Onderwerp: Bezoek-historie

Richtlijn 1997/70/EC - Veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen
Geldigheid:20-04-2009 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

    dd-mm-jjjj = inwerkingtreding
Document Richtlijn 1997/70/EG 01-03-1998
Gewijzigd door Richtlijn 1999/19/EG 16-04-1999
Gewijzigd door Richtlijn 2002/35/EG 17-05-2002
Gewijzigd door Richtlijn 2002/84/EG 29-11-2002
Gewijzigd door Verordening 2009/219/EG 20-04-2009

Ingangsdatum: 01-03-1998

Betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

    dd-mm-jjjj = inwerkingtreding
Document Richtlijn 1997/70/EG 01-03-1998
Gewijzigd door Richtlijn 1999/19/EG 16-04-1999
Gewijzigd door Richtlijn 2002/35/EG 17-05-2002
Gewijzigd door Richtlijn 2002/84/EG 29-11-2002
Gewijzigd door Verordening 2009/219/EG 20-04-2009

1997/0070 Veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen

(Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

Richtlijn 97/70/EG van de Raad
van 11 december 1997

betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie1,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité2,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag3,

  1. Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap in de sector zeevaart moet zijn gericht op de verbetering van de veiligheid van de zeevaart;

  2. Overwegende dat op 2 april 1993 het Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977, hierna „het Protocol van Torremolinos” te noemen, is vastgesteld;

  3. Overwegende dat de toepassing van dit Protocol in Gemeenschapsverband op vissersvaartuigen die onder de vlag varen van een lidstaat, die dienst doen in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat of die hun vangst aan land brengen in een haven van een van de lidstaten, de veiligheid van dergelijke vaartuigen ten goede komt, aangezien de diverse nationale wetgevingen nog niet het in het Protocol vastgelegde veiligheidsniveau eisen; dat een dergelijk gemeenschappelijk veiligheidsniveau, via de harmonisatie van de diverse en uiteenlopende nationale veiligheidsvoorschriften, ertoe zal leiden dat vissersvaartuigen die in eenzelfde gebied dienst doen, op gelijke voet kunnen concurreren zonder dat de veiligheid in het geding komt;

  4. Overwegende dat, vooral met het oog op de dimensie van de interne markt, optreden op
    Gemeenschapsniveau de meest doeltreffende manier is om een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor vissersvaartuigen in de gehele Gemeenschap vast te stellen;

  5. Overwegende dat een richtlijn van de Raad het passende rechtsinstrument is aangezien deze een kader verschaft voor een uniforme, verplichte toepassing van de veiligheidsnormen door de liststaten, terwijl zij elke lidstaat vrijlaat te beslissen welke instrumenten binnen zijn intern stelsel het meest geschikt zijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn;

  6. Overwegende dat verscheidene belangrijke hoofdstukken van het Protocol uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt; dat er, door de toepassing van het Protocol in Gemeenschapsverband te beperken tot dergelijke vaartuigen, een kloof zou ontstaan tussen de veiligheid van deze vaartuigen en die van kleinere vissersvaartuigen waarvan de lengte tussen de 24 en 45 m bedraagt, en er hierdoor concurrentiedistorsies zouden ontstaan;

  7. Overwegende dat artikel 3, lid 4, van het Protocol erin voorziet dat de partijen bepalen welke van hun voorschriften inzake vaartuigen met een grotere maximale lengte dan 24 m geheel of gedeeltelijk zullen worden toegepast op vaartuigen die onder hun vlag varen en die korter zijn dan de voorgeschreven grenswaarde voor de lengte, maar langer dan 24 m; dat de partijen in artikel 3, lid 5, van het Protocol worden opgegroepen uniforme normen vast te stellen voor dergelijke vissersvaartuigen die dienstdoen in dezelfde regio;

  8. Overwegende dat, teneinde de veilighed te vergroten en concurrentiedistorsies te voorkomen, ernaar dient te worden gestreefd de veiligheidsvoorschriften van deze richtlijn toe te passen op alle vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en die in de visserijzones van de Gemeenschap dienstdoen, ongeacht onder welke vlag zij varen; dat dit voor vissersvaartuigen die onder de vlag van derde staten varen en die dienstdoen in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat of hun vangst in een haven van een lidstaat aan land brengen, dient te worden bereikt in overeenstemming met de algemene regels van het volkenrecht;

  9. Overwegende dat de relevante voorschriften van de richtlijnen van de Raad die in het kader van de sociale politiek van de Gemeenschap zijn vastgesteld, van toepassing dienen te blijven;

  10. Overwegende dat de lidstaten op grond van de voorgaande overwegingen, de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, rekening houdend met de relevante voorschriften van bijlage I bij deze richtlijn, op nieuwe en, waar vereist, bestaande vissersvaartuigen met een lengte van 45 m of meer dienen toe te passen; dat de lidstaten ook de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, als gewijzigd bij bijlage II bij deze richtlijn, dienen toe te passen op alle nieuwe vaartuigen met een lengte van 24 m of meer doch minder dan 45 m, die onder hun vlag varen;

  11. Overwegende dat specifieke voorschriften als genoemd in bijlage III gerechtvaardigd kunnen zijn om redenen die verband houden met specifieke regionale omstandigheden, zoals geografische en klimatologische omstandigheden; dat dergelijke voorschriften zijn ontwikkeld voor vissersvaartuigen die dienstdoen in de noordelijke, respectievelijk de zuidelijke zones;

  12. Overwegende dat, in het belang van meer veiligheid, vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, moeten voldoen aan de specifieke voorschriften als genoemd in bijlage IV;

  13. Overwegende dat vissersvaartuigen die de vlag van een derde staat voeren, geen toestemming zouden moeten krijgen om in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat dienst te doen of hun vangst in een haven van een lidstaat aan land te brengen, om aldus te concurreren met vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, tenzij hun vlaggenstaat heeft verklaard dat zij voldoen aan de technische voorschriften van deze richtlijn;

  14. Overwegende dat uitrusting die voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen4 , bij installatie aan boord van vissersvaartuigen automatisch moet worden erkend als zijnde in overeenstemming met de specifieke voorschriften voor een dergelijke uistrusting van die richtlijn, aangezien de vereisten van Richtlijn 96/98/EG minimaal gelijkwaardig zijn aan die van het Protocol van Torremolinos en van deze richtlijn;

  15. Overwegende dat de lidstaten geconfronteerd kunnen worden met lokale omstandigheden die rechtvaardigen dat specifieke veiligheidsmaatregelen worden toegepast op vissersvaartuigen die in bepaalde zones dienstdoen; dat zij het tevens passend kunnen achten om vrijstellingen van of voorschriften die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in de bijlage bij het Protocol van Torremolinos aan te nemen; dat zij het recht moeten hebben dergelijke maatregelen vast te stellen, mits hiervoor de comite´procedure wordt gevolgd;

  16. Overwegende dat er momenteel geen uniforme internationale technische normen zijn voor vissersvaartuigen qua sterkte van de romp, hoofdmachines en hulpwerktuigen en de elektrische en automatische systemen; dat dergelijke normen kunnen worden vastgesteld op basis van de voorschriften van erkende organisaties of nationale overheden;

  17. Overwegende dat de lidstaten voor het toezicht op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en handhaving van deze richtlijn onderzoeken zouden moeten verrichten en certificaten van overeenstemming zouden moeten afgeven voor vissersvaartuigen die aan de specifieke voorschriften van deze richtlijn voldoen;

  18. Overwegende dat, om de volledige toepassing van deze richtlijn te garanderen en in overeenstemming met de procedure van artikel 4 van het Protocol van Torremolinos, vissersvaartuigen onderworpen zouden moeten worden aan controle in de havenstaat; dat een lidstaat ook controles mag uitvoeren aan boord van vissersvaartuigen van derde landen die niet in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat dienstdoen of hun vangst niet in een haven van een lidstaat aan land brengen, wanneer die zich in een haven van die lidstaat bevinden, om na te gaan of zij voldoen aan de voorschriften van dat Protocol, zodra dit in werking is getreden;

  19. Overwegende dat een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie dient bij te staan bij de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze richtlijn; dat deze functie kan worden vervuld door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen5 ;

  20. Overwegende dat dit comite´, in het belang van een coherente tenuitvoerlegging van deze richtlijn, bepaalde bepalingen kan aanpassen om rekening te houden met de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau;

  21. Overwegende dat de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in overeenstemming met het Protocol van Torremolinos, in kennis moet worden gesteld van deze richtlijn;

  22. Overwegende dat de lidstaten, in het belang van een volledige tenuitvoerlegging van deze richtlijn, een stelsel van sancties zouden moeten invoeren die van toepassing zijn bij een inbreuk op de nationale voorschriften die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

 


1 PB C 292 van 4.10.1996, blz. 29.
2 PB C 66 van 3.3.1997, blz. 31.
3 Besluit van het Europees Parlement van 24 april 1997 (PB C 150 van 19.5.1977, blz. 30), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 30 juni 1997 (PB C 246 van 12.8.1997, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 6 november 1997 (PB C 358 van 24.11.1997).
4 PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.
5 PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/39/EG (PB L 196 van 7.8.1996, blz. 7).

