Beleidsregel S 1999/1 omtrent de toepassing van artikel 5,
tweede lid, van de Schepenwet op zeilschepen voor de bedrijfsmatige vaart met
passagiers (Beleidsregel ontheffing zeilschepen met passagiers)
HET HOOFD VAN DE SCHEEPVAARTINSPECTIE,
Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet;
BESLUIT:
Artikel
1
Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op zeilschepen als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965, die zijn bestemd
of worden gebruikt voor de bedrijfsmatige vaart buitengaats met ten hoogste 36
passagiers, en waarvan de lengte, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van bijlage
I van dat besluit, ten minste 12 doch minder dan 40 meter bedraagt.
Artikel 2
1. Voor een zeilschip wordt, indien ten genoegen
van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie wordt aangetoond dat het schip
geschikt en voldoende zeewaardig en veilig is om buitengaats te worden gebruikt
voor de bedrijfsmatige vaart met passagiers, ontheffing verleend van de eisen,
bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 4, 7, eerste lid, 35 tot en met 48, 50
tot en met 64, 67b, 88, 89, 89a, 93, 93a, 95a en 101 van het Schepenbesluit
1965.
2. Bij de beoordeling of aan de in het
eerste lid bedoelde voorwaarde voor ontheffing is voldaan, wordt niet alleen
acht geslagen op de constructie, waterdichte indeling en stabiliteit van het
zeilschip, maar ook nagegaan, of aan boord van het schip doeltreffende
maatregelen zijn getroffen ter voorkoming, opsporing en bestrijding van brand,
en of het schip is uitgerust met voldoende reddingmiddelen voor het aantal
opvarenden waarvoor het bestemd is.
Artikel
3
1. Het voldoen aan de in artikel 2, eerste lid,
bedoelde voorwaarde voor ontheffing kan worden aangetoond door middel van een
klassecertificaat, afgegeven door Register Holland te Enkhuizen of door een
klassebureau als bedoeld in artikel 6 van het Schepenbesluit 1965, indien dat
klassebureau over klasseregels voor zeegaande zeilschepen beschikt.
2. Klasseregels als bedoeld in het eerste lid,
hebben in ieder geval betrekking op de constructie, de stabiliteit en de tuigage
van zeilschepen.
Artikel 4
1. Indien de aanvrager van een ontheffing het
voldoen aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorwaarde voor ontheffing
wenst aan te tonen door een middel van een klassecertificaat, wordt dat
certificaat tezamen met de aanvraag voor ontheffing ingediend.
2. Het klassecertificaat bevat ten minste de
volgende gegevens:
a. de naam en de
vestigingsplaats van het klassebureau dat het schip heeft onderzocht, alsmede de
datum waarop het certificaat is afgegeven en in voorkomend geval is verlengd;
b. de naam, de roepnaam en het
registratienummer van het schip;
c. het
scheepstype en het bouwjaar van het schip;
d. de
lengte, breedte en holte van het schip, alsmede de netto en bruto tonnages;
e. de naam en het adres van de eigenaar van
het schip;
f. de maximale aantallen opvarenden en
passagiers waarvoor het schip is ingericht;
g. het
vaargebied waarvoor het schip door het klassebureau geschikt is bevonden, met
een vermelding van de eventuele verdere restricties.
3. Een klassecertificaat is voor de toepassing
van deze beleidsregel slechts geldig, indien de door het klassebureau bepaalde
geldigheidsduur van het certificaat niet is verstreken.
4. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan
verlangen dat tezamen met het klassecertificaat ook een afschrift van de
toegepaste klasseregels wordt ingediend.
Artikel
5
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na
de dagtekening van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.
Artikel 6
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffing
zeilschepen met passagiers.
Deze beleidsregel zal met de
toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
HET
HOOFD VAN DE SCHEEPVAARTINSPECTIE,
ir. H.G.H. ten Hoopen.