35.01 Definities:
Centrale post | = die plaats van waaruit alle handelingen t.b.v. de
m.k.-installatie zijn te verrichten |
H | = hoog alarm |
HH | = extra hoog alarm |
L | = laag alarm |
LL | = extra laag alarm |
35.02
Op de brug dient het al of niet onbemand zijn van de motorkamer
zichtbaar gesignaleerd te zijn. Zowel op de brug als op de centrale post of maneuvreer
stand dient zichtbaar te worden aangeduid van waaruit de voortstuwingsinstallatie wordt
bediend. Gelijktijdige bediening vanaf de brug en in de motorkamer mag niet mogelijk zijn.
Het bijzetten en het terugnemen van de brugbediening dient alleen vanaf de centrale post
of maneuvreer stand te kunnen geschieden.
Voorts
dienen waarborgen aanwezig te zijn om te voorkomen dat door het omschakelen van de
bediening de stuwdruk ongewild noemenswaardig wordt gewijzigd.
N.B.: Hieraan wordt ook geacht te zijn voldaan indien een zgn. "overneemknop"
op de brug is geïnstalleerd. Nadat in de motorkamer is overgeschakeld naar de brug dient
aldaar een indicatie verlicht te worden met opschrift "Brugbediening mogelijk". Niet
eerder dan na het indrukken van de overneemknop mag het mogelijk zijn de
voortstuwingsinstallatie vanaf de brug te bedienen.
Hierbij dient
genoemde indicatie te doven en de indicatie "Brugbediening" op te lichten.
35.03 Alle in deze richtlijnen opgenomen alarmen dienen als volgt te worden gesignaleerd:
3.1 Hoorbaar en indien nodig zichtbaar overal in de
motorkamer.
3.2 Hoorbaar in de hut van de dienstdoende
wachtofficieren.
3.3 Hoorbaar in de daarvoor in aanmerking
komende verblijven.
Wanneer van deze regels wordt
afgeweken, of wanneer tevens de brug gealarmeerd dient te worden, is dit in de kolom
"Opmerkingen" nader omschreven. Wanneer een alarm na een bepaalde tijd niet erkend wordt,
dient het volgens par..4 punt 4.4. voorgeschreven algemeen wtk-alarm in werking te treden
en de brug te worden gealarmeerd (zie par. 6).
35.04 Eveneens zullen de volgende alarmen en signalen hoorbaar de wachtofficieren waarschuwen:
4.1 Telegraaf: in de motorkamer (ingeval van m.k. bediening
van hoofdmotor).
4.2 CO2 /Halon alarm: in motorkamer.
4.3 Algemeen scheepsalarm
4.4 Algemeen
wtk-alarm: in accommodatie officieren.
4.5 Brandalarmering
motorkamer: Eveneens zichtbaar in accommodatie officieren, of op eventueel aanwezige
veiligheidsstations,op de brug en in de motorkamer (zie ook richtlijn no 29 voor de
uitvoeringsvoorschriften).
Het verdient aanbeveling
een duidelijk hoorbaar onderscheid te verzekeren tussen de hier- voor benodigde
geluidsbronnen.
Waar duidelijkheid niet voldoende
bereikt kan worden, is het gewenst in de nabijheid van de geluidsbronnen en indien nodig
op daarvoor in aanmerking komende plaatsen een tableau aan te brengen, waarop zichtbaar de
oorzaak wordt vermeld, die de geluidsbron doet functioneren.
Indien de hoorbaarheid van een geluidsbron onvoldoende is, kan - met
uitzondering van het CO2 / Halon alarm - bovendien gebruik worden gemaakt van een of meer
zwaailichten.
35.05 Uitvoering van alarminstallatie in motorkamer:
5.1 Alle zichtbare alarmsignaleringen dienen op een centraal
alarmpaneel te worden geplaatst. Dit alarmpaneel dient te worden opgesteld in de nabijheid
van de centrale post of manoeuvreerstand, althans dient zichtbaarte zijn vanaf een dezer
plaatsen.
5.2 Het alarmsysteem moet zijn aangesloten'hetzij
rechtstreeks op een onafhankelijke spanningsbron hetzij op het boordnet. In het laatste
geval moet de uitvoering zodanig zijn, dat bij wegvallen van de netspanning automatisch op
een onafhanke- lijke spanningsbran wordt overgeschakeld.
5.3 Op
het alarmpaneel dient een zichtbare indicatie aan te geven dat spanning aanwezig is. Het
wegvallen van de spanning dient te worden gealarmeerd.
5.4 Door
middel van rood oplichtende signalen dient te worden aangegeven welk alarm is opgetreden.
