Onderwerp: Bezoek-historie

42 Testprocedure van reddingmiddelen en bijbehorende tewaterlatingsmiddelen bij installatie aan boord
Geldigheid:01-04-1992 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

English version

42.00 Test Procedure for survival craft and associated launching equipment during installation on board


On board ships to which the Ships’ Act applies, exclusively lifesaving equipment approved by the Shipping Inspectorate may be allowed.

Such equipment has undergone the prototype tests required by IMO Res. A 521(13), part 1.

Upon installation of the equipment on board supplementary tests should be held in accordance with part 2 of the same Resolution.

Copies of the Resolution together with interpretations of diverse tests mentioned in the Resolution may be obtained from the Shipping Inspectorate.

In order to acquire a uniform test procedure for lifesaving equipment once it has been installed on board, the following tests should be held to the satisfaction of the Shipping Inspectorate:

The responsibility for the tests, with the exception of the crew excercises, lies with the Shipyard unless otherwise established in the contract.

42.01 davit-launched liferafts and associated launching appliances


1.1 10% overload test.
The crane should be tested with a test-weight equivalent to:

(weight complete equipped raft + number persons x 75 kg) x 1,1

By intermittent lowering of the raft, the foundation and other points of attachment should be tested for satisfactory strength. If the winch brake is exposed to the weather, the brake-lining should be wetted and the test repeated. This test should never be made whilst persons are in the raft.

1.2 Instruction and check by manufacturer of launching equipment and supplier of raft simultaneously.
Following a satisfactory demonstration that the winch foundation and brakes are in order during test 1.1, the manufacturer/supplier should arrange for the training of ships crew.

The instruction and check should be composed of the following:
- demonstration of the lowering and hoisting capabilities, brake,remote control and automatic releasehook
- coupling, turning out and inflation of raft
- marking of outboard position, check of the embarkation area and possible fastening points for hauling lines and, if present, boarding flaps
- lowering of raft and disengagement
- check of length of fall
- check of lowering speed if hydraulic brakes are fitted (adjustment of throttle valves)
- check of position of winchman

The actual situation should be compared with the instruction books and illustration for correspondence.

1.3 Excercise for ships crew.
Before commencement of the first voyage, the complete crew should, in principle, take part in a first excercise in the presence of a Shipping Inspectorate surveyor.
This should be taken into account when planning the date for the excercises.
The excercise is as for 1.2 except that the crew actually embarks and the raft is lowered by remote control releasing when the raft is waterborne.
The demonstration and excercise should be carried out with one of the ships’ rafts or a demo-raft of the same type and size.
On passenger ships where several primary liferafts are situated under one crane, it must be demonstrated that all the rafts can be manned and brought into the water within 30 minutes.

42.02 Lifeboats, rescueboats and associated launching appliances


2.1 10% overload test
Each life and rescueboat should be ballasted to a total weight of:

1.1 x (weight boat + equipment + number persons x 75 kg)

The test should never be made whilst persons are in the boat.
From the `stowed’ position the loaded boat should be lowered whilst sudden and intermittent application of the brake is made to test the foundation and other mounting points for satisfactory strength.
If the winchbrake is exposed to the weather the brake lining should be wetted and the test repeated.
Once in the water the release mechanism should be tested both `on load’ and `off load’.
This test may be carried out with a testweight equal to the aforementioned weight if the boat-test report shows that the fastening points at the point of suspension of the boat have already been subjected to the same test at the factory.

2.2 20° List test.
For davits it must be demonstrated that a 20° list towards the high side allows the blocks to come free from the davithorn and that the boat clears the edge of the deck freely.
The 20° list may be partly simulated by placing blocks under the davitarms.
Checks for this test: free movement of blocks and boat and length of falls.

2.3 Operational test.
It should be demonstrated to the crew and to the Shipping Inspectorate how the boat should be lowered, hoisted and stowed and, if present, use of loose and fixed haulingtackle and hoisting pendants for life and rescue boats should also be demonstrated.
During this test the following should be checked:
- lowering and hoisting speed
- remote control
- winchmans’ view and the working of the limit switches

The actual situation should be checked for correspondence with the instruction manual and illustration.

2.4 Shipscrew exercises.
The complete crew should participate in the exercises in the presence of a Shipping Inspectorate surveyor prior to the commencement of the ships first voyage.
The exercise is as for 2.3 whereby the crew actually embarks, lowers the boat into the water and sails demonstrating all systems. If the ship is equipped with lifeboats and davit launched rafts a combination of 1.3 is recom- mended so that towing of a raft is also demonstrated.

42.03 Freefall lifeboats and retrieval equipment.


Launching the lifeboat in the presence of a Shipping Inspectorate surveyor

42.04 Documentation.


A copy of the following should be available on board all ships:
- operating instructions (appendix XIa, art.8 & 9)
- training manual (appendix XIa, art 51)
- instructions for on-board maintenance (appendix XIa, art. 52)
- muster list and emergency instructions (appendix XIa, art. 53)

The first certificate of seaworthiness will not be issued until this documentation has been placed on board.
The contents must be to the satisfaction of the Shipping Inspectorate. In conclusion it is recommended that the instructions be recorded on a videotape as this is an extremely useful method of instruction.

