2. Gescheiden ballasttanks en ruimten binnen het ladingtankgedeelte (Lt), geen olietanks zijnde, dienen zodanig te zijn gelegen dat aan de volgende eisen wordt voldaan:
σ PAc + σ PAs = J [Lt (B + 2 D)]
waarin:
PAc = voor elke gescheiden ballasttank of ruimte, geen olietank zijnde: de vertikale projektie van de oppervlakte van de zijbeplating van de huid, gemeten naar de mal in vierkante meters,
PAs = voor elke zodanige tank of ruimte: de horizontale projektie van de oppervlakte van de vlakbeplating van de huid, gemeten naar de mal in vierkante meters,
Lt = lengte tussen het voorste en achterste begrenzingsschot van de ladingtanks in meters,
B = grootste breedte van het schip in meters, zoals omschreven in
het eerste lid, onder t, van artikel 1,
D = holte naar de mal, vertikaal gemeten van de bovenkant van de kiel tot de bovenkant van de balken van het vrijboorddek zoals gedefinieerd in
Bijlage I van het Schepenbesluit 1965 in de zijde in meters.
Bij schepen waar de overgang van de huidbeplating naar de dekbeplating als een rondgezette plaat is uitgevoerd, moet de holte naar de mal gemeten worden tot het snijpunt van de doorgestrookte lijn van de bovenkant van de balken met de doorgestrookte lijn van de buitenkant van de spanten.
J = 0,45 voor olietankschepen met een draagvermogen van 20.000 tonmassa; 0,30 voor olietankschepen met een draagvermogen van 200.000 tonmassa of meer, behoudens het gestelde in
het derde lid van dit artikel. Voor tussengelegen waarden van het draagvermogen moet de waarde van "J" door lineaire interpolatie worden bepaald.
Waar in dit artikel de in dit lid vermelde symbolen voorkomen, hebben zij de betekenis zoals omschreven in dit lid.
relaties0