Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 272/1992 Keuringseisen voor het gezichts- en het gehoororgaan
Geldigheid:01-01-1992 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat ter uitvoering van de voorschriften in hoofdstuk II en III van het Internationaal Verdrag betreffende de normen van zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978, met Bijlage (Trb. 1981, 144) het onder meer noodzakelijk is eisen vast te stellen waaraan het gezichts- en het gehoororgaan moeten voldoen;
dat bovendien ter uitvoering van artikel 118 en Bijlage XXIII van het Schepenbesluit 1965 keuringsregels moeten worden vastgesteld;
Gelet op artikel 174, eerste lid van het Schepenbesluit 1965 (Stb. 367)*;

* Laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 13 november 1991 (Stb. 640)

Gezien:
het advies van de Medisch Adviseur van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie en de resultaten van het ter zake gevoerde overleg met deskundigen;
Maakt bekend:

dat ter verkrijging van een geneeskundige verklaring betreffende het gezichts- en het gehoororgaan de keuring dient te geschieden overeenkomstig de hierna volgende regels:

1. Eisen voor de keuring van het gezichtsorgaan Voor de keuring van het gezichtsorgaan gelden, zowel voor de eerste als voor elke hernieuwde keuring, de volgende eisen:
a. Voor kapiteins, stuurlieden en scheepsgezellen aan wie aan boord het houden van uitkijk kan worden opgedragen of aan wie de wacht op de brug kan worden toevertrouwd:
.bij het onderzoek naar de gezichtsscherpte met behulp van de kaart van Landolt TNO, of van een andere kaart welke geacht mag worden van gelijke moeilijkheid te zijn, mag de gezichtsscherpte zonder corrigerende glazen of contactlenzen met elk oog afzonderlijk niet minder dan 0,1 bedragen, terwijl, indien correctiemiddelen nodig zijn, met de eigen optische correctiemiddelen inclusief de verplichte reservebril met elk oog afzonderlijk een gezichtsscherpte moet worden bereikt van tenminste 0,8.
Voor het nabijzien geldt dat ongecorrigeerd dan wel met eigen correctiemiddelen de visus overeenkomend met de TNO priegeltest P8 of equivalent moet worden bereikt;
er mag geen dubbelzien bestaan;
refractieve chirurgie is niet toegestaan;
2°.bij de anamnese en/of bij het onderzoek mogen geen zodanige afwijkingen van het visuele systeem bestaan dat daardoor voor de uit te oefenen werkzaamheden storende veranderingen in de gezichtsfunctie kunnen worden verwacht;
3°. elk oog afzonderlijk dient vrij te zijn van een voor de uit te oefenen werkzaamheden storende beperking van het gezichtsveld. Bij twijfel dient perimetrisch onderzoek verricht te worden. Afwijkingen binnen 30 graden van de fovea zijn niet toegestaan;
4°. bij een daarop gerichte vraag moet betrokkene kunnen verklaren vrij te zijn van verschijnselen welke het bestaan van nachtblindheid doen vermoeden, terwijl dit eveneens uit zijn gedragingen moet blijken; in geval van twijfel zal uit een donkeradaptatiecurve moeten worden vastgesteld dat geen tekort aan adaptatie groter dan 1 logeenheid aanwezig is; en
5°.bij het onderzoek van het onderscheidingsvermogen voor kleuren met de kaarten van Hardy, Rand en RittIer of met die van het Tokyo Medical College, verricht bij een verlichting van een lichtbron welke een continu spec- trum uitzendt dat ten naaste bij overeenkomt met dat van een zwart lichaam bij 6500° K (hetgeen het geval is bij het gebruik van 2 fluorescentiebuizen van 36 Watt, kleur 94 of equivalent, opgehangen in een trogarmatuur op 1 tot 11/2 meter boven de onderzoekstafel) is een 'mild' afwijking met de kaarten van Hardy, Rand en RittIer, dan wel'second degree' met de kaarten van het Tokyo Medical College ten hoogste acceptabel.
Bij het voldoen aan deze eisen wordt een geneeskundige verklaring Z 1 afgegeven, waarvan het model is opgenomen in de bij deze Bekendmaking behorende bijlage.