Ingangsdatum: 01-03-1998

(Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

Richtlijn 97/70/EG van de Raad
van 11 december 1997

betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie1,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité2,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag3,

  1. Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap in de sector zeevaart moet zijn gericht op de verbetering van de veiligheid van de zeevaart;

  2. Overwegende dat op 2 april 1993 het Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977, hierna „het Protocol van Torremolinos” te noemen, is vastgesteld;

  3. Overwegende dat de toepassing van dit Protocol in Gemeenschapsverband op vissersvaartuigen die onder de vlag varen van een lidstaat, die dienst doen in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat of die hun vangst aan land brengen in een haven van een van de lidstaten, de veiligheid van dergelijke vaartuigen ten goede komt, aangezien de diverse nationale wetgevingen nog niet het in het Protocol vastgelegde veiligheidsniveau eisen; dat een dergelijk gemeenschappelijk veiligheidsniveau, via de harmonisatie van de diverse en uiteenlopende nationale veiligheidsvoorschriften, ertoe zal leiden dat vissersvaartuigen die in eenzelfde gebied dienst doen, op gelijke voet kunnen concurreren zonder dat de veiligheid in het geding komt;

  4. Overwegende dat, vooral met het oog op de dimensie van de interne markt, optreden op
    Gemeenschapsniveau de meest doeltreffende manier is om een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor vissersvaartuigen in de gehele Gemeenschap vast te stellen;

  5. Overwegende dat een richtlijn van de Raad het passende rechtsinstrument is aangezien deze een kader verschaft voor een uniforme, verplichte toepassing van de veiligheidsnormen door de liststaten, terwijl zij elke lidstaat vrijlaat te beslissen welke instrumenten binnen zijn intern stelsel het meest geschikt zijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn;

  6. Overwegende dat verscheidene belangrijke hoofdstukken van het Protocol uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt; dat er, door de toepassing van het Protocol in Gemeenschapsverband te beperken tot dergelijke vaartuigen, een kloof zou ontstaan tussen de veiligheid van deze vaartuigen en die van kleinere vissersvaartuigen waarvan de lengte tussen de 24 en 45 m bedraagt, en er hierdoor concurrentiedistorsies zouden ontstaan;

  7. Overwegende dat artikel 3, lid 4, van het Protocol erin voorziet dat de partijen bepalen welke van hun voorschriften inzake vaartuigen met een grotere maximale lengte dan 24 m geheel of gedeeltelijk zullen worden toegepast op vaartuigen die onder hun vlag varen en die korter zijn dan de voorgeschreven grenswaarde voor de lengte, maar langer dan 24 m; dat de partijen in artikel 3, lid 5, van het Protocol worden opgegroepen uniforme normen vast te stellen voor dergelijke vissersvaartuigen die dienstdoen in dezelfde regio;

  8. Overwegende dat, teneinde de veilighed te vergroten en concurrentiedistorsies te voorkomen, ernaar dient te worden gestreefd de veiligheidsvoorschriften van deze richtlijn toe te passen op alle vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en die in de visserijzones van de Gemeenschap dienstdoen, ongeacht onder welke vlag zij varen; dat dit voor vissersvaartuigen die onder de vlag van derde staten varen en die dienstdoen in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat of hun vangst in een haven van een lidstaat aan land brengen, dient te worden bereikt in overeenstemming met de algemene regels van het volkenrecht;

  9. Overwegende dat de relevante voorschriften van de richtlijnen van de Raad die in het kader van de sociale politiek van de Gemeenschap zijn vastgesteld, van toepassing dienen te blijven;

  10. Overwegende dat de lidstaten op grond van de voorgaande overwegingen, de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, rekening houdend met de relevante voorschriften van bijlage I bij deze richtlijn, op nieuwe en, waar vereist, bestaande vissersvaartuigen met een lengte van 45 m of meer dienen toe te passen; dat de lidstaten ook de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, als gewijzigd bij bijlage II bij deze richtlijn, dienen toe te passen op alle nieuwe vaartuigen met een lengte van 24 m of meer doch minder dan 45 m, die onder hun vlag varen;

  11. Overwegende dat specifieke voorschriften als genoemd in bijlage III gerechtvaardigd kunnen zijn om redenen die verband houden met specifieke regionale omstandigheden, zoals geografische en klimatologische omstandigheden; dat dergelijke voorschriften zijn ontwikkeld voor vissersvaartuigen die dienstdoen in de noordelijke, respectievelijk de zuidelijke zones;

  12. Overwegende dat, in het belang van meer veiligheid, vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, moeten voldoen aan de specifieke voorschriften als genoemd in bijlage IV;

  13. Overwegende dat vissersvaartuigen die de vlag van een derde staat voeren, geen toestemming zouden moeten krijgen om in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat dienst te doen of hun vangst in een haven van een lidstaat aan land te brengen, om aldus te concurreren met vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, tenzij hun vlaggenstaat heeft verklaard dat zij voldoen aan de technische voorschriften van deze richtlijn;

  14. Overwegende dat uitrusting die voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen4 , bij installatie aan boord van vissersvaartuigen automatisch moet worden erkend als zijnde in overeenstemming met de specifieke voorschriften voor een dergelijke uistrusting van die richtlijn, aangezien de vereisten van Richtlijn 96/98/EG minimaal gelijkwaardig zijn aan die van het Protocol van Torremolinos en van deze richtlijn;

  15. Overwegende dat de lidstaten geconfronteerd kunnen worden met lokale omstandigheden die rechtvaardigen dat specifieke veiligheidsmaatregelen worden toegepast op vissersvaartuigen die in bepaalde zones dienstdoen; dat zij het tevens passend kunnen achten om vrijstellingen van of voorschriften die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in de bijlage bij het Protocol van Torremolinos aan te nemen; dat zij het recht moeten hebben dergelijke maatregelen vast te stellen, mits hiervoor de comite´procedure wordt gevolgd;

  16. Overwegende dat er momenteel geen uniforme internationale technische normen zijn voor vissersvaartuigen qua sterkte van de romp, hoofdmachines en hulpwerktuigen en de elektrische en automatische systemen; dat dergelijke normen kunnen worden vastgesteld op basis van de voorschriften van erkende organisaties of nationale overheden;

  17. Overwegende dat de lidstaten voor het toezicht op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en handhaving van deze richtlijn onderzoeken zouden moeten verrichten en certificaten van overeenstemming zouden moeten afgeven voor vissersvaartuigen die aan de specifieke voorschriften van deze richtlijn voldoen;

  18. Overwegende dat, om de volledige toepassing van deze richtlijn te garanderen en in overeenstemming met de procedure van artikel 4 van het Protocol van Torremolinos, vissersvaartuigen onderworpen zouden moeten worden aan controle in de havenstaat; dat een lidstaat ook controles mag uitvoeren aan boord van vissersvaartuigen van derde landen die niet in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat dienstdoen of hun vangst niet in een haven van een lidstaat aan land brengen, wanneer die zich in een haven van die lidstaat bevinden, om na te gaan of zij voldoen aan de voorschriften van dat Protocol, zodra dit in werking is getreden;

  19. Overwegende dat een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie dient bij te staan bij de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze richtlijn; dat deze functie kan worden vervuld door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen5 ;

  20. Overwegende dat dit comite´, in het belang van een coherente tenuitvoerlegging van deze richtlijn, bepaalde bepalingen kan aanpassen om rekening te houden met de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau;

  21. Overwegende dat de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in overeenstemming met het Protocol van Torremolinos, in kennis moet worden gesteld van deze richtlijn;

  22. Overwegende dat de lidstaten, in het belang van een volledige tenuitvoerlegging van deze richtlijn, een stelsel van sancties zouden moeten invoeren die van toepassing zijn bij een inbreuk op de nationale voorschriften die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

 


1 PB C 292 van 4.10.1996, blz. 29.
2 PB C 66 van 3.3.1997, blz. 31.
3 Besluit van het Europees Parlement van 24 april 1997 (PB C 150 van 19.5.1977, blz. 30), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 30 juni 1997 (PB C 246 van 12.8.1997, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 6 november 1997 (PB C 358 van 24.11.1997).
4 PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.
5 PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/39/EG (PB L 196 van 7.8.1996, blz. 7).