Hiervoor kan desgewenst een verlichte tekst worden toegepast, ook kan het alarm op een
andere goed te keuren wijze worden weergegeven.
Tevens dient een
hoorbaar alarm over te gaan. Bij acceptatie van een alarm moet het hoorbaar signaal
stoppen en moet door middel van een toestandsverandering het zichtbaar alarm een andere
presentatie geven. Deze wijziging in presentatie van een alarm mag het inwerkingtreden van
een ander alarmpunt niet beïnvloeden. Groepsalarmen kunnen hiervan uitgezonderd worden,
doch stopbeveiligingen moeten behouden blijven. Na opheffing van de betrokken storing moet
de uitschakeling van de hoorbare signaalgever automatisch weer zijn opgeheven, evenals de
zichtbare aanduiding. De alarmering moet zij,n voorzien van een geheugen waardoor het
alarmsignaal wordt vast gehouden, ook bij kortstondige afwijkingen van bewaakte functies.
Bij nieuwe installaties dienen alarm- en beveiligingscircuits gescheiden te worden
uitgevoerd. Het gebruik van gemeenschappelijke voelers (sensoren) in alarmen
beveiligingscircuits kan worden toegestaan, met uitzondering van die circuits waarin een
automatische stopfunktie is opgenomen.
Alarmcircuits dienen zoveel
mogelijk "fail-safel' te worden uitgevoerd. Breuk in kabels, en defecte sensars dienen
zoveel mogelijk te worden gealarmeerd. Beveiligingscircuits mogen volgens het
"arbeidsstroomprincipel' 'Worden uitgevoerd. In dit geval dient tenminste de voeding te
worden bewaakt. Sterk aanbevolen wordt tevens het circuit op draadbreuk te bewaken.
5.5 Alle alarmsignalen moeten kunnen worden beproefd door middel
van een of meer testdrukkers.
5.6 Een mogelijkheid moet aanwezig
zijn waarmee de hoorbare signalering van de motorkamer tevens kan worden doorgevoerd naar
de respectievelijke hutten der beschikbare officieren.
5.7 De
hiervoor in aanmerking komende alarmen dienen vertraagd te worden uitgevoerd. Het onnodig
inwerkingkomen van een alarm tijdens manoeuvreren dient te worden voorkomen. Deze situatie
doet zich met name voor bij door de hoofdmoten of door de schroefas aangedreven
pompen.
35.06 Uitvoering van alarmeringen op de brug:
6.1 Voor de in deze richtlijnen voorgeschreven zichtbare en
hoorbare alarmen die naar de brug doorgegeven moeten worden, dienen op de
bedieningslessenaar de volgende signaleringen aanwezig te zijn:
6.1.1 rode indicatoreiiof een andere goed te keuren weergave gelke op
de brug niet g'edimd of uitgeschakeld mogen/mag kunnen worden, voor:
6.1.1.1 storing in het brugbedieningssyszeem;
6.1.1.2
de opdracht "terug naar minimum toeren", c.q. "spoed terugnemen;
6.1.1.3 uitvallen van de voortstuwingsmotor en lage smeeroliedruk motor; voorts
indien aanwezig uitvallen van de schakelbare koppeling, lage smeeroliedruk van
reductiekast of omkeerkoppeling en lage oliedruk verstelbare schroef, met opschrift
"installatie onklaar";
6.1.1.4 het niet binnen een gestelde tijd
geaccepteerd zijn van alle overige alarmen in de motorkamer, bij voorkeur door middel van
één groepsalarm.
6.1.2 Bij acceptatie van één der
bovengenoemde alarmen in de motorkamer, dient dit teruggemeld te worden naar de brug door
een toestand-verandering van het zichtbare signaal, welke na acceptatie wel gedimd, maar
niet uitgeschakeld mag worden.
6.1.3 Een indicatie welke
niet kan worden uitgeschakeld maar wel mag worden gedimd moet aangeven dat de
alarminstallatie ingeschakeld is.
6.1.4 De in 6.1.1.
genoemde zichtbare alarmen dienen vergezeld te gaan van een hoorbaar signaal. Dit hoorbare
signaal mag op de brug kunnen worden afgezet, mits elk volgend inkomend alarm direct weer
kan aanspreken.
35.07 Veiligheidscontrole machinekamerpersoneel (VKW):
Veiligheidscontrole machinekamerpersoneel (VKW): Een
veiligheidscontroleklok dient geïnstalleerd te worden. Na inschakeling dient de VKW na 27
minuten een alarm te geven in de motorkamer. Is dit alarm na drie minuten niet beantwoord,
dan dient de klokte alarmeren op het algemeen vtk-alarm. Meerdere resetknoppen verspreid
over de motorkamer zijn toegestaan.