b. Voor scheepswerktuigkundigen en scheepsgezellen aan wie de wacht in de ruimte voor machines kan worden toevertrouwd:
1 °.bij het onderzoek naar de gezichtsscherpte met behulp van de kaart van Landolt TNO, of van een andere kaart welke geacht mag worden van gelijke moeilijkheid te zijn, mag de gezichtsscherpte zonder corrigerende glazen of contactlenzen met elk oog afzonderlijk niet minder dan 0,1 bedragen, terwijl, indien correctiemiddelen nodig zijn, met de eigen optische correctiemiddelen inclusief de verplichte reservebril met elk oog afzonderlijk een gezichtsscherpte moet worden bereikt van tenminste 0,65.
Voor het nabijzien geldt dat ongecorrigeerd dan wel met eigen correctiemiddelen de visus overeenkomend met de TNO priegeltest P8 of equivalent moet worden bereikt;
er mag geen dubbelzien bestaan;
refractieve chirurgie is niet toegestaan;
2°.bij de anamnese en/of bij het onderzoek mogen geen zodanige afwijkingen van het visuele systeem bestaan dat daardoor voor de uit te oefenen werkzaamheden storende veranderingen in de gezichtsfunctie kunnen worden verwacht;
3 ° .elk oog afzonderlijk dient vrij te zijn van een voor de uit te oefenen werkzaamheden storende beperking van het gezichtsveld. Bij twijfel dient perimetrisch onderzoek verricht te worden. Afwijkingen binnen 30 graden van de fovea zijn niet toegestaan;
4°.bij een daarop gerichte vraag moet betrokkene kunnen verklaren vrij te zijn van verschijnselen welke het bestaan van nachtblindheid doen vermoeden, terwijl dit eveneens uit zijn gedragingen moet blijken; in geval van twijfel zal uit een donkeradaptatiecurve moeten worden vastgesteld dat geen tekort aan adaptatie groter dan 1 logeenheid aanwezig is; en
5°.bij bij het onderzoek van het onderscheidingsvermogen voor kleuren met de kaarten van Hardy, Rand en Rittler of met die van het Tokyo Medical College, verricht bij een verlichting van een lichtbron welke een continu spectrum uitzendt dat ten naaste bij overeenkomt met dat van een zwart lichaam bij 6500° K (hetgeen het geval is bij gebruik van 2 fluorescentiebuizen van 36 Watt, kleur 94 of equivalent, opgehangen in een trogarmatuur op 1 tot 1,5 meter boven de onderzoektafel) is een 'mild , afwijking met de kaarten van Hardy, Rand en RittIer, dan wel 'second degree' met de kaarten van het Tokyo Medical College ten hoogste acceptabel.
Bij het voldoen aan deze eisen wordt een geneeskundige verklaring Z2 afgegeven, waarvan het model is opgenomen in de bij deze Bekendmaking behorende bijlage.

2. Eisen voor de keuring van het gehoororgaan Voor de keuring van het gehoororgaan van kapiteins, stuurlieden, scheepswerktuigkundigen en scheepsgezellen aan wie aan boord het houden van uitkijk kan worden opgedragen of aan wie de wacht op de brug of in de ruimte voor machines kan worden toevertrouwd, gelden zowel voor de eerste als voor elke hernieuwde keuring, de volgende eisen:
a. vóór het bereiken van de leeftijd van 41 jaar door betrokkene:
.indien het onderzoek met de fluisterspraak geschiedt, moet de gehoorscherpte zodanig zijn dat woorden welke fluisterend en van ter zijde worden gesproken, met elk oor afzonderlijk, bij afsluitingvan het andere oor, op een afstand van ten minste vier meter goed kunnen worden verstaan en nagezegd;
2°.indien het onderzoek met de toon-audiometer geschiedt, mag voor elk oor afzonderlijk geen groter gehoorverlies bestaan dan gemiddeld 20 dB(A) voor de frequenties 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz;
3°.geen belangrijke afwijking mag aanwezig zijn in de toestand van de uitwendige gehoorgang, van het middenoor of van het inwendige oor, noch mag sprake zijn van een etterige afscheiding uit het oor; en
4°.het gebruik van gehoorprothesen is niet toegestaan.
Bij het voldoen aan deze eisen wordt een geneeskundige verklaring H3 afgegeven, waarvan het model is opgenomen in de bij deze Bekendmaking behorende bijlage.
b. op of na het bereiken van de leeftijd van 41 jaar door betrokkene:
1 °. indien het onderzoek met de fluisterspraak geschiedt, moet de gehoorscherpte zodanig zijn dat woorden, welke fluisterend en van ter zijde worden gesproken, met elk oor afzonderlijk, bij afsluiting van het andere oor, op een afstand van ten minste drie meter goed kunnen worden verstaan en nagezegd;
2°. indien het onderzoek met de toon-audiometer geschiedt, mag voor elk oor afzonderlijk geen groter gehoorverlies bestaan dan gemiddeld 25 dB(A) voor de frequenties 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz;
3°. geen belangrijke afwijking mag aanwezig zijn in de toestand van de uitwendige gehoorgang, van het middenoor of van het inwendige oor, noch mag sprake zijn van een etterige afscheiding uit het oor; en
4°. het gebruik van gehoorprothesen is niet toegestaan.
bij het voldoen aan deze eisen wordt een geneeskundige verklaring H4 afgegeven, waarvan het model is opgenomen in de bij deze Bekendmaking behorende bijlage.

3. Bij deze Bekendmaking wordt vastgesteld het model van een verwijzingsbiljet als bedoeld in artikel 9, tweede lid, Bijlage XXIII bij het Schepenbesluit 1965.

4. Trekt in: Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 238/1988.

5. Deze Bekendmaking treedt in werking met ingang van 1 januari 1992.

Deze Bekendmaking zal worden geplaatst in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba.

Rijswijk, 11 december 1991
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Drs. j.K. Vreeswijk

Bijlage behorende bij Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 272/1992
Modellen van geneeskundige verklaringen betreffende het gezichts- en gehoororgaan bedoeld in artikel 7, eerste lid en het verwijzingsbiljet bedoeld in artikeI 9, tweede lid, van Bijlage XXIII bij het Schepenbesluit 1965.

Bijlage 1 Geneeskundige verklaring Z1


Bijlage 2 Geneeskundige verklaring Z2


Bijlage 3 Geneeskundige verklaring H3


Bijlage 4 Geneeskundige verklaring H4


Bijlage 5 Achterzijde modellen Z1, Z2, H3 en H4


Bijlage 6 Verwijzingsbiljet


Naar boven