Artikel 1 Doel

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 1 - Doel
  1. Het doel van deze richtlijn is veiligheidsnormen vast te stellen voor nieuwe en, voorzover deze onder de bijlage bij het Protocol van Torremolinos vallen, bestaande zeegaande vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en die

    • onder de vlag van een lidstaat varen en in de Gemeenschap
      zijn geregistreerd, of

    • dienst doen in de territoriale of binnenwateren van een lidstaat, of

    • hun vangst in een haven van een lidstaat aanlanden.

Pleziervaartuigen die niet-commerciële visserij beoefenen, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

  1. Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk1, de bijzondere richtlijnen in de zin van die richtlijn en inzonderheid Richtlijn 93/103/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (dertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)2 onverlet.

 


1 PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
2 PB L 307 van 13.12.1993, blz. 1.

Artikel 10 Kennisgeving aan de IMO

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 10 - Kennisgeving aan de IMO

Het voorzitterschap van de Raad en de Commissie stellen de IMO in kennis van de vaststelling van deze richtlijn, onder verwijzing naar artikel 3, lid 5, van het Protocol van Torremolinos.

Artikel 11 Sancties

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 11 - Sancties

De lidstaten voeren een stelsel van sancties in die van toepassing zijn bij een inbreuk op de nationale voorschriften welke uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, afgemeten en ontmoedigend zijn.

Artikel 12 Tenuitvoerlegging

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 12 - Tenuitvoerlegging
  1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 1 januari 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.


    Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De vorm van deze verwijzing wordt door de lidstaten bepaald.

  2. De lidstaten delen de Commissie onverwijld alle bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 13 Inwerktingtreding

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 13 - Inwerktingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14 Geadresseerden

Ingangsdatum: 01-03-1998

Artikel 14 - Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 december 1997.

Voor de Raad
De Voorzitter
M. DELVAUX-STEHRES

Artikel 2 Definities

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 2 - Definities

In deze richtlijn en de bijlagen wordt verstaan onder:

  1. „vissersvaartuig” of „vaartuig”, elk vaartuig dat is uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt wordt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

  2. „nieuw vissersvaartuig”, een vissersvaartuig waarvoor:

    1. op of na 1 januari 1999 het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund; of

    2. het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund vóór 1 januari 1999 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd; of

    3. bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 1999:

      • de kiel wordt gelegd; of

      • een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vaartuig; of

      • een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 t of 1 % van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is;

  3. „bestaand vissersvaartuig”, een vissersvaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is;

  4. „Protocol van Torremolinos”, het Protocol van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977, met inbegrip van de wijzigingen daarop;

  5. „certificaat”, het in artikel 6 bedoelde certificaat van overeenstemming;

  6. „lengte”, tenzij anders bepaald, 96 % van de totale lengte op een waterlijn op 85 % van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is; bij vaartuigen die met stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;

  7. „dienstdoen”, het vangen, of vangen en verwerken van vis of andere levende rijkdommen van de zee, onverminderd het recht op onschuldige doorvaart door de territoriale wateren en de vrijheid van scheepvaart in de 200 mijls exclusieve economische zone;

  8. „erkende organisatie”, een organisatie die is erkend overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties1.

1   PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20.

Artikel 3 Algemene voorschriften

Ingangsdatum: 01-03-1998

Artikel 3 - Algemene voorschriften

  1. De lidstaten zien erop toe dat de bepalingen van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos worden toegepast op de betrokken vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, tenzij in bilage I bij deze richtlijn anders bepaald.


    Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, moeten bestaande vaartuigen uiterlijk op 1 juli 1999 aan de relevante voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos voldoen.

  2. De lidstaten zien erop toe dat ook de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, die gelden voor vaartuigen met een lengte van 45 m of meer, worden toepgepast op nieuwe vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die onder hun vlag varen, tenzij in bijlage II bij deze
    richtlijn anders bepaald.

  3. De lidstaten dragen er evenwel zorg voor dat vaartuigen die onder hun vlag in een specifiek vaargebied dienstdoen, in overeenstemming zijn met de voorschriften voor dat vaargebied, als gedefinieerd in bijlage III.

  4. De lidstaten zien erop toe dat vaartuigen die onder hun vlag varen, voldoen aan de specifieke veiligheidsvoorschriften van bijlage IV.

  5. De lidstaten verbieden vissersvaartuigen die onder de vlag van een derde staat varen, in de territoriale wateren of binnenwateren van de lidstaten dienst te doen of hun vangst in een van de havens van de lidstaten aan te landen, tenzij de administratie van hun vlaggenstaat heeft verklaard dat zij voldoen aan de in de leden 1, 2, 3 en 4 en artikel 4 bedoelde voorschriften.

  6. Scheepsuitrusting die in bijlage A.1 bij Richtlijn 96/98/EG inzake de uitrusting van zeeschepen is opgenomen en die aan de voorschriften van die richtlijn voldoet, wordt, wanneer zij aan boord van een vissersvaartuig wordt geïnstalleerd om aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn te voldoen, automatisch beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze voorschriften, ongeacht of in deze voorschriften al dan niet is bepaald dat deze uitrusting naar genoegen van de vlaggenstaat moet worden beproefd en goedgekeurd.

Artikel 4 Specifieke voorschriften

Artikel 4 - Specifieke voorschriften, vrijstellingen en gelijkwaardige voorschriften

  1. Indien een lidstaat of een aantal lidstaten van mening is dat bepaalde situaties ten gevolge van specifieke lokale omstandigheden of bijzondere kenmerken van het vaartuig specifieke veiligheidsmaatregelen voor vissersvaartuigen die in een bepaald vaargebied dienstdoen, noodzakelijk maken, en indien de noodzaak daarvan is aangetoond, kunnen zij, volgens de procedure in lid 4, dergelijke specifieke veiligheidsmaatregelen vaststellen om rekening te houden met lokale omstandigheden zoals de aard en de klimatologische omstandigheden van de wateren waarin deze vaartuigen dienstdoen en de lengte van hun reizen of met hun bijzondere kenmerken zoals het gebruikte constructiemateriaal.


    De vastgestelde maatregelen zullen worden opgenomen in bijlage III.

  2. De lidstaten passen de bepalingen van voorschrift 3, paragraaf 3, van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos betreffende de vaststelling van vrijstellingsmaatregelen toe volgens de procedure van lid 4 van dit artikel.

  3. De lidstaten kunnen, volgens de procedure van lid 4 van dit artikel, maatregelen vaststellen die gelijkwaardige voorzieningen toelaten overeenkomstig voorschrift 4, paragraaf 1, van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.

  4. Een lidstaat die gebruikmaakt van lid 1, 2 of 3, dient de volgende procedure te volgen:

    1. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de maatregelen die hij wil treffen, inclusief de bijzonderheden die nodig zijn om te verzekeren dat het veiligheidsniveau hoog genoeg is.

    2. Indien binnen zes maanden na de kennisgeving, overeenkomstig de procedure van artikel 9, wordt besloten dat de voorgestelde maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, kan van de betrokken lidstaat worden verlangd dat hij de voorgestelde maatregelen aanpast of intrekt.

    3. De vastgestelde maatregelen dienen te worden opgenomen in de nationale wetgeving en meegedeeld aan de Commissie, die de overige lidstaten van alle bijzonderheden in kennis stelt.

    4. Dergelijke maatregelen moeten gelden voor alle vissersvaartuigen die onder dezelfde gespecificeerde voorwaarden dienstdoen, zonder discriminatie op grond van de vlag waaronder zij varen of de nationaliteit van hun exploitant.

    5. De in lid 2 bedoelde maatregelen gelden slechts zolang het vissersvaartuig dienstdoet onder de gespecificeerde voorwaarden.

Ingangsdatum: 20-04-2009

Artikel 4
Specifieke voorschriften, vrijstellingen en gelijkwaardige voorschriften

  1. Indien een lidstaat of een aantal lidstaten van mening is dat bepaalde situaties ten gevolge van specifieke lokale omstandigheden of bijzondere kenmerken van het vaartuig specifieke veiligheidsmaatregelen voor vissersvaartuigen die in een bepaald vaargebied dienstdoen, noodzakelijk maken, en indien de noodzaak daarvan is aangetoond, kunnen zij, volgens de procedure in lid 4, dergelijke specifieke veiligheidsmaatregelen vaststellen om rekening te houden met lokale omstandigheden zoals de aard en de klimatologische omstandigheden van de wateren waarin deze vaartuigen dienstdoen en de lengte van hun reizen of met hun bijzondere kenmerken zoals het gebruikte constructiemateriaal.


    De vastgestelde maatregelen zullen worden opgenomen in bijlage III.