Nederlandse versie

42.00 Testprocedure van reddingmiddelen en bijbehorende tewaterlatingsmiddelen bij installatie aan boord


Aan boord van onder de Schepenwet vallende schepen zijn uitsluitend door de Scheepvaartinspectie goedgekeurde reddingmiddelen toegestaan. Deze middelen hebben bij de type keuring de prototypetesten ondergaan zoals voorgeschreven in IMO Res. A 521 (13), part 1.

Bij installatie aan boord moeten ingevolge part 2 van dezelfde resolutie nog aanvullende beproevingen worden gehouden.

Exemplaren van de resolutie, alsmede van interpretaties van diverse in de resolutie genoemde testen , zijn bij de Scheepvaartinspectie te verkrijgen.

Teneinde een uniforme testprocedure van reddingmiddelen bij afname na installatie aan boord te verkrijgen, dienen de volgende beproevingen te worden gehouden ten genoegen van Scheepvaartinspectie.

De verantwoordelijkheid bij de beproevingen, met uitzondering van de oefeningen door de scheepsbemanning, ligt bij de werf tenzij contractueel hiervoor iets anders is vastgesteld.

42.01 Afvierbare reddingvlotten en bijbehorende tewaterlatingsmiddelen.


1.1 10% overload test.
De kraan moet worden beproefd met een testgewicht gelijk aan:

(gewicht volledig uitgerust vlot + aantal pers. X 75 kg.) x 1,1

D.m.v. stootsgewijs afvieren dient te worden getest of de fundatie en andere bevestingspunten voldoende sterk zijn. Indien de lierriem aan weer en wind is blootgesteld, moet de test worden herhaald waarbij de remvoering is natgemaakt.
Deze test mag nooit met personen in een vlot worden uitgevoerd.

1.2 Instructie en controle door fabrikant van het tewaterlatingsmiddel en leverancier van vlot gezamenlijk.
Nadat door test 1.1. is aangetoond dat de kraanfundatie en remmen in orde zijn, dient de fabrikant/leverancier instructie te verzorgen aan de scheepsbemanning.

De instructie en controle moet bestaan uit:
- werking tonen van afvier-en hijsmogelijkheden, rem, remotecontrol en automatische ontkoppelingshaak
- aankoppelen, naar buiten draaien en opblazen van het vlot
- markeren van de buitenboordstand, controle van de embarkatieplaats en eventueel benodigde bevestigingspunten voor aanhaallijnen en, indien aanwezig, boardingflaps
- afvieren vlot en ontkoppelen
- controle lengte loper
- controle afviersnelheid bij aanwezigheid van hydraulische rem (afstelling smoorventielen)
- plaats liergast controleren

Tevens wordt bezien of de daadwerkelijke situatie in overeenstemming is met de instructieboeken en - platen.

1.3 Oefening scheepsbemanning
Alvorens de eerst reis van het schip aanvangt, dient in principe de gehele bemanning deel te nemen aan een eerste oefening eveneens in het bijzijn van een expert van de Scheepvaartinspectie. Bij het vaststellen van het tijdstip van de oefening moet hiermee rekening worden gehouden.
De oefening is als 1.2 waarbij de bemanning dit keer wel daadwerkelijk embarkeert en het vlot d.m.v. de remotecontrol afviert, en bij het te water komen loskoppelt De demonstratie en oefening dient te worden uitgevoerd met een werkelijk aan boord te plaatsen vlot of een demo-vlot van hetzelfde type en grootte.
Op passagiersschepen met meerdere primaire reddingvlotten onder één kraan moet daadwerkelijk worden aangetoond, dat deze vlotten binnen 30 minuten bemand kunnen worden en te water kunnen worden gebracht.

42.02 Reddingboten, hulpverleningsboten en bijbehorende tewaterlatingsmiddelen


2.1 10% Overloadtest.
Elke redding-en hulpverleningsboot moet worden geballast tot een totaal gewicht van:

1,1 x (gewicht boot + uitrusting + aantal pers. X 75 kg.)

De test mag nooit worden gehouden met personen in de boot.

Vanaf de ”gestuwde” positie wordt de aldus beladen boot afgevierd en door stootsgewijs remmen wordt getest of fundatie en andere bevesitgingspunten voldoende sterk zijn. Indien de lierriem aan weer en wind is blootgesteld, moet de test worden herhaald waarbij remvoering is natgemaakt.
Eenmaal te water wordt het ontkoppelingssysteem beproefd, zowel ”on load” als ”off load”.
Deze test mag worden uitgevoerd met een testgewicht gelijk aan het eerder genoemde gewicht indien uit het testrapport bij de boten blijkt, dat de bevestiging van de ophangpunten in de boot reeds in de fabriek aan deze test is onderworpen.