De VKW installatie
behoeft normaal niet tewerk te staan en alleen te worden ingeschakeld indien:
a een alarm de aanwezigheid van de wachtofficier in de machinekamer
vereist, in welk geval de VKW automatisch, met het optredende alarm, in werking wordt
gesteld en na het verlaten van de machinekamer weer door de wachtofficier wordt
uitgeschakeld.
b de wachtofficier, om andere redenen
bijvoorbeeld; periodieke ronden of tijdelijke 1- mans wachtbezetting de machinekamer
betreedt, in welk geval de VKW door de wachtofficier zelf in- en uitgeschakeld dient te
worden.
Zowel het inschakelen als het uitschakelen van
de VKW-installatie dient buiten de motorkamer te geschieden op een plaats die in overleg
met een ambtenaar.van de- Scheepvaartinspectie dient te worden bepaald.
35.08 Algemeen
Indien als gevolg van het in werking treden van een beveiliging, een
werktuig of een gedeelte van de installatie tot stilstand wordt gebracht, dient zoveel
mogelijk te worden voorkomen, dat de gehele installatie buiten werking wordt gesteld. Dit
geldt in het bijzonder bij het uitvallen van de voortstuwingsinstallatie, in welk geval
het hulpbedrijf zoveel mogelijk gewaarborgd dient te blijven. Indien blokkeringen zijn
aangebracht welke het opnieuw starten van de hoofdmotor verhinderen nadat de normale
bedrijf stoestand is teruggekeerd moeten deze blokkeringen op de brug buiten werking
kunnen worden gesteld.
Bij het uitvallen van het
regelsysteem dient de installatie in een veilige toestand te blijven. Bij het terugkomen
van de boordnetspanning na een "black out" dienen alle voor de voortstuwing, besturing en
navigatie benodigde installaties automatisch weer in bedrijf te komen.
Alarm- en regelapparatuur dient instelbaar te zijn.
De verschillende regelkringen met bijbehorende apparatuur dienen behalve op elkaar ook
te zijn afgestemd op de toe te passen werktuigen en apparatuur. Overleg vooraf hieromtrent
tussen de diverse fabrikanten en leveranciers wordt noodzakelijk geacht.
Brugbedieningslessenaars dienen te zijn voorzien van een dimbare en
afzetbare ver- lichting voor de instrumenten.
De
installatie dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat in geval van storing in de brugbediening
of automatisering het bedrijf met de hand op redelijke en verantwoorde wijze kan worden
gevoerd.
Afwijkende installaties zoals bijvoorbeeld
diesel-electrische voortstuwing zullen afzonderlijk worden beoordeeld.
Waar in deze richtlijn wordt vermeld:
met opdracht
terug naar "minimum toeren" dient bij verstelbare schroefinstallaties te worden gelezen:
"spoed terugnemenll,indien het toerental van de hoofdmator niet op de
brug regelbaar is.
35.09 Brandpreventie - branddetectie en brandbestrijding
9.1 Brandpreventie:
Brandstof- en smeerolieleidingen moeten in machinekamers voor zover
nodig afgeschermd of op andere wijze beveiligd worden teneinde het sproeien van olie of
lekken op hete oppervlakken en bij luchtinlaten van machines, te voorkomen. Dit is tevens
van toepassing bij hydraulische installaties .vaar- bij een brandbaar medium wordt
toegepast.
Speciale aandacht dient gegeven te worden
aan de afscherming van hogedruk brandstofleidingen aan de motoren. Eventuele lekkages
dienen naar een ver- zameltank, met een niveau alarm, geleid te worden. Indien
brandstofdagtanken automatisch gevuld worden, dient het overvloeien van olie uit de taak
voorkomen te worden. Hetzelfde geldt voor centrifuges en filters die brandstof en
smeerolie behandelen. Brandstofdagtanken en brandstofbezinktanken in ruimten voor
machines, die met verwarmingsspiralen uitgerust zi.in moeten van een hoog teMDeratuur
alarm voorzien zijn indien gevaar voor verhitting boven het vlampunt aanwezig is.
9.2 Branddetectie:
De branddetectie installatie in machinekamers en ketelruimen moet
ontworpen zijn gm bij een begin van een brand snel te alarmeren. Hierbij moet zoveel
mogelijk rookdetectie door middel van ionisatie appratuur worden toegepast, waar nodig
uitgebreid met temperatuurgevoelige sensors of optische detectie. Bij de beproeving moet
rekening worden gehouden met de ventilatie onder alle voorkomende bedrijfsomstandigheden,
ook bij stilliggend schip. Na het aanbrengen van de installatie dienen beproevingen onder
de bovenomschreven bedrijfstoestanden te worden gehouden. Voor de alarmering in de
motorkamer wordt verwezen naar punt 4.5. op blz.2. Voor de alarmering in de motorkamer
wordt verwezen naar punt 4.5. op blz.2.