  2. De lidstaten passen de bepalingen van voorschrift 3, paragraaf 3, van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos betreffende de vaststelling van vrijstellingsmaatregelen toe volgens de procedure van lid 4 van dit artikel.

  3. De lidstaten kunnen, volgens de procedure van lid 4 van dit artikel, maatregelen vaststellen die gelijkwaardige voorzieningen toelaten overeenkomstig voorschrift 4, paragraaf 1, van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.

  4. Een lidstaat die gebruikmaakt van lid 1, 2 of 3, dient de volgende procedure te volgen:

    1. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de maatregelen die hij wil treffen, inclusief de bijzonderheden die nodig zijn om te verzekeren dat het veiligheidsniveau hoog genoeg is.

    2. Indien binnen zes maanden na de kennisgeving, overeenkomstig in artikel 9, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure, wordt besloten dat de voorgestelde maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, kan van de betrokken lidstaat worden verlangd dat hij de voorgestelde maatregelen aanpast of intrekt.

    3. De vastgestelde maatregelen dienen te worden opgenomen in de nationale wetgeving en meegedeeld aan de Commissie, die de overige lidstaten van alle bijzonderheden in kennis stelt.

    4. Dergelijke maatregelen moeten gelden voor alle vissersvaartuigen die onder dezelfde gespecificeerde voorwaarden dienstdoen, zonder discriminatie op grond van de vlag waaronder zij varen of de nationaliteit van hun exploitant.

    5. De in lid 2 bedoelde maatregelen gelden slechts zolang het vissersvaartuig dienstdoet onder de gespecificeerde voorwaarden.

Artikel 5 Normen

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 5 - Normen voor ontwerp, bouw en onderhoud

De normen voor het ontwerp, de bouw en het onderhoud van de romp, de hoofdmachines en hulpwerktuigen, alsmede de elektrische en automatische systemen van een vissersvaartuig zijn de voorschriften die van kracht waren ten tijde van de bouw, als vastgesteld voor de classificatie door een erkende organisatie of gebruikt door een overheidsinstantie.

Voor nieuwe vaartuigen komen deze voorschriften overeen met de procedure en de voorwaarden van artikel 14, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG.

Artikel 6 Onderzoeken en certificaten

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 6 - Onderzoeken en certificaten
  1. De lidstaten geven voor vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en aan de artikelen 3 en 5 voldoen, een certificaat van overeenstemming met de eisen van deze richtlijn af, vergezeld van een inventaris van uitrusting, of, indien van toepassing, een certificaat van vrijstelling. Het certificaat van overeenstemming, de inventaris van uitrusting en het certificaat van vrijstelling dienen te beantwoorden aan de modellen die zijn opgenomen in bijlage V. De certificaten worden afgegeven door de administratie van de vlaggenstaat of namens haar door een erkende organisatie na een eerste onderzoek door inspecteurs die exclusief werkzaam zijn voor de administratie van de vlaggenstaat zelf of een erkende organisatie of de lidstaat die door de vlaggenstaat tot het verrichten van onderzoeken is gemachtigd, overeenkomstig voorschrift 6, paragraaf 1 onder a), van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.

  2. De geldigheidsduur van de in lid 1 bedoelde certificaten mag de termijn die is vastgesteld in voorschrift 11 van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, niet overschrijden. Verlenging van het certificaat van overeenstemming is mogelijk na een periodiek onderzoek overeenkomstig voorschrift 6 van hoofdstuk I van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos.

Artikel 7 Controle

Ingangsdatum: 01-03-1998
Artikel 7 - Controle
  1. Vissersvaartuigen die dienstdoen in de interne of territoriale wateren van een lidstaat of die hun vangst in de havens van die lidstaat aanlanden en die niet onder de vlag van die lidstaat varen, zijn onderworpen aan controle door die lidstaat, overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Torremolinos en zonder onderscheid naar vlag of nationaliteit van de exploitant, om na te gaan of de vaartuigen aan deze richtlijn voldoen.

  2. Vissersvaartuigen die niet in de interne of territoriale wateren van een lidstaat dienstdoen of die hun vangst niet in de havens van een lidstaat aanlanden en die onder de vlag van een andere lidstaat varen, zijn in die havens onderworpen aan controle door de lidstaat, overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Torremolinos en zonder onderscheid naar vlag of nationaliteit van de exploitant, om na te gaan of de vaartuigen aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen.

  3. Vissersvaartuigen die onder de vlag van een derde staat varen en geen dienstdoen in de interne of de territoriale wateren van een listaat, noch hun vangst in de havens van een lidstaat aanlanden, zijn in die havens onderworpen aan controle door die lidstaat, overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Torremolinos, teneinde na te gaan of zij voldoen aan het Protocol van Torremolinos, zodra dit in werking is getreden.

Artikel 8 Aanpassingen

Artikel 8 - Aanpassingen

Overeenkomstig de procedure van artikel 9 mogen:

  1. voorschriften worden vastgesteld en toegevoegd ten behoeve van:

    • een geharmoniseerde interpretatie van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voorzover die aan het oordeel van de administraties van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten en voorzover die nodig is voor de consistente toepassing in de Gemeenschap,

    • de tenuitvoerlegging van de richtlijn, zonder dat het toepassingsgebied wordt verruimd;

  2. de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van de richtlijn worden aangepast en haar bijlagen worden gewijzigd, om ervoor te zorgen dat eventuele wijzigingen van het Protocol van Torremolinos die na de goedkeuring van deze richtlijn in werking treden, worden toegepast.

Ingangsdatum: 20-04-2009

Artikel 8 - Aanpassingen

De volgende aanpassingen, die maatregelen zijn tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

  1. voorschriften worden vastgesteld en toegevoegd ten behoeve van:

    • een geharmoniseerde interpretatie van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voorzover die aan het oordeel van de administraties van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten en voorzover die nodig is voor de consistente toepassing in de Gemeenschap,

    • de tenuitvoerlegging van de richtlijn, zonder dat het toepassingsgebied wordt verruimd;

  2. de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van de richtlijn worden aangepast en haar bijlagen worden gewijzigd, om ervoor te zorgen dat eventuele wijzigingen van het Protocol van Torremolinos die na de goedkeuring van deze richtlijn in werking treden, worden toegepast.

De wijzigingen van het in artikel 2, lid 4, bedoelde internationaal instrument kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)1.

 


1  PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

Artikel 9 Comité

Artikel 9 - Comité

  1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12, lid 1, van Richtlijn 93/75/EEG.

  2. In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, dient onderstaande procedure te worden gevolgd:

    1. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comite´ een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comite´ brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp. Het advies wordt uitgebracht bij de meerderheid zoals die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag wordt bepaald, in geval van besluiten die de Raad naar aanleiding van een voorstel van de Commissie moet nemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comite´ zullen worden gewogen op de in dat artikel beschreven wijze. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    2. De Commissie zal de geplande maatregelen uitvoeren indien deze overeenstemmen met het advies van het comité.

    3. Indien de geplande maatregelen niet overeenstemmen met het advies van het comite´, of indien geen advies wordt uitgebracht, dient de Commissie onverwijld een voorstel voor te nemen maatregelen in bij de Raad. De Raad besluit hierover bij gekwalificeerde meerderheid.


      Indien de Raad niet binnen acht weken na de datum van indiening een besluit heeft genomen, voert de Commissie de voorgestelde maatregelen uit.

Bijlage I

Aanpassing van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos voor toepassing van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 97/70/EG

Ingangsdatum: 17-05-2002

Aanpassing van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos voor toepassingvan artikel 3, lid 1, van Richtlijn 97/70/EG

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  1. „nieuw vissersvaartuig gebouwd op of na 1 januari 2003” een nieuw vissersvaartuig waarvoor:

    1. op of na 1 januari het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund; of

    2. het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund vóór 1 januari 2003 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd; of

    3. bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 2003:

      • de kiel is gelegd, of

      • een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vaartuig, of

      • een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 t of 1 % van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is.

Bijlage II

Aanpassing van de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993, overeenkomstig artikel 3, lid 4, daarvan ten behoeve van de toepassing op vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 24 m

Ingangsdatum: 01-03-1998
Aanpassing van de voorschriften van de hoofdstukken IV, V, VII en IX van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993, overeenkomstig artikel 3, lid 4, daarvan ten behoeve van de toepassing op vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 24 m

Hoofdstuk IV Machine- en elektrische installaties

Machine- en elektrische installaties en tijdelijke onbemande ruimten voor machines
Ingangsdatum: 01-03-1998
Machine- en elektrische installaties en tijdelijke onbemande ruimten voor machines
Voorschrift 1 Toepassing
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 1: Toepassing

Voorschrift 1 wordt als volgt gelezen:

„Tenzij anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.”