2.2 20° slagzij test
Bij davits moet worden aangetoond dat bij 20° slagzij naar de hoge kant de blokken vrijkomen van de davithoorn en dat de boot vrijelijk de bootdekrand kan passeren.
De 20°slagzij kan ten dele worden gesimuleerd door het plaatsen van blokken onder de davitarmen.

Bij deze test te controleren:
- het vrijlopen van blokken en boot
- lengte van de sloepslopers

2.3 Operationele test.
Aan Scheepvaartinspectie en scheepsbemanning dient te worden aangetoond hoe de boot moet worden afgevierd, opgehesen en gesjord.
Indien aanwezig, demonstratie van losse en vaste aanhaaltalies en z.g.n. hoisting pendants bij redding/hulpverleningsboot.
Bovendien dient het ontkoppelingssysteem, zowel on-load als off-load, alsmede alle andere aanwezige voorzieningen, te worden gedemonstreerd.

Bij deze test te controleren:
- afvier, en hijssnelheid
- remote control
- uitzicht van de liergast en de werking van de limitswitches.

2.4 Oefening scheepsbemanning.
Alvorens het schip de eerste reis aanvangt, dient in principe de gehele bemanning deel te nemen aan een oefening in het bijzijn van een Scheepvaartinspectie expert.
De oefening die is als 2.3 warbij de bemanning nu daadwerkelijk embarkeert, de boot te water brengt, gaat varen en alle aanwezige voorzieningen demonstreert.
Indien een schip is uitgerust met zowel reddingboten als afvierbare vlotten, is een combinatie met 1.3 aan te bevelen, aangezien het slepen van een vlot dan ook kan worden gedemonstreerd.

42.03 Vrije val reddingboten en terugzetmiddel


3.1 Overloadtest.
3.1.1. Elke vrije valboot moet worden geballast tot een totaalgewicht zoals genoemd in 2.1 en vervolgens worden gelanceerd.
Het schip moet daarbij gelijklastig liggen.
3.1.2. Vervolgens moet de boot weer in gestuwde positie worden gebracht en worden gekoppeld aan het terugzetmiddel.
Hierna moet de boot vanaf de bedieningspositie aan dek worden afgevierd, en bij het bereiken van de maximaal bereikbare afviersnelheid moet door abrupt remmen worden aangetoond dat de bevestiging van leiren terugzetmiddel voldoet. Indien de lierriem aan weer en wind is blootgesteld, moet de test worden herhaald waarbij de remvoering is nagemaakt. De test mag worden uitgevoerd met een testgewicht equivalent aan 3..1.1.

3.2 Operationele test
3.2.1. Er moet worden aangetoond dat het terugzetten van de boot met het terugzetmiddel op het tewaterlatingsmiddel, bij rechtliggend veilig schip kan geschieden.
Ook moet worden aangetoond dat de boot, gedurende het aanslaan en terugzetoperatie, goed zichtbaar is voor de persoon aan dek die het terugzetmiddel bedient en dat de boot veilig kan worden gestuwd en geborgd.
De goede werking van veiligheden ter voorkoming van overbelasting moet worden aangetoond..
Het naar de uiterste buitenboordpositie brengen van het terugzetmiddel en het afvieren van de onbelaste loper moet worden gedemonstreerd.
3.2.2. Instructie moet door de boot-leverancier worden gegeven aan de bemanning over het embarkeren en tewaterlaten (vrije val en d.m.v. terugzetmiddel) van de boot.
Daadwerkelijk lanceren, indien aanwezig ook met noodontkoppelingssysteem en het afvieren moet deel uitmaken van de instructie.
Tevens wordt bezien of de daadwerkelijke situatie in overeenstemming is met de instructieboeken en -platen.

3.3 Oefening scheepsbemanning.
Alvorens het schip de eerste reis aanvangt, dient de gehele bemanning in het bijzijn van een expert van de Scheepvaartinspectie, tenminste 2 vrije val (1x normale, indien aanwezig 1x noodontkoppelings systeem) en 1 afvierbare tewaterlating te hebben uitgevoerd.

42.04 Documentatie


Aan boord van elk schip met zijn:
- bedieningsvoorschriften (bijlage XIa, vrs. 8 en 9)
- trainingshandboek (bijlage XIa, vrs. 51)
- onderhoudsboek voor reddingmiddelen (bijlage XIa, vrs. 52)
- alarmrol (bijlage XIa, vrs. 53)

Alvorens het 1e certificaat van Deugdelijkheid wordt uitgereikt dient deze documentatie aan boord te zijn.
De inhoud moet ten genoegen zijn van de Scheepvaartinspectie. Tot slot zij vermeld dat instructie vastgelegd op videoband zeer bruikbaar is en daarom wordt aanbevolen.
Naar boven