9.3
Brandbestrijding;
De voorzieningen voor brandbestrijding, zoals starten van
brandbluspompen, stoppen van ventilatoren, brandstofpompen en centrifuges, bediening van
de kooldioxyde/Halon brandblusinstallatie, sluiten van afsluiters aan hooggelegen
brandstoftanks, etc., etc., dienen zo dicht, als praktisch uitvoerbaar, bij elkaar te
worden opgesteld, waarbij het aanbeveling verdient hiervoor een centraal
veiligheidsstation in te richten. In dit veiligheidsstation mag de kooldioxyde/Halon
batterij voor brandblussing niet worden opgesteld.
Waar in verband met een doelmatige brandbestrijding zulks noodzakelijk blijkt, kunnen op
strategische punten extra brandblusmiddelen worden verlangd teneinde het intact en
bereikbaar houden van de voortstuwingsinstallatie zo lang mogelijk te waarborgen.
35.10 Keuring en beproeving:
Bescheiden welke ter keuring ingediend moeten worden zijn vermeld in
de Bekendmaking aan de Scheepvaart no. 187/1983 De installatie zal op de te houden
proeftocht dienen te worden aangeboden voor beproeving door of namens de Inspecteur voor
de Scheepvaart, Hoofd van het district waaronder het schip ressorteert.
Nadat is gebleken dat de machineinstallatie bevredigend functioneert
en geheel of vrijwel geheel vrij van alarmen is, dient gedurende een periode van vier tot
zes uur varen een onbemande machinekamer gesimuleerd te worden.
Gedurende deze beproevingsperiode zal wanneer bepaalde ingrepen nodig zijn
dit zo mogelijk na overleg vooraf of door informatie hierna met de toezicht- houdend
ambtenaar worden opgenomen.
Tijdens bovengenoemde
periode mogen slechts de noodzakelijk vereiste personen in de machinekamer aanwezig zijn
e.e.a. in overleg met de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie. Alle tijdens de
beproevingsperiode doorkomende alarmen dienen genoteerd te worden, zo mogelijk met de
oorzaak van het alarmeren.
Na vier tot zes uren
simulatie van een onbemande machinekamer dienen de navolgende manoeuvres met de hoofdmotor
uitgevoerd te worden:
a. toerental hoofdmotor
terugbrengen van volle kracht naar halve kracht vooruit. Hierna met tussenpozen van circa
3 tot 5 minuten;
b. stoppen hoofdmotor;
c. langzaam achteruit;
d. half achteruit;
e. langzaam vooruit;
f. langzaam
achteruit;
g. stop;
h. langzaam vooruit
en opvoeren naar vol vooruit;
i. een "Black out" proef te houden,
waarbij zonder ingrijpen in de machine- kamer, na enige tijd manoeuvreren vanaf de brug
weer mogelijk moet zijn.
Het uitvoeren van de "black
out" proef dient indien een asgenerator is geïnstalleerd met deze asgenerator in bedrijf
plaats te vinden.
De wijze waarop de "black out" proef uitgevoerd wordt
dient in overleg met de toezichthoudend ambtenaar te worden vastgesteld.
Na proeftocht zal de toezichthoudend ambtenaar middels een schriftelijk proeftocht
verslag zijn bevindingen aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie melden.
Afhankelijk van de rapportering van bovengenoemde
proeftocht zal door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden bepaald of het schip in
aanmerking kan komen voor de verlangde vrijstelling en verklaring.
In
het bevestigende geval zullen een verklaring en vrijstelling door hem worden verstrekt.
Indien de verlangde vrijstelling en verklaring niet
kunnen worden verstrekt in verband met op de proeftocht geconstateerde gebreken, dan
kunnen deze restpunten na herstelling opnieuw aangeboden worden t.b.v. afname voor de
verlangde vrijstelling en verklaring aan de Inspecteur voor de Scheepvaart voornoemd.
Namens hem zal dan door een ambtenaar van de
Scheepvaartinspectie de eind- afname verricht worden.
Eerst na ontvangen
rapport van deze ambtenaar zal door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden bepaald
of het schip in aanmerking kan komen voor de gevraagde vrijstelling en verklaring. In het
bevestigende geval zullen de gevraagde vrijstelling en verklaring dienaangaande door hem
worden verstrekt.