Voorschrift 16 Elektrische hoofdkrachtbron
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 16: Elektrische hoofdkrachtbron

Paragraaf 1, onder b), wordt als volgt gelezen:

„. . . buiten bedrijf is gekomen. Indien echter op vaartuigen met een lengte van minder dan 45 m één generator buiten bedrijf is gekomen, is het slechts vereist dat de goede werking van de voor de voortstuwing en veiligheid van het vaartuig noodzakelijke diensten wordt verzekerd.”

Voorschrift 17 Elektrische noodkrachtbron
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 17: Elektrische noodkrachtbron

Paragraaf 6 wordt als volgt gelezen:

„Accumulatorenbatterijen die ingevolge dit voorschrift geplaatst zijn, met uitzondering van die voor de radiozender en -ontvanger in vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten in een goed geventileerde ruimte . . .;”

Voorschrift 22 Alarminstallatie
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 22: Alarminstallatie

Paragraaf 2, onder a), wordt als volgt gelezen:

„De alarminstallatie . . . zichtbaar aangeven. In vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, kan de administratie echter toestaan dat de installatie elke afzonderlijke alarmfunctie alleen in het stuurhuis hoorbaar en zichtbaar aangeeft.”


Paragraaf 2, onder b), wordt als volgt gelezen:

„In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet de alarminstallatie verbonden kunnen worden . . .”

Paragraaf 2, onder c), wordt als volgt gelezen:

„In vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt, moet een machinistenalarm . . .”

Voorschrift 7 Verbinding
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 7: Verbinding tussen het stuurhuis en de ruimte voor machines

Voorschrift 7 wordt als volgt gelezen:

„Twee onafhankelijk werkende communicatiemiddelen moeten . . . zijn aangebracht, waarvan één een machinekamertelegraaf moet zijn, met dien verstande dat voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt en waarvan de voortstuwingswerktuigen rechtstreeks vanuit het stuurhuis worden bediend, de administratie andere communicatiemiddelen dan een machinekamertelegraaf kan aanvaarden.”

Voorschrift 8 Bediening
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 8: Bediening van de voortstuwingsmachines vanuit het stuurhuis

Paragraaf 1, onder d), wordt als volgt gelezen:

„. . . of in de controlekamer. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, kan de administratie toestaan dat het bedieningsstation in de ruimte voor machines alleen een noodstation is, mits de controle-inrichting en bedieningsorganen in het stuurhuis doelmatig zijn;”

Hoofdstuk IX Radiocommunicatie

Radiocommunicatie

Ingangsdatum: 01-03-1998

Radiocommunicatie

Voorschrift 1 Toepassing
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 1: Toepassing

Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen:

„Tenzij anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt en op bestaande vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt.”

Voorschrift 7 Toepassing
Ingangsdatum: 16-04-1999
Voorschrift 7: Radioapparatuur - vaargebied A1

 

De volgende nieuwe paragraaf (4) invoegen:

 

„Onverminderd de bepalingen van voorschrift 4, onder a), mag de regering nieuwe vissersvaartuigen waarvan de lengte ten minste 24 maar minder dan 45 m bedraagt en welke zich uitsluitend in vaargebied A1 ophouden, ontheffen van het voorschrift 6, paragraaf 1, onder f), en voorschrift 7, paragraaf 3, mits deze zijn uitgerust met een VHF-radioinstallatie als bepaald bij voorschrift 6, paragraaf 1, onder a), alsmede met een aanvullende VHFradio-installatie met DSC voor de verzending van noodsignalen van schip naar kust als bepaald bij voorschrift 7, paragraaf 1, onder a).”

Hoofdstuk V Brand

Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand
Ingangsdatum: 01-03-1998
Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand
Deel C
Ingangsdatum: 01-03-1998
Deel C

De titel wordt vervangen door:

„Deel C — Brandbeveiligingsmaatregelen op schepen waarvan de lengte 24 m of meer, maar minder dan 60 m bedraagt”

Voorschrift 2 Omschrijvingen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 2: Omschrijvingen

Paragraaf 14, onder b), wordt als volgt gelezen:

„. . . van niet minder dan 375 kW”

Voorschrift 35 Brandbluspompen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 35: Brandbluspompen

De volgende alinea wordt ingevoegd:

„Ongeacht het bepaalde in voorschrift V/35, paragraaf 1, moeten er te allen tijde ten minste twee brandbluspompen aanwezig zijn.”

Aan paragraaf 8 wordt de volgende zinsnede toegevoegd:

„of 25 m³/h, waarbij de hoogste waarde bepalend is.”

Voorschrift 40 Brandblusinrichtingen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 40: Brandblusinrichtingen in ruimten voor machines

Paragraaf 1, onder a), wordt als volgt gelezen:

„. . . van niet minder dan 375 kW, . . .”

Hoofdstuk VII Reddingsmiddelen

Reddingsmiddelen en -voorzieningen
Ingangsdatum: 01-03-1998
Reddingsmiddelen en -voorzieningen
Voorschrift 1 Toepassing
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 1: Toepassing

Paragraaf 1 wordt als volgt gelezen:


„1. Tenzij anders bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.”

Voorschrift 10 Reddingsboeien
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 10: Reddingsboeien

1. Paragraaf 1, onder b), wordt als volgt gelezen:

„Zes reddingsboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt;”

2. Paragraaf 1, onder c), wordt als volgt gelezen:

„Vier reddingsboeien aan boord van vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt.”

Voorschrift 13 Radio-reddingsmiddelen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 13: Radio-reddingsmiddelen

De volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt ingevoegd:

„1 bis. Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, mag het aantal van dergelijke toestellen worden teruggebracht tot twee, indien de administratie de eis om drie van dergelijke toestellen te voeren overbodig acht, gezien het vaargebied van het vaartuig en het aantal personen dat dienstdoet aan boord.”

Voorschrift 14 Radar-transponders
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 14: Radar-transponders

Het einde wordt als volgt gelezen:

„. . . op elke reddingsboot. Elk vaartuig waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, dient ten minste één radar-transponder te voeren.”

Voorschrift 5 reddingsboten en -vlotten
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 5: Aantallen en typen reddingsboten en -vlotten en hulpverleningsboten

1.Het begin van paragraaf 3 wordt als volgt gelezen:

„Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 75 m, doch 45 m of meer bedraagt, dienen te voldoen aan:”

2. Een nieuwe paragraaf 3 bis wordt ingevoegd:

„3 bis. Vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, moeten zijn uitgerust met:
a) reddingsboten en -vlotten die gezamenlijk voldoende ruimte bieden aan ten minste 200 % van het totale aantal opvarenden. Een voldoende aantal van de reddingsboten en -vlotten dat ten minste het totale aantal opvarenden kan opnemen, moet aan beide zijden van het vaartuig te water kunnen worden gelaten; en

b) een hulpverleningsboot, behalve wanneer de administratie ervan overtuigd is dat vanwege de afmetingen en manoeuvreerbaarheid van het vaartuig, de direct aanwezige opsporings- en reddingsfaciliteiten vanaf de wal en de meteorologische waarschuwingssystemen alsmede vanwege de werkzaamheden van het vaartuig in vaargebieden die niet zijn blootgesteld aan zwaar weer of vanwege de werkzaamheden van het vaartuig die aan een bepaald jaargetijde zijn gebonden, de aanwezigheid van een dergelijke boot niet noodzakelijk is.”.

3. Paragraaf 4 wordt als volgt gelezen:

„In plaats van te voldoen aan de eisen van de paragrafen 2, onder a), 3, onder a), en 3 bis, onder a), mogen vaartuigen . . .”

Bijlage III

Regionale en lokale bepalingen (artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 1)

Ingangsdatum: 01-03-1998
Regionale en lokale bepalingen (artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 1)

A „Noordelijke” regionale bepalingen

A   „Noordelijke” regionale bepalingen

Ingangsdatum: 01-03-1998

A   „Noordelijke” regionale bepalingen

1 Toepassingsgebied
Ingangsdatum: 01-03-1998

Toepassingsgebied

Tenzij anders bepaald, de wateren ten noorden van de grens als aangegeven op de aan deze bijlage gehechte kaart, met uitzondering van de Oostzee. Deze grens wordt gevormd door de parallel van 62° NB van de westkust van Noorwegen tot 4° WL, vandaar door de meridiaan van 4° WL tot 60°30' NB, vandaar door de parallel van 60°30' NB tot 5° WL, vandaar door de meridiaan van 5° WL tot 60° NB, vandaar door de parallel van 60° NB tot 15° WL, vandaar door de meridiaan van 15° WL tot 62° NB, vandaar door de parallel van 62° NB tot 27° WL, vandaar door de meridiaan van 27° WL tot 59° NB en vandaar door de parallel van 59° NB naar het westen.

