
relaties0
relaties0
Artikel
8.5
Gebruik van kleuren
Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:
a.met de kleur rood aangeduid:
3°.identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;
relaties0
relaties0
b.met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;
relaties0
c.met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;
relaties0
d.met de kleur groen aangeduid:
1°.een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;
relaties0
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
8.6
Noodinstallatie
Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
relaties0relaties0
Artikel
8.7
Controle licht- en geluidssignalen
1. De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.
relaties0 2. Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.
relaties0 3. De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
8.8
Bescherming specifieke werknemers
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
relaties0relaties0
Artikel
8.9
Algemene eisen veiligheidsborden
1. De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.
relaties0 2. De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.
relaties0 3. De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.
relaties0
relaties0
Artikel
8.10
Soorten borden
1. Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.
relaties0 2. Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
relaties0 3. Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
relaties0 4. Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
relaties0 5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
relaties0 6. De in
bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.
relaties0 7. De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in
bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.
relaties0
relaties0
Artikel
8.11
Plaatsing van borden
1. De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.
relaties0 2. Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.
relaties0 3. Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.
relaties0
relaties0
Artikel
8.12
Reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen
1. Reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden met dan wel de opslag van chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, alsmede leidingen die dergelijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze stoffen en mengsels worden getransporteerd, worden overeenkomstig die verordening voorzien van de relevante gevarenpictogrammen.
relaties0 2. Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.
relaties0 3. De in het eerste lid bedoelde gevarenpictogrammen kunnen:
a.worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool met dien verstande dat indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wordt gebruikt;
relaties0
b.worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar;
relaties0
c.voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet luchtvaart van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
8.13
Aanbrengen van signalering op reservoirs en leidingen
De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.
relaties0relaties0
Artikel
8.14
Plaatsing op leidingen
De op leidingen gebruikte gevarenpictogrammen of signaalwoorden worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.
relaties0relaties0
Artikel
8.15
Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen
1. De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in
artikel 8.10 of door gevarenpictogrammen en signaalwoorden als bedoeld in
artikel 8.12 tenzij, rekening houdend met
artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevarenpictogrammen en signaalwoorden van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde borden of gevarenpictogrammen en signaalwoorden worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.
relaties0 3. Indien
artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, wordt het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels gebruikt.
relaties0
relaties0
Artikel
8.16
Wijze van gebruik lichtsignalen
Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.
relaties0relaties0
Artikel
8.17
Uniformiteit
1. Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.
relaties0
relaties0
Artikel
8.18
Bijzondere lichtsignalen
1. Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
relaties0 2. Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.
relaties0 3. Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.
relaties0 4. De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:
a.de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en
relaties0
b.er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
8.19
Vereisten geluidssignalen
1. Een geluidssignaal:
a.heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
relaties0
c.is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.
relaties0
relaties0 2. Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
relaties0 3. Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.
relaties0
relaties0
Artikel
8.20
Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling
1. De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.
relaties0 2. De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.
relaties0 3. De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.
relaties0 4. De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.
relaties0 5. Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:
a.start, om het begin van een commando aan te duiden;
relaties0
b.stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;
relaties0
c.einde, om de werkzaamheden stop te zetten;
relaties0
d.hijsen, om een last te doen hijsen;
relaties0
e.vieren, om een last te doen vieren;
relaties0
f.vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;
relaties0
g.gevaar, om een noodstop af te dwingen;
relaties0
h.snel, om een beweging te versnellen.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
8.21
Gebruikte taal
De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.
relaties0relaties0
Artikel
8.22
Algemene vereisten inzake hand en armseinen
1. Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.
relaties0 2. Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.
relaties0
relaties0
Artikel
8.23
Seingever
1. De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.
relaties0 2. De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.
relaties0 3. De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.
relaties0 4. Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.
relaties0
relaties0
Artikel
8.24
Ontvanger van seinen
De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.
relaties0relaties0
Artikel
8.25
Kenbaarheid seingever
De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.
relaties0relaties0
Artikel
8.26
Voorkomen onduidelijkheid seinen
De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.
relaties0relaties0
Artikel
8.27
Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen
1. De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.
relaties0 2. De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.
relaties0
relaties0
Artikel
8.28
Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats
De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.
relaties0relaties0
Artikel
8.29
Vereisten inzake markering van verkeerswegen
1. Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.
