Ga direct naarInhoudofMenu
Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.
Onderstaande relaties zijn gevonden bij “document”. Bij klikken wordt een externe website met een relatieoverzicht geopend op overheid.nl.
Gelet op richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995, betreffende de naleving met betrekking tot schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157) en de artikelen 5, 29 en 30 van de Wet havenstaatcontrole;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
De aanwijzing, bedoeld in artikel 1, onder k, van de wet kan plaatsvinden indien de desbetreffende ambtenaar voldoet aan tenminste de eisen van bijlage VII van de richtlijn.
Het totale aantal inspecties dat de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat jaarlijks verrichten bedraagt ten minste 25% van het gemiddelde jaarlijkse aantal afzonderlijke schepen die de Nederlandse havens hebben aangedaan, berekend op basis van de laatste drie kalenderjaren waarvoor statistieken beschikbaar zijn.
De ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat onderwerpen een schip als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, waarvan de prioriteitsfactor volgens het SIRENAC-informatiesysteem 7 of meer bedraagt, aan een uitgebreide inspectie in de eerste Nederlandse haven die het aandoet na een periode van 12 maanden na de laatste uitgebreide inspectie in een bij het MOU aangesloten havenstaat.
Door de kapitein of de exploitant van een schip wordt ten overstaan van de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat aangetoond dat de tijdens de inspectie, nadere inspectie of controle geconstateerde tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden verholpen.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 7 van de wet wordt een schip eveneens aangehouden indien het niet is uitgerust met een functionerend reisgegevens-recordersysteem, terwijl het gebruik daarvan op grond van bijlage XII van de richtlijn voor dat schip verplicht is. Wanneer dit gebrek niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat het schip toestaan verder te reizen naar de dichtstbijzijnde haven waar het gebrek wel zonder meer kan worden verholpen, of kan hij verlangen dat het gebrek wordt verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen. Daartoe zijn de procedures van artikel 9 van de wet van toepassing.
In de omstandigheden, bedoeld in artikel 3 van richtlijn nr. 1999/95/EG, stelt de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat een verslag op ten behoeve van de administratie van de vlaggenstaat van het betrokken schip.
De ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat die een schip aanhoudt wegens overtreding van de internationale voorschriften inzake de arbeids- en rusttijden volgens het verdrag, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 6o, van de wet, stelt daarvan, naast de personen en instanties, genoemd in artikel 8, derde lid, van de wet, tevens de exploitant van het betrokken schip in kennis en vermeldt in de kennisgeving tevens welke vereiste corrigerende maatregelen noodzakelijk zijn.
De ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat die een overtreding constateert van verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), doet daarvan mededeling aan de burgemeester.
Het rapport, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet, is opgesteld conform bijlage IX van de richtlijn.
Een wijziging van de bijlagen I tot en met V en VII tot en met XII van de richtlijn, de artikelen 3 en 4 van richtlijn nr. 1999/95/EG en artikel 23 van richtlijn nr. 2008/106/EG gaat voor de toepassing van de artikelen 2, 4, tweede tot en met vijfde lid, 5, eerste lid, onderdeel a, 6, eerste en derde lid, 6a, eerste lid, 7a, eerste lid, 8a, 9, 9b, eerste en derde lid, en 10, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijnen uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven.
Een wijziging van bijlage 1, 2 of 4 van het MOU gaat voor de toepassing van de artikelen 4, vijfde lid, 8, derde lid en 10, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging in werking treedt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1998.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling havenstaatcontrole
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Willem Witsenplein 6, te ’s-Gravenhage.
Huidige versie: 20101231