10 Uitrusting voor het geven van seinen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift X/5 (Uitrusting voor het geven van seinen)

In aanvulling op de bepalingen van voorschrift X/5 dient elk vaartuig dat dienstdoet in wateren waarin drijfijs kan voorkomen, te zijn voorzien van ten minste e´e´n zoeklicht met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux op een afstand van 750 m.

2 Omschrijvingen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Omschrijvingen

„Zwaar drijfijs” is drijfijs dat ten minste 8/10e van de oppervlakte van de zee bedekt.

3 Bedrijfsomstandigheden
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift III/7, paragraaf 1 (Bedrijfsomstandigheden)

Ter aanvulling van de specifieke bedrijfsomstandigheden als bedoeld in voorschrift III/7, paragraaf 1, dient tevens rekening te worden gehouden met de volgende bedrijfsomstandigheden:

e) bedrijfsomstandigheid b), c) of d), naar gelang van welke de laagste waarden van de stabiliteitsparameters vervat in de stabiliteitscriteria genoemd in voorschrift III/2 oplevert, dient te worden berekend rekening houdend met de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8;

f) voor vaartuigen die met de ringzegen vissen: vertrek van de visgronden met het vistuig, zonder vangst en met 30 % van de voorraden, brandstoffen, enz., met inbegrip van de invloed van ijsafzetting overeenkomstig de bepalingen van voorschrift III/8.

4 IJsafzetting
Ingangsdatum: 01-03-1998
Ad voorschrift III/8 (IJsafzetting)

De specifieke bepalingen van voorschrift III/8 en de specifieke richtsnoeren die zijn gegeven in aanbeveling 2 door de Conferentie van Torremolinos, zullen binnen de betrokken regio worden toegepast, d.w.z. ook buiten de grenzen die zijn aangegeven op de kaart waarvan genoemde aanbeveling vergezeld gaat.

Onverminderd de bepalingen van voorschrift III/8, paragraaf 1, onder a) en b), dient bij het berekenen van de stabiliteit van vaartuigen diedienstdoen in het vaargebied ten noorden van 63° NB tussen 28° WL en 11° WL, rekening te worden gehouden met een ijsafzetting van:
  1. 40 kg/m² op blootgestelde dekken en gangboorden;

  2. 10 kg/m² van het geprojecteerde zijdelingse oppervlak aan elke zijde van het vaartuig boven de waterlijn.
5 reddingsboten en -vlotten
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), en paragraaf 3, onder b) (Aantallen en typen reddingsboten en -vlotten en hulpverleningsboten)

Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/5, paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), en paragraaf 3 bis dient bij vaartuigen waarvan de bouw van de romp voldoet aan de voorschriften van een erkende organisatie om dienst te doen in wateren met zwaar drijfijs overeenkomstig voorschrift II/1, paragraaf 2, van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, de hulpverleningsboot/reddingsboot als bedoeld in paragraaf 2, onder b), paragraaf 3, onder b), of paragraaf 3 bis, onder b), ten minste gedeeltelijk overdekt te zijn (als omschreven in voorschrift VII/18) en voldoende inhoud te hebben om aan alle opvarenden plaats te bieden.

6 Beschermingsmiddelen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift VII/9 (Overlevingspakken en thermische beschermingsmiddelen)

Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/9 dient voor elk der opvarenden een overlevingspak in een passende maat beschikbaar te zijn dat voldoet aan de bepalingen van voorschrift VII/25, met inbegrip van de maatregelen die op dat voorschrift van toepassing zijn en die in deze bijlage onder punt 1.8 staan vermeld.

7 Radar-transponders
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift VII/14 (radar-transponders)

Ter aanvulling van de bepalingen van hoofdstuk VII, deel B, moet elke reddingsboot, elke hulpverleningsboot en elk reddingsvlot te allen tijde zijn voorzien van een goedgekeurde radartransponder die in staat is in de 9 GHz-band te werken.

8 Overlevingspakken
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift VII/25 (Overlevingspakken)

Onverminderd de bepalingen van voorschrift VII/25 dienen alle overlevingspakken die op grond van punt 1.6 van deze bijlage zijn vereist, uit e´e´n stuk te zijn vervaardigd van materiaal met intrinsieke isolatie-eigenschappen en tevens te voldoen aan de eisen betreffende drijfvermogen van voorschrift VII/24, paragraaf 1, letter c), onder i). Bovendien moet aan alle overige relevante bepalingen van voorschrift VII/25 zijn voldaan.

9 Radarinstallaties
Ingangsdatum: 01-03-1998

Ad voorschrift X/3, paragraaf 7 (Radarinstallaties)

Onverminderd de bepalingen van voorschrift X/3, paragraaf 7, dient ieder vaartuig waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, te zijn voorzien van een radarinstallatie die ten genoegen van de administratie is. Deze radarinstallatie dient in staat te zijn in de 9 GHz-band te werken.

B „Zuidelijke” regionale bepalingen

B   „Zuidelijke” regionale bepalingen
Ingangsdatum: 01-03-1998
B   „Zuidelijke” regionale bepalingen
1 Toepassingsgebied
Ingangsdatum: 01-03-1998

Toepassingsgebied

De Middellandse Zee en de kustwateren van het zomervaargebied van de Atlantische Oceaan binnen een afstand van 20 mijl van de kust van Spanje en Portugal, als aangegeven op de „Kaart van vaarzones en periodieke vaargebieden” in bijlage II van het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 19661, als gewijzigd.

 


1 Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, op 5 april 1966 vastgesteld door de Internationale Conferentie inzake de uitwatering van schepen die op initiatief van de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie in Londen is gehouden.
2 Overlevingspakken
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift VII/9, paragraaf 1 (Overlevingspakken)

Gelet op de bepalingen van voorschrift VII/9, paragraaf 4, wordt aan het einde van paragraaf 1 de volgende zin toegevoegd:

„Voor vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt, hoeft het aantal overlevingspakken niet groter dan twee te zijn.”

3 Radiocommunicatie
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift IX/1 (Radiocommunicatie) — Toepassing

De volgende nieuwe paragraaf 1 bis wordt toegevoegd:

„Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, mits het vaargebied waarin zij dienstdoen afdoende wordt bestreken door een kuststation dat in overeenstemming met het IMO Master Plan werkt.”

Noordelijk vaargebied
Ingangsdatum: 01-03-1998

Noordelijk vaargebied

Bijlage IV

Specifieke veiligheidsvoorschriften (artikel 3, lid 4)

Ingangsdatum: 01-03-1998
Specifieke veiligheidsvoorschriften (artikel 3, lid 4)

Hoofdstuk II Cconstructie, waterdichtheid en uitrusting

Cconstructie, waterdichtheid en uitrusting

De volgende nieuwe voorschriften toevoegen:

Ingangsdatum: 01-03-1998

Cconstructie, waterdichtheid en uitrusting

De volgende nieuwe voorschriften toevoegen:

Voorschrift 16 Werkdekken
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 16: Werkdekken in een gesloten bovenbouw
  1. Deze dekken moeten voorzien zijn van een efficiënt afvoersysteem met een voldoende draineringscapaciteit om het waswater en de ingewanden van de vis af te voeren.

  2. Alle voor de visserijactiviteit nodige openingen moeten zijn voorzien van middelen die door één persoon snel en doeltreffend kunnen worden afgesloten.

     
  3. Wanneer de vangst voor behandeling of verwerking op die dekken wordt gebracht, dient zij in een vangkamer te worden geplaatst. De vangkamers moeten voldoen aan voorschrift 11 van hoofdstuk III. Er moet een efficiënt afvoersysteem worden geïnstalleerd. Tevens moet worden voorzien in een adequate bescherming tegen onverhoeds op het werkdek stromend water.

  4. De dekken moeten met ten minste twee afvoeropeningen zijn uitgerust.

  5. De vrije hoogte in de werkruimte moet overal ten minste twee meter bedragen.

  6. Er moet een vast ventilatiesysteem zijn aangebracht waarmee de lucht ten minste zes keer per uur wordt ververst.
Voorschrift 17 Diepgangsmerken
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 17: Diepgangsmerken

  1. Alle schepen moeten aan beide zijden van de voor- en achtersteven zijn voorzien van diepgangsmerken.

  2. Deze merken moeten zich zo dicht mogelijk bij de loodlijnen bevinden.
Voorschrift 18 Vistanks met gekoeld
Ingangsdatum: 01-03-1998
Voorschrift 18: Vistanks met gekoeld (ASW) of diepgekoeld (CSW) zeewater
  1. Indien RSW- of CSW-tanks, dan wel soortgelijke tanksystemen worden gebruikt, dienen de tanks te zijn uitgerust met een afzonderlijke, vast aangehechte voorziening voor het vullen en ledigen.