relaties0 2. Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
9
Overgangs- en Slotbepalingen
Artikel
9.1
Overgangsbepaling duiker, duikploegleider, duikmedisch begeleider en duikerarts
1. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikarbeid wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat, afhankelijk van de sector waarin hij werkzaam is, ingeschreven in het Register civiele duikarbeid of het Register duikarbeid brandweer en politie, in de volgende scope, bedoeld in
artikel 6.1, tweede lid:
a.A9, indien hij over een certificaat voor subcategorie A1 beschikt;
relaties0
b.A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie A2 beschikt;
relaties0
c.A30, indien hij over een certificaat voor subcategorie A3 beschikt;
relaties0
d.A15OLV, indien hij over een certificaat voor subcategorie B1 beschikt;
relaties0
e.B30, indien hij over een certificaat voor subcategorie B2 beschikt;
relaties0
f.B50R, indien hij over een certificaat voor subcategorie B3 beschikt;
relaties0
g.B50, indien hij over een certificaat voor subcategorie B4 beschikt;
relaties0
h.C, indien hij over een certificaat voor categorie C beschikt.
relaties0
relaties0 2. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikploegleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register civiele duikarbeid in de volgende scope, bedoeld in
artikel 6.1, vierde lid:
a.A9, indien hij over een certificaat voor subcategorie A1 beschikt;
relaties0
b.A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie A2 beschikt;
relaties0
c.A30, indien hij over een certificaat voor subcategorie A3 beschikt;
relaties0
d.A15, indien hij over een certificaat voor subcategorie B1 beschikt;
relaties0
e.B30, indien hij over een certificaat voor subcategorie B2 beschikt;
relaties0
f.B50R, indien hij over een certificaat voor subcategorie B3 beschikt;
relaties0
g.B50, indien hij over een certificaat voor subcategorie B4 beschikt;
relaties0
h.C, indien hij over een certificaat voor categorie C beschikt.
relaties0
relaties0 3. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat brandweerduikploegleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register duikarbeid brandweer en politie in de scope A15, bedoeld in artikel 6.1, vierde lid.
relaties0 4. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikmedisch begeleider wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat, afhankelijk van de sector waarin hij werkzaam is, ingeschreven in het Register civiele duikarbeid of het Register duikarbeid brandweer en politie, in de volgende scope, bedoeld in
artikel 6.1, achtste lid:
a.B1, indien hij over een certificaat EHBO duikarbeid beschikt;
relaties0
b.B2, indien hij over een certificaat mad A beschikt.
relaties0
relaties0 5. De persoon die op 1 februari 2025 beschikt over een geldig certificaat duikerarts wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register civiele duikarbeid in de volgende scope, bedoeld in
artikel 6.1, negende lid:
a.duikerarts A, indien hij over een certificaat duikerarts A beschikt;
relaties0
b.duikerarts B, indien hij over een certificaat duikerarts B beschikt.
relaties0
relaties0 6. Indien sinds de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, een periode van meer dan 24 maanden is verstreken, wordt een verzoek als bedoeld in die leden slechts ingewilligd als door de houder van het certificaat is aangetoond dat hij in de periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het certificaat:
a.heeft voldaan aan de op het certificaat van toepassing zijnde eindterm in
paragraaf 11.2.1. van bijlage XVIc van de regeling, zoals deze luidde op 31 januari 2025, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het eerste lid;
relaties0
b.als duikploegleider deel heeft genomen aan ten minste 20 duiken in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het tweede lid voor subcategorieën A1, A2 of B1 dan wel een certificaat is als bedoeld in het derde lid;
relaties0
c.als duikploegleider deel heeft genomen aan ten minste 30 duiken in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven, indien het certificaat een certificaat is als bedoeld in het tweede lid en is afgegeven voor een andere subcategorie dan die genoemd in onderdeel b.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
9.3
Overgangsbepaling OCE-deskundige, springmeester en schietmeester
1. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 1 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.
relaties0 2. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester industriële reiniging wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.
relaties0 3. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 2.
relaties0 4. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 onder water wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester onder water.
relaties0 5. De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig getuigschrift schietmeester wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat getuigschrift ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Schietmeester.
relaties0
relaties0
Artikel
9.4
Overgangsregeling hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 Winningsindustrieën voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen
De aanvulling van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 3.16, de aanvulling van het veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document, bedoeld in artikel 3.17, de aanvulling van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, en de aanvulling van het noodplan, bedoeld in artikel 3.20, worden door de werkgever vastgelegd en aan de toezichthouder gezonden:
a.voor installaties die bestaan op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding, bedoeld in artikel II: uiterlijk 19 juli 2018;
relaties0
b.voor installaties anders dan bedoeld in onderdeel a: voor de aanvang van de werkzaamheden.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
9.5
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.
relaties0relaties0 relaties0