  2. Indien de tanks eveneens voor het vervoer van droge lading worden gebruikt, dienen de tanks te zijn uitgerust met een lenssysteem en te zijn voorzien van adequate middelen om te voorkomen dat water uit het lenssysteem in de tanks terechtkomt.”.

Hoofdstuk III Stabiliteit

Stabiliteit en daarmee verwante zeewaardigheid
Ingangsdatum: 01-03-1998
Stabiliteit en daarmee verwante zeewaardigheid
Voorschrift 9 Hellingproef
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 9: Hellingproef

De volgende nieuwe paragraaf 4 toevoegen:

„4. De hellingproef en de vaststelling van de voorwaarden als vereist bij voorschrift III/9, paragraaf 1, vinden ten minste om de tien jaar plaats.”

Hoofdstuk IV Machine- en elektrische installaties

Machine- en elektrische installaties en tijdelijk ombemande ruimten voor machines
Ingangsdatum: 01-03-1998
Machine- en elektrische installaties en tijdelijk ombemande ruimten voor machines
Voorschrift 13 Stuurinrichtingen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 13: Stuurinrichtingen

De volgende tekst toevoegen aan paragraaf 10:

„In geval van elektrische aandrijving moet de noodkrachtbron in staat zijn om de hulpstuurinrichtingen gedurende ten minste tien minuten te bedienen.”

Voorschrift 16 Elektrische hoofdkrachtbron
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 16: Elektrische hoofdkrachtbron

De volgende paragraaf 3 toegevoegen:

„3. Indien de navigatielichten alleen op elektrische stroom werken, moeten zij worden gevoed via een apart schakelbord en moeten er adequate controlevoorzieningen voor die lichten worden geïnstalleerd.”

Voorschrift 17 Elektrische noodkrachtbron
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 17: Elektrische noodkrachtbron

Onverminderd paragraaf 2, moet de elektrische noodkrachtbron op vaartuigen met een lengte van 45 m of meer gedurende ten minste acht uur stroom kunnen leveren voor de in dat voorschrift vermelde
installaties.

Hoofdstuk V Brand

Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand
Ingangsdatum: 01-03-1998
Bescherming tegen, alsmede opsporen, blussen en bestrijden van brand
Voorschrift 22 Brandblusinrichting
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 22: Brandblusinrichtingen in ruimten voor machines

Onverminderd het bepaalde in dit voorschrift, moeten alle machineruimten van categorie A zijn uitgerust met een vast aangebrachte brandblusinrichting.

Voorschrift 40 Brandblusinrichtingen
Ingangsdatum: 01-03-1998

Voorschrift 40: Brandblusinrichtingen in ruimten voor machines

Onverminderd het bepaalde in dit voorschrift, moeten alle machineruimten van categorie A zijn uitgerust met een vast aangebrachte brandblusinrichting.

Bijlage V

Modellen van het Certificaat van Overeenstemming, het Certificaat van Vrijstelling en de
Inventaris van uitrusting.

Ingangsdatum: 01-03-1998
Modellen van het Certificaat van Overeenstemming, het Certificaat van Vrijstelling en de
Inventaris van uitrusting.

Certificaat van overeenstemming

Ingangsdatum: 01-03-1998

CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING

 

Dit certificaat van overeenstemming dient te worden aangevuld met een inventaris van uitrusting.

 

 

(Officieel zegel)

 

(Land)

   

 

 

            
 

voor een nieuw/bestaand 1vissersvaartuig

uitgereikt krachtens de bepalingen van

 

 

_________________________________________________________________

(Aanduiding van de relevante maatregel(en) van de lidstaat)

 

ten bewijze van de overeenstemming van het hierna genoemde vaartuig met de voorschriften van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

 

namens de regering van______________________________________ 

                              (Volledige officiële aanduiding van de lidstaat)

 

 

 door

_________________________________________________________________

(Volledige officiële aanduiding van de bevoegde organisatie erkend uit hoofde van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG van de Raad)

 

 

 

 

Naam van het vaartuig

Onderscheidingsnummer
of -letters

Haven van registratie

Lengte 2

 

 

 

     

 

 

Datum van het bouwcontract of datum van het contract voor een ingrijpende verbouwing3

...............................................

 

Datum waarop de kiel werd gelegd of het vaartuig zich in een soortgelijk stadium van bouw bevond3

...............................................

 

Datum van oplevering of voltooiing van een ingrijpende verbouwing3

...............................................

 

 


1  Doorhalen wat niet van toepassing is, afhankelijk van de omschrijvingen van artikel 2, punten 2 en 3.
2   De lengte zoals omschreven in artikel 2, punt 6.
3   Overeenkomstig de omschrijvingen van artikel 2, punt 2.

 

 

 

(Achterzijde van het certificaat)

Eerste onderzoek

HIERMEDE WORDT VERKLAARD:

 

1

dat het schip is onderzocht overeenkomstig voorschrift I/6, paragraaf 1, onder a), van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993;

 

2

dat het onderzoek heeft aangetoond dat:

 

2.1

het schip volledig voldoet aan de eisen van Richtlijn 97/70/EG, en

 

2.2

de maximaal voor dit vaartuig toelaatbare diepgang tijdens de reis onder elke bedrijfsomstandigheid is opgenomen in het goedgekeurde stabiliteitsboekje van ..........................................;

 

3

dat een/geen1 certificaat van vrijstelling is uitgereikt.

 

Dit certificaat is geldig tot .........................................., behoudens de periodieke onderzoeken
overeenkomstig voorschrift I/6, paragraaf 1, onder b), punten ii) en iii), en onder c).

 

Uitgereikt te  ......................................................,

(Plaats van uitreiking van het certificaat)

 op  ......................................................

(Datum van uitreiking)

 

............................................................................................................
Handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)
en/of
(Zegel van de uitreikende instantie)
)

 

 

 

Bij ondertekening door een ambtenaar dient de volgende alinea te worden toegevoegd:

Ondergetekende verklaart dat hij door de betrokken lidstaat naar behoren is gemachtigd om dit certificaat uit te reiken.

..........................................................................................................
(Handtekening)

 


1  Doorhalen wat niet van toepassing is.

 

 

 

(Volgende bladzijde van het certificaat)

 

Aantekening ter verlenging van de geldigheid van het certificaat ingeval voorschrift I/11,
paragraaf 1, van toepassing is

 

Dit certificaat blijft overeenkomstig voorschrift I/11, paragraaf 1, geldig tot ......................................................

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

 

Aantekening ter verlenging van de geldigheid van het certificaat tot het bereiken van de haven van controle ingeval voorschrift I/11, paragraaf 2, of voorschrift I/11, paragraaf 4, van toepassing is

 

Dit certificaat blijkt overeenkomstig voorschrift I/11, paragraaf 2 / voorschrift I/11, paragraaf 41
geldig tot  ......................................................

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 


1  Doorhalen wat niet van toepassing.

 

 

 

(Volgende bladzijde van het certificaat)

Aantekeningen betreffende de periodieke onderzoeken

Onderzoek apparatuur

 

HIERMEDE WORDT VERKLAARD dat het vaartuig bij een onderzoek zoals vereist bij voorschrift I/6, paragraaf 1, onder b), punt ii), in overeenstemming met de relevante bepalingen bleek.

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die de verklaring verleent)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

Onderzoek radioapparatuur

 

HIERMEDE WORDT VERKLAARD dat het vaartuig bij een onderzoek zoals vereist bij voorschrift I/6, paragraaf 1, onder b), punt iii), in overeenstemming met de relevante bepalingen bleek.

Eerste periodieke onderzoek van de radioapparatuur:

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die de verklaring verleent)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

(Volgende bladzijde van het certificaat)

 

 

Tweede periodieke onderzoek van de radioapparatuur:

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die de verklaring verleent)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

 

Derde periodieke onderzoek van de radioapparatuur:

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die de verklaring verleent)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

Aantekening betreffende tussentijds onderzoek

 

HIERMEDE WORDT VERKLAARD dat het vaartuig bij een onderzoek zoals vereist bij voorschrift I/6, paragraaf 1, onder c), in overeenstemming met de relevante bepalingen bleek.

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die de verklaring verleent)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie

Certificaat van vrijstelling

Ingangsdatum: 01-03-1998

CERTIFICAAT VAN VRIJSTELLING

 


 

 

 

(Officieel zegel)

 

(Land)

   

 

 

            
 

voor een nieuw/bestaand1 vissersvaartuig

uitgereikt krachtens de bepalingen van

 

 

_________________________________________________________________

(Aanduiding van de relevante maatregel(en) van de lidstaat)

 

ten bewijze van de overeenstemming van het hierna genoemde vaartuig met de voorschriften van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt

 

namens de regering van______________________________________ 

   (Volledige officiële aanduiding van de lidstaat)

 

 

 door

_________________________________________________________________

(Volledige officiële aanduiding van de bevoegde organisatie erkend uit hoofde van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG van de Raad)

 

 

 

 

 

Kenmerken van het vaartuig:

Naam van het vaartuig

Onderscheidingsnummer
of -letters

Haven van registratie

Lengte2

 

 

 

     

 


1 Doorhalen wat niet van toepassing is, afhankelijk van de omschrijving van artikel 2, punten 2 en 3.
2 De lengte zoals omschreven in artikel 2, punt 6.

 

 

(Achterzijde van het certificaat)

 

HIERMEDE WORDT VERKLAARD

 

dat het vaartuig, onder de bevoegdheid verleend bij voorschrift .................................................,
vrijgesteld is van de bepalingen van .................................................,

 

............................................................................................................

............................................................................................................

 

Eventuele voorwaarden die aan de afgifte van het certificaat van vrijstelling zijn verbonden:

 

............................................................................................................

 

............................................................................................................

 

 

Dit certificaat is geldig tot .........................................., op voorwaarde dat het certificaat
van overeenstemming, waaraan dit certificaat is gehecht, nog geldig is.

 

Uitgereikt te  ......................................................,

(Plaats van uitreiking van het certificaat)

 op  ......................................................

(Datum van uitreiking)

 

............................................................................................................
(Handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)
en/of
(Zegel van de uitreikende instantie)

 

 

 

Bij ondertekening door een ambtenaar dient de volgende alinea te worden toegevoegd:

Ondergetekende verklaart dat hij door de betrokken lidstaat naar behoren is gemachtigd om dit
certificaat uit te reiken.

..........................................................................................................
(Handtekening)

 

 

 

 

(Volgende bladzijde van het certificaat)

 

Aantekening ter verlenging van de geldigheid van het certificaat ingeval voorschrift I/11,
paragraaf 1, van toepassing is

 

Dit certificaat blijft overeenkomstig voorschrift I/11, paragraaf 1, geldig tot ......................................................

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreik)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 

 

 

Aantekening ter verlenging van de geldigheid van het certificaat tot het bereiken van de haven van controle ingeval voorschrift I/11, paragraaf 2, of voorschrift I/11, paragraaf 41, van toepassing is

 

Dit certificaat blijft overeenkomstig voorschrift I/11, paragraaf 2 / voorschrift I/11, paragraaf 4) geldig tot  ......................................................

 

Getekend:

 ......................................................................................................

   

(Handtekening van de gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)

 

  Plaats:

 ......................................................................................................

 

  Datum:

 ......................................................................................................

 

 

......................................................................................................

(Zegel of stempel van de uitreikende instantie)

 

 


1   Doorhalen wat niet van toepassing is

Inventaris van uitrusting

Ingangsdatum: 01-03-1998

INVENTARIS VAN UITRUSTING
bij het certificaat van overeenstemming
 

Deze inventaris dient permanent aan het
certificaat van overeenstemming te worden gehecht.


Inventaris van uitrusting in verband met de overeenstemming met Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengde 24 m of meer bedraagt

 

 

1

Kenmerken van het vaartuig

 

Naam van het vaartuig

Onderscheidingsnummer
of -letters

Haven van registratie

Lengte1

 

 

 

     


1   De lengte zoals omschreven in artikel 2, punt 6.

 

 

 

2

Bijzonderheden omtrent de reddingsmiddelen

 

 

 

1 Totaal aantal personen waarvoor reddingsmiddelen beschikbaar zijn ..........................................
 

Bakboord

Stuurboord

2

Totaal aantal reddingsboten

.........................

.........................

2.1 Totaal aantal personen waaraan deze plaats bieden

.........................

.........................

2.2 Aantal gedeeltelijk overdekte reddingsboten (voorschrift VII/18)

.........................

.........................

2.3

Aantal geheel overdekte reddingsboten (voorschrift VII/19)

 

.........................

.........................

3 Aantal hulpverleningsboten

.........................

.........................

3.1

Aantal boten dat is opgenomen in bovenstaand aantal reddingsboten

 

.........................

.........................

4 Reddingsvlotten

.........................

.........................

4.1

Reddingsvlotten waarvoor goedgekeurde inrichtingen voor het te water laten nodig zijn

.........................

.........................

4.1.1 Aantal reddingsvlotten

.........................

.........................

4.1.2 Aantal personen waaraan deze plaats bieden

.........................

.........................

4.2 Reddingsvlotten waarvoor geen goedgekeurde inrichtingen voor het te water laten nodig zijn

.........................

.........................

4.2.1 Aantal reddingsvlotten

.........................

.........................

4.2.2

Aantal personen waaraan deze plaats bieden

 

.........................

.........................

5

Aantal reddingsboeien

 

.........................

.........................

6

Aantal reddingsgordels

 

.........................

.........................

7

Overlevingspakken

.........................

.........................

7.1 Totaalaantal

.........................

.........................

7.2

Aantal overlevingspakken dat voldoet aan de eisen voor overlevingspakken

 

.........................

.........................

8

Aantal thermische beschermingsmiddelen1

 

.........................

.........................

9 Radiotoestellen voor reddingsmiddelen

.........................

.........................

9.1 Aantal radar-transponders

.........................

.........................

9.2 Aantal voor zenden en ontvangen geschikte VHF-radiotoestellen

.........................

.........................

 

 


1   Behalve die welke op grond van voorschrift VII/18, paragraaf 8, punt xxi), en voorschrift VII/20, paragraaf 5, onder a), punt xxiv), zijn vereist.

 

 

 

 

3

Bijzonderheden omtrent de radiovoorzieningen

 

 

Toestel

Aanwezige voorziening

1Primaire systemen

.........................

1.1

VHF-radio-installatie

.........................

1.1.1DSC-encoder

.........................

1.1.2DSC-luisterdienstontvanger

.........................

1.1.3Radiotelefonie

.........................

1.2MF-radio-installatie

.........................

1.2.1DSC-encoder

.........................

1.2.2DSC-luisterdienstontvanger

.........................

1.2.3

Radiotelefonie

.........................

1.3MF/HF-radio-installatie

.........................

1.3.1DSC-encoder

.........................

1.3.2DSC-luisterdienstontvanger

.........................

1.3.3

Radiotelefonie

.........................

1.3.4

Direct-printing radiotelegrafie

.........................

1.4

Inmarsat-scheepsgrondstation

 

.........................

2

Secundaire noodoproepsystemen

 

.........................

3Voorzieningen voor de ontvangst van informatie over de veiligheid op zee

.........................

3.1Navtex-ontvanger

.........................

3.2EGC-ontvanger

.........................

3.3

HF-direct-printing radiotelegrafieontvanger

 

.........................

4

Satelliet EPIRB

.........................

4.1

Cospas-Sarsat

.........................

4.2

Inmarsat

 

.........................

5

VHF EPIRB

 

.........................

6

Scheepsradar-transponder

 

.........................

7

Luisterontvanger voor de radiotelefonienoodfrequentie
2 182 kHz1

 

.........................

8

Apparaat voor het opwekken van het radiotelefoniealarmsein op 2 182 kHz2

 

.........................

 

 


1Tenzij een andere datum wordt vastgesteld door de maritieme veiligheidscommissie van de Organisatie, hoeft dit punt niet te worden opgenomen in de inventarislijst bij na 1 februari 1999 uitgereikte certificaten.
2Dit punt hoeft niet te worden opgenomen in de inventarislijst bij na 1 februari 1999 uitgereikte certificaten.

 

 

 

 

4

Toegepaste methoden om de beschikbaarheid van de radiovoorzieningen te garanderen (voorschrift IX/14)

 

4.1

Verdubbeling van de apparatuur: .........................

 

4.2

Onderhoud aan de kust: .........................

 

4.3

Onderhoudsmogelijkheden op zee: .........................

 

 

 

HIERMEDE WORDT VERKLAARD dat deze inventaris van uitrusting in alle opzichten juist is.

 

Uitgereikt te  ......................................................,

(Plaats van uitreiking van het certificaat)

 op  ......................................................

(Datum van uitreiking)

 

............................................................................................................
(Handtekening van de naar behoren gemachtigde ambtenaar die het certificaat uitreikt)
en/of
(Zegel van de uitreikende instantie)

 

 

 

Bij ondertekening door een ambtenaar dient de volgende alinea te worden toegevoegd:

Ondergetekende verklaart dat hij door de betrokken lidstaat naar behoren is gemachtigd om dit certificaat uit te reiken.

..........................................................................................................
(Handtekening)

Inhoudsopgave

Alles dichtklappenAlles openklappen
